ECLI:NL:RBOVE:2013:2840

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
08.760144-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging opgelegd aan verdachte wegens doodslag tijdens psychose

De rechtbank Overijssel heeft op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Dalfsen, die beschuldigd werd van het doden van een 23-jarige man met wie hij bevriend was. Het fatale voorval vond plaats op 20 juni 2013, toen de verdachte, tijdens een psychose, het slachtoffer met een groot aantal messteken om het leven bracht. De verdachte was drie maanden eerder onder voorwaarden ontslagen uit een kliniek waar hij behandeld werd voor een geestelijke stoornis. Gedragsdeskundigen concludeerden dat er een directe relatie was tussen de geestelijke stoornis van de verdachte en het gepleegde delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was en legde hem TBS met dwangverpleging op, in plaats van een gevangenisstraf. Tijdens de zittingen op 3 oktober en 7 november 2013 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, R.W. van Faassen, terwijl de officier van justitie, mr. A.E. Postma, aanwezig was. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte in een psychotische toestand verkeerde, er voldoende bewijs was dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven had beroofd, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de samenleving de oplegging van de TBS-maatregel vereiste, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de geestelijke stoornis van de verdachte. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die als gevolg van het delict schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Kamer te Zwolle
Parketnummer: 08.760144-13 (P)
Uitspraak: 21 november 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zwolle, afdeling PPC.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013 en 7 november 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Postma.

TENLASTELEGGING

De verdachte is – na wijziging tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Dalfsen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] 32 keer, althans meermalen, met een vismes en/of een klapmes, althans een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het hoofd en/of gelaat en/of de arm(en) en/of de borst en/of de rug en/of nek en/of be(e)n(en), in elk geval in diens (boven-/ en/of onder) lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat – kort gezegd – hij door zijn alles overheersende psychose ten tijde van het tenlastegelegde geen vrije wilsbeschikking meer had. Daarom kan opzet op het plegen van het feit niet bewezen worden, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Het bestaan van een geestelijke stoornis staat er in beginsel niet aan in de weg dat van opzet, in meer of mindere mate, op een delict nog wel gesproken kan worden. Een geestelijke stoornis kan van invloed zijn op de mate van keuzevrijheid in handelen, maar dit leidt niet snel tot de conclusie dat in het geheel geen sprake is van opzet op dat handelen. De graad van ernst van een geestelijke stoornis en de daaruit al dan niet voortvloeiende gevolgen voor het handelen van degene met die stoornis wordt in het algemeen meegenomen in de mate waarin dergelijk handelen aan een persoon, als gevolg van die geestelijke stoornis, kan worden toegerekend. Dit kan consequenties hebben voor de strafbaarheid. Ten aanzien van de vraag of, door het bestaan van een dusdanig ernstige geestelijke stoornis ten tijde van het delict, opzet op dat delict ontbroken heeft overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad in haar arrest van 16 maart 2010 [1] , waarin met een beroep op een dergelijke ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet werd bestreden, heeft overwogen dat: ‘zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.’
De vraag die derhalve in onderhavige zaak beantwoord dient te worden is of er sprake is van een dergelijke uitzondering. Daarvan is in elk geval geen sprake als verdachte zich in enige mate bewust is geweest van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. De rechtbank overweegt dat uit de rapporten van de psychiater M. Vink en de psycholoog dr. Th.A.M. Deenen d.d. 15 september 2013 is af te leiden dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde in een psychotische toestand en dat deze psychose als dusdanig ernstig is ingeschat door de deskundigen dat verdachte het tenlastegelegde niet is toe te rekenen. De vraag of verdachte, door het verkeren in deze ernstige psychose, geen opzet heeft gehad op het tenlastegelegde is echter, zoals hierboven al aangegeven een andere. Ten aanzien van de vraag of verdachte enig besef had over zijn handelen en of hij enig besef had dat, indien hij het slachtoffer zou steken, deze mogelijk zou kunnen komen te overlijden overweegt de rechtbank dat deze vraag bevestigend beantwoord kan worden. Daarbij betrekt zij de diverse verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie vanaf direct na het gebeuren tot aan de terechtzitting op 7 november 2013, alsmede de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 7 november 2013.Verdachte heeft onder meer verklaard, dat het slachtoffer bevestigend had geantwoord op zijn vraag of hij zijn ziel aan de duivel had verkocht, dat hij toen heeft geoordeeld, dat hij het slachtoffer daarom meermalen heeft gestoken. Het slachtoffer zou nog hebben gezegd: “Ik ben je vriend”. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer toen nog één keer door het hart gestoken heeft omdat “[slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) dood moest”. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat opzet op het plegen van het feit wel aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [2] die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2013;
  • de twee processen-verbaal verhoor getuige [getuige], opgemaakt op 20 juni 2013
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisanten], opgemaakt op 20 juni 2013 [5] ;
- het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 20 juni 2013 [6] ;
- een (nagezonden) rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, op 18 juli 2013, inclusief de bijgevoegde tabellen [7] ;

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 20 juni 2013 te Dalfsen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] 32 keer met een klapmes in de hals en het gelaat en de armen en de borst en de rug en de nek en de benen gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:

Doodslag,

strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat het tenlastegelegde niet aan verdachte toegerekend kan worden vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat, in geval van een bewezenverklaring, het feit niet aan verdachte toegerekend kan worden en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het oordeel van de rechtbank

Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een tweetal pro justitia rapportages ontvangen. Het betreft een psychologische rapportage d.d. 15 september 2013 van dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog, en een psychiatrische rapportage van drs. M. Vink, psychiater, d.d. 15 september 2013
De psycholoog, dr. Deenen, komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type en ernstige middelenafhankelijkheid (alcohol, softdrugs en harddrugs) en dat dit ook zo was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Volgens Deenen beïnvloedde deze stoornis verdachte dusdanig dat hij onder invloed van middelen en onder invloed van zijn paranoïde schizofrenie in opdracht van een hogere macht het slachtoffer meerdere keren met een mes heeft gestoken, waarbij hij aangeeft een goede daad gedaan te hebben. Verdachte was psychotisch en leefde in een eigen wereld. Hij geeft aan de duivel met een mes vermoord te hebben en dat het slachtoffer hem dankbaar zal zijn. Deenen concludeert dat, gegeven de psychotische vertekening, en de aanwezige ernstige psychiatrische problematiek die al jaren bestaat, het tenlastegelegde niet aan verdachte is toe te rekenen, omdat hij niet in staat is om fictie en realiteit van elkaar te onderscheiden. In die zin is hij niet corrigeerbaar en dient hij gezien te worden als ontoerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde, indien bewezen.
De psychiater, drs. Vink, komt tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan schizofrenie, paranoïde type in combinatie met verslaving aan middelen, met name alcohol, amfetaminen en XTC en dat dit ook gold ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Volgens Vink was verdachte op het moment van het ten laste gelegde in een psychotische toestand. Hij had de waanachtige overtuiging dat het slachtoffer zijn ziel aan de duivel verkocht had en daarom gedood moest worden. Er waren volgens hem voortekenen geweest dat het oordeel voltrokken moest worden. De stemmen spoorden hem aan een beslissing te nemen. Er is een directe relatie tussen de schizofreen-psychotische toestand, waarin verdachte verkeerde en het ten laste gelegde.
Vink concludeert dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar aangemerkt moet worden omdat hij ten tijde van het ten laste gelegde geen vrije keuze had. Zijn gedragskeuzes werden geheel bepaald door de aanwezige schizofreen-psychotische toestand. De twee belangrijkste kenmerken, namelijk de paranoïde gedachten en de gehoorhallucinaties waren bepalend voor verdachtes handelen tijdens het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en is op grond daarvan van oordeel dat verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte, conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden van het geval en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft, in een psychose, een zeer ernstig feit gepleegd. Het slachtoffer [slachtoffer], met wie verdachte bevriend was, is door een groot aantal messteken om het leven gebracht. Zijn jonge leven is tot een tragisch einde gekomen. Het feit heeft enorme impact gehad op het leven van de naaste familie van [slachtoffer], die met het verlies van hun dierbare zullen moeten leven. Dit is onder meer ook door de vader, moeder en zussen van het slachtoffer onder woorden gebracht toen zij gebruik maakten van hun spreekrecht. In de gemeenschap van Dalfsen is met ontzetting gereageerd op het gebeuren. Ook zal het gebeuren grote impact hebben gehad op de familie van de verdachte, die in verband met zorgen om verdachte voorafgaand aan het plegen van het feit nog contact hadden gelegd met zijn behandelaar(s). Verdachte wordt het feit niet toegerekend omdat hij verkeerde onder invloed van een ernstige psychiatrische stoornis. Er kan hem geen straf worden opgelegd; wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor genoemde pro justitia rapportages van dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog en drs. M. Vink, psychiater en daarnaast met het reclasseringsadvies d.d. 26 september 2013, uitgebracht door J. de Jong-Stoel, reclasseringswerker.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om verdachte ter beschikking te stellen en van overheidswege te laten verplegen.
De psycholoog, dr. Deenen, overweegt ten aanzien van het recidiverisico dat de vele opnamen in de reguliere GGZ hebben geleerd dat verdachte in de regel redelijk stabiel uit een klinische behandeling komt, waarna hij in korte tijd terugvalt in ernstig middelengebruik, stopt met het gebruik van zijn antipsychotische medicatie en terugvalt in grensoverschrijdend gedrag naar anderen middels bedreigingen, overlast, fysieke agressie of in psychotische decompensatie. Volgens Deenen zijn dat de momenten waarop verdachte gevaarlijk is voor anderen en onvoldoende sturing heeft over zijn eigen handelen.
Deenen doet de aanbeveling om verdachte te behandelen binnen een beveiligde psychiatrische setting waar voldoende kennis en ervaring is met behandeling van ernstige verslavingsproblematiek en ernstige psychiatrische stoornissen en dit, gelet op de ervaringen in het verleden, niet te doen binnen een vrijwillig kader. In het verleden hebben behandelingen met een civiele maatregel telkens tot slechts korte verbeteringen geleid. Bovendien werden regelmatig bij de afbouw van de maatregel naar een maatregel met voorwaarden door verdachte de voorwaarden overtreden en werd hij op den duur gevaarlijk voor anderen. Ook heeft verdachte zich vaak aan behandeling onttrokken door te vluchten.
Deenen adviseert een behandeling waar verdachte zich niet aan kan onttrekken en geeft daarbij aan dat de enige maatregel die die garanties in voldoende mate kan geven, de maatregel TBS met verpleging van overheidswege is.
De psychiater, drs. Vink, overweegt ten aanzien van het recidiverisico dat verdachte gedurende perioden dreigend en agressief gedrag heeft vertoond en veel overlast heeft veroorzaakt. Tijdens vijf eerdere (ernstige) geweldsincidenten was verdachte steeds in een ontregelde en acuut psychotische toestand. De belangrijkste risicofactoren waren en zijn het staken van de medicatie en het gebruik van middelen, met name amfetaminen. Vink acht, bij voortduren van de bestaande risicofactoren, de kans op ontsporing in de toekomst, met een ernstig geweldsdelict in welke vorm dan ook, groot. Hierbij moet volgens Vink in ogenschouw worden genomen dat schizofrenie een chronische aandoening met een wisselend beloop is en dat het beloop bij verdachte ongunstig is. Het totaalbeeld met betrekking tot acceptatie van de aandoening, ziektebesef, ziekte inzicht, motivatie tot verandering en het gebrek aan behandelcompliance is zeer zorgwekkend.
Vink concludeert dat de situatie met betrekking tot de kans op recidive ongunstig ligt en dat het beeld wat betreft beïnvloedingsfactoren zeer zorgelijk is. Aan een komende behandeling dient qua veiligheid en intensiteit en niveau van zorg hoge eisen gesteld te worden. Vink geeft aan dat een plaatsing in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en een TBS met dwangverpleging met een plaatsing in een TBS kliniek beide een hoog niveau aan behandeling/zorg kunnen bieden. Maar met betrekking tot de veiligheid is een belangrijke overweging dat er in tegenstelling tot de TBS met dwangverpleging bij toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht vragen rijzen, met name op de langere duur, na afloop van het loopjaar. Zeer is de vraag of dan de veiligheid, ook gezien de chroniciteit van de aandoening, wel in voldoende mate geborgd is. Vink adviseert daarom verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en is, mede op grond van het advies van de reclassering en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de gedragsdeskundigen Deenen en Vink naar voren is gebracht, van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging eist van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er, als gevolg van een ziekelijke stoornis bij verdachte, sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte en een in dat kader te realiseren intensieve klinische behandeling van verdachte eist. De rechtbank geeft daarom ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het zorg- en beveiligingsniveau in een psychiatrische kliniek in geval van een plaatsing ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht weliswaar op een vergelijkbaar niveau is als in een TBS-kliniek, maar dat teveel onzekerheid bestaat hoe de behandeling van verdachte, na afloop van het plaatsingsjaar, verder gestalte zal kunnen krijgen in een alsdan te constelleren civiel kader met een RM, en of daarmee het recidiverisico voldoende kan worden ingedamd. Daarbij bestaan met name zorgen over hoe verdachte, bij ontslag uit de kliniek komt, zich zal manifesteren in een eigen woonsituatie waarin hij, met een voorwaardelijke RM, ook verkeerde kort voorafgaand aan het gepleegde feit. Grote zorgen daarbij zijn met name de vraag naar de medicatietrouw en het gevaar voor terugval in middelengebruik, hetgeen ook luxerend lijkt te zijn geweest voor het gepleegde feit en waarvan de deskundigen hebben verklaard dat het gebruik van middelen direct van invloed is op de mate van de psychose. Alle deze omstandigheden in aanmerking nemend, gelet ook op de aard en ernst van de geestelijke stoornis van verdachte en het hoge recidiverisico, en gegeven het feit dat ten aanzien van verdachte een zeer ernstig feit, een levensdelict, is bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van TBS met dwangverpleging passend en geboden is.
De door de verdediging ter terechtzitting naar voren gebrachte angst voor een “longstay verblijf” in een TBS-kliniek als nu een TBS-maatregel wordt opgelegd komt de rechtbank in dit stadium niet gegrond voor, waarbij zij overweegt dat opportuniteit en noodzaak tot verlenging van de maatregel van TBS bij elke verlengingszitting in de toekomst met uiterste nauwkeurigheid zal worden beoordeeld. De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 september 2013, waaruit volgt dat verdachte reeds vijf maal eerder met justitie in aanraking is geweest wegens geweldsmisdrijven en dat drie van die zaken zijn geseponeerd wegens verdachtes gezondheidstoestand.
De oplegging van de maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 37a, 37b en 39 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 4.022,94 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.022,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.461,84 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.461,84. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de benadeelde partijen.

Beslissing

Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.

De rechtbank gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.

Schadevergoeding

Benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te Ruinerwold, van een bedrag van € 4.022,94 (zegge: vierduizend tweeëntwintig euro en vierennegentig cent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2013 (de dag waarop het bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.022,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2013, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2], wonende te Nieuwleusen, van een bedrag van € 3.461,84 (zegge: drieduizend vierhonderd-eenenzestig euro en vierentachtig cent). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.461,84, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. F. van der Maden en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2013.
Mr. Elbers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:PHR:2010:BK8507, rechtsoverweging 2.5
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, onderdeel uitmakende van het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, Team Hardenberg, onder registratienummer PL04HB 2013050563, opgemaakt op 3 september 2013.
3.Pagina’s 453 en 454
4.Pagina’s 458 tot en met 460
5.Pagina’s 19 en 20
6.Pagina 54
7.Pagina’s 3 tot en met 6 en de bijgevoegde, ongenummerde, tabellen