ECLI:NL:RBOVE:2013:3102

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
08/760103-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens ongewenstverklaring en Europese Unie criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 december 2013 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte van Marokkaanse origine, die in 2004 ongewenst was verklaard in Nederland. De verdachte verbleef op 15 mei 2013 in Nederland, ondanks zijn ongewenstverklaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte na de ongewenstverklaring de Franse nationaliteit heeft verworven, wat de juridische status van de ongewenstverklaring beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat de criteria voor ongewenstverklaring van EU-burgers zwaarder zijn dan die voor niet-EU-burgers. De Kmar had geen onderbouwde bewijsstukken dat het Franse paspoort van de verdachte vals was, en de rechtbank kon niet concluderen dat de verdachte aan de zwaardere criteria voldeed. Daarom werd het besluit tot ongewenstverklaring niet als wettelijk voorschrift beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij illegaal in Nederland verbleef. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 22 november 2013, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf had geëist. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de verdachte recht had op zijn vrijheid.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760103-13
Datum vonnis: 6 december 2013
Verstekvonnis (promis) van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
postadres in [plaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 november 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Vloedbeld.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zonder geldige reden om terug te keren naar zijn land van herkomst, illegaal in Nederland heeft verbleven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Enschede, althans in een trein zich bevindende op het treintraject Amsterdam – Braunschweig (BRD), in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
5.3.1
Aanleiding
Verdachte is op 15 mei 2013 in Bad Bentheim in Duitsland, door de Duitse Bundespolizei aangetroffen in een beweerdelijk uit Nederland komende bus van ‘Eurolines’. De route van die bus blijkt niet uit het dossier. Van het verblijf in een trein op een bepaalde route, zoals in de tenlastelegging staat, blijkt niet uit het dossier. Verdachte is door de Duitse politie overgedragen aan personeel van de brigade Oostgrens-Noord van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost (hierna: Kmar). Omdat verdachte in Nederland gesignaleerd bleek te staan als ‘ongewenst vreemdeling’ is hij overgebracht naar het politiebureau in Coevorden en aldaar gehoord. Na ommekomst van dit verhoor is verdachte, op verdenking van overtreding van artikel 197 Wetboek van Strafrecht, in verzekering gesteld. Verdachte is op 17 mei 2013 voorgeleid aan de rechter-commissaris in het arrondissement Overijssel, locatie Almelo, waarna hij, na afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling, in vrijheid is gesteld. Op 6 juni 2013 is verdachte door tussenkomst van de ‘International Organization for Migration (IOM) per vliegtuig uitgezet naar Tanger, Marokko.
5.3.2
Ongewenstverklaring
De van oorsprong uit Marokko afkomstige verdachte is blijkens de zich bij de stukken bevindende beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND), op
2 maart 2004 ongewenst verklaard op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Hiertoe is overwogen dat verdachte wegens eerdere strafrechtelijke veroordelingen een gevaar vormt voor de openbare orde terwijl hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit is op 24 mei 2004 aan verdachte in persoon uitgereikt en is tevens aan te merken als een terugkeerbesluit. Omdat niet is gebleken dat verdachte tegen dit besluit een rechtsmiddel heeft aangewend gaat de rechtbank er van uit dat het besluit in bestuursrechtelijke zin onherroepelijk is geworden.
5.3.3
Frans paspoort
Verdachte heeft bij zijn aanhouding en tijdens het daaropvolgende verhoor door de politie verklaard dat hij de Franse nationaliteit heeft en dat aan hem op 19 december 2005 een authentiek Frans paspoort is verstrekt.
5.3.4
Overwegingen rechtbank
Uit het dossier blijkt het navolgende.
In het daartoe ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de Kmar staat vermeld dat de Duitse autoriteiten bedoeld Frans paspoort van verdachte in beslag hebben genomen en hebben geconcludeerd dat er sprake is van een vals of vervalst paspoort. In het dossier bevinden zich geen officiële stukken waaruit blijkt op grond waarvan de Duitse autoriteiten tot die conclusie zijn gekomen. De Kmar heeft bij het ophalen van verdachte ook een kleurenkopie van een bladzijde van het genummerde paspoort ten name van verdachte meegekregen. De Kmar stelt daarover niets vast. De rechtbank valt niets bevreemdends op aan die bladzijde. Verdachte heeft tegenover de Kmar verklaard dat bedoeld Frans paspoort authentiek is. Na eerder getrouwd te zijn geweest met een Nederlandse vrouw, is hij naar eigen zeggen in 2004 getrouwd met een Marokkaanse vrouw met de Franse nationaliteit en heeft hij de Franse nationaliteit gekregen. Omdat hij nog een aantal hoge boetes heeft openstaan, staat verdachte niet ingeschreven op het opgegeven woonadres in Parijs.
De rechtbank constateert dat uit de stukken niet blijkt of er bij de Franse autoriteiten navraag is gedaan of op naam van verdachte een paspoort met eerder bedoeld nummer is uitgegeven althans of aan verdachte de Franse nationaliteit is verleend. De enkele opmerking in het proces-verbaal van de Kmar dat het Franse paspoort van verdachte volgens de Duitse autoriteiten vals of vervalst zou zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat bedoeld paspoort niet authentiek is en verdachte niet de Franse nationaliteit bezit. Nu het tegendeel niet vast staat, gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat verdachte de Franse nationaliteit bezit en daarmee onderdaan is van een lidstaat die tot de Europese Unie (hierna: EU) behoort.
5.3.5
Conclusie rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in het geval een verdachte de bestuursrechtelijke rechtsgang heeft gevolgd, in verband met een behoorlijke taakverdeling tussen de strafrechter en de bestuursrechter en met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken, het volgende geldt. Is het desbetreffende besluit onherroepelijk door de bestuursrechter vernietigd, dan dient de strafrechter van die beslissing van de bestuursrechter uit te gaan. Is het desbetreffende besluit door de bestuursrechter bij onherroepelijke uitspraak in stand gelaten, dan staat zulks er in beginsel aan in de weg dat de strafrechter het verweer dat het wettelijk voorschrift niet verbindend is of het besluit anderszins onrechtmatig is, zelfstandig onderzoekt en daarop beslist [1] . Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 is er in de onderhavige zaak eens te meer goede grond om voorbij te gaan aan het in bestuursrechtelijke zin onherroepelijk zijn van het (naar de rechtbank aanneemt) niet door de bestuursrechter getoetste besluit tot ongewenstverklaring [2] .
De rechtbank overweegt dat gelet op vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie EU geldt, dat bij ongewenstverklaringen van onderdanen van de Europese Unie een aanzienlijk zwaarder criterium geldt dan volgens het algemene vreemdelingenrecht. Het criterium komt er op neer dat alleen dan ongewenst mag worden verklaard als deze, op basis van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang in de samenleving. Bedoelde bepalingen zijn neergelegd in Richtlijn 2004/38/EG (met name artikel 27) en met ingang van 24 april 2006 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
In het dossier van deze strafzaak bevindt zich geen enkele informatie van voor of na 2004 waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat verdachte in mei 2013 een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang in de samenleving, zoals bedoeld in de even genoemde Richtlijn.
Uitgaand van de aanname dat het Franse paspoort onvervalst is en zonder de zojuist bedoelde informatie kan het besluit tot ongewenstverklaring van 2 maart 2004 naar het oordeel van de rechtbank op 15 mei 2013 niet meer gelden als een rechtmatig besluit.
Onder deze omstandigheden kan niet bewezen worden verklaard dat de beslissing tot ongewenstverklaring is genomen “op grond van een wettelijk voorschrift”, als bedoeld in artikel 197 Wetboek van Strafrecht. Nu dit bestanddeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, dient verdachte te worden vrijgesproken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. W.M.B. Elferink en
mr. A.A.J. Lemain, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier
en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.
Buiten staat
Mr. Elferink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.