Conclusie
Nr. 08/02321
Mr Jörg
Zitting 22 december 2009
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Bij arrest van 29 april 2008 heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch verzoeker wegens poging tot moord ontslagen van alle rechtsvervolging en hem TBS met dwangverpleging opgelegd.
2. Namens verzoeker heeft mr. C. Wendenburg, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Beide middelen komen op tegen de motivering van het bewezenverklaarde opzet. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Het arrest houdt als volgt in:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
i.
Zijdens verdachte is ter terechtzitting primair ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Daartoe is - op gronden als in de pleitnota vervat en onder verwijzing naar de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de gedragsdeskundigen Van der Weele en Beetsma - aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde niet opzettelijk heeft begaan, aangezien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak als gevolg van een bij hem bestaande ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
ii.
Uit het strafdossier blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] ter gelegenheid van haar aangifte tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven en voor zover te dezen van belang - :
- dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op enig moment in de nacht van 21 april 2007 haar slaapkamer binnenkwam en zei dat zij een "alien" was, dat zij zijn energie weghaalde en dat zij zijn hersens aftapte;
- dat [verdachte] vervolgens zei dat hij "iets" moest gaan pakken;
- dat hij na ongeveer 5 minuten terugkwam in haar slaapkamer en dat zij zag dat hij toen een groot voorwerp in zijn handen had en dat het volgens haar een zwaar voorwerp was;
- dat het best een deel van een bankschroef geweest zou kunnen zijn;
- dat [verdachte] dat voorwerp met twee handen boven zijn hoofd in de lucht hield;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar met dat voorwerp wilde slaan;
- dat zij vervolgens in een reflex het dekbed naar [verdachte] gooide;
- dat zij zag, dat het dekbed tussen [verdachte] en haar terecht kwam op het moment dat [verdachte] een slaande beweging in haar richting maakte met het voorwerp dat hij in zijn handen had;
- dat zij vervolgens voelde dat het voorwerp tegen haar been terecht kwam;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar wilde vermoorden.
iii.
Uit het dossier blijkt voorts dat op zaterdag 21 april 2007 bij de politie de melding binnenkwam dat er bij een bewoner van de [b-straat] te [plaats] een vrouw had aangebeld die was mishandeld door haar zoon. Bij die melding kreeg de politie het signalement door van deze zoon. Ter plaatse gekomen trof de politie daarop een man aan, die voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man verklaarde vervolgens spontaan tegenover de politie dat hij naar [plaats] was gekomen om zijn moeder te vermoorden. Deze man, zijnde verdachte, werd daarop door de politie aangehouden.
iv.
Ten slotte is ook verdachte door de politie omtrent zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde ondervraagd. Bij die gelegenheid heeft hij onder meer - zakelijk weergegeven en voor zover te dezen van belang - verklaard:
- dat hij op de slaapkamer van [slachtoffer] (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) is geweest en tegen haar heeft gezegd dat zij een alien is en dat zij zijn energie aftapte;
- dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij iets ging pakken en dat hij toen even weg is geweest;
- dat hij een deel van een bankschroef heeft gepakt uit de kelder;
- dat hij daarmee op haar hoofd wilde slaan omdat hij die alien uit zijn hoofd verwijderd wilde hebben;
- dat hij haar aanviel omdat zij een alien was die in zijn lijf zat en dat hij wilde bereiken dat zij uit zijn hoofd ging.
v.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat verdachte in de nacht van 21 april 2007 na kalm beraad en rustig overleg getracht heeft om zijn moeder, het slachtoffer [slachtoffer], met een deel van een bankschroef, zijnde een hard en zwaar voorwerp te vermoorden.
vi.
Naar het oordeel van het hof had verdachte - gezien in het bijzonder zijn uitlatingen bij de politie dat hij zijn moeder wilde vermoorden - ook de opzet daartoe. Dat de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest, staat aan het aannemen van opzet in de hiervoor bedoelde zin in het geval van verdachte niet in de weg.
vii.
Het verweer wordt verworpen."
5. In de zaak bekend als de "zaak-Tolbert" heeft de Hoge Raad opnieuw vooropgesteld dat een ernstige geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (HR 9 december 2008, LJN: BD2775). Ontbreekt ieder inzicht dan ontbreekt in beginsel ook het opzet, zie de conclusie van de toenmalig plaatsvervangend P-G Fokkens voor HR 14 december 2004, LJN: AR3226 onder nr. 7 en zijn conclusie voor het eerste arrest.
6. De overweging van het hof dat de omstandigheid dat de gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat bij verzoeker elk inzicht heeft ontbroken, niet aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, vergt nauwkeurige lezing opdat daaruit niet de verkeerde conclusie wordt getrokken.
7. Eerst dit. De conclusie dat sprake is van het ontbreken van ieder inzicht kan slechts bij hoge uitzondering getrokken worden (zie mijn ambtgenoot Machielse in NLR, aant. 6 bij art. 39 Sr). Zeker bij de gevallen waarin het delict een commissiedelict is en dus een activiteit van de dader vergt, met een zeker niveau van coördinatie van geestelijk en lichamelijke functies, ligt het aannemen van een minimaal besef wel voor de hand, aldus Machielse. In gelijke zin stelt A.A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, 2008, blz. 298 e.v. dat de heersende opvatting is dat psychisch gestoorde delinquenten slechts hoogst zelden niet beschikken over de door het strafrecht vereiste psychische gesteldheid. Ontoerekeningsvatbaarheid en opzet hebben weinig met elkaar van doen aldus Van Dijk. Een historisch geval waarin hiervan sprake zou kunnen zijn geweest - ik heb het op internet zo snel niet terug kunnen vinden en weet de uitkomst niet meer - speelde in de jaren zeventig van de vorige eeuw in Schoonhoven, waar een leerling-zilversmid in de waan verkeerde dat het hoofd van zijn vriendin een klok was, terwijl hij grote problemen had met het voortschrijden van de tijd. Om de tijd stil te zetten schoot hij op de klok: vriendin dood.
8. De in de jurisprudentie bekende gevallen waarin het opzet met een beroep op de geestestoestand werd betwist kenmerken zich veelal hierdoor dat onder invloed van verdovende middelen zodanige psychotische wanen zijn ontstaan dat men ieder contact met de werkelijkheid heeft verloren (vgl. naast de reeds genoemde zaken bijv. ook HR 9 juni 1981, NJ 1983, 412). Van een zodanig geval is hier niet sprake. Integendeel.
9. Uit de bewijsvoering springt juist als opvallend punt naar voren dat verzoeker onmiskenbaar het opzet had om zijn moeder van het leven te beroven. Dat blijkt niet alleen uit de gang van zaken rond het bed, waarop de moeder was gelegen, maar ook uit de eerste spontane verklaring van verzoeker aan de gealarmeerde politie en uit zijn latere verhoor door de politie. Verzoeker was naar [plaats] gekomen om zijn moeder te vermoorden! Het motief, de aanleiding, de verwrongen geestesgesteldheid, waanideeën (dat zijn moeder de energie uit zijn hoofd weg zoog en daarom dood moest), e.d., die hem tot de bewezenverklaarde geweldshandeling hebben gebracht doen voor het opzet niet ter zake. Die zijn relevant bij de vraag naar de toerekening. Als verzoeker niet zou hebben ingezien dat de persoon die hij voor zich had een menselijk wezen was en/of een waanvoorstelling omtrent het geweldsmiddel zou hebben gehad en/of zich überhaupt niet bewust zou zijn geweest dat wat hij deed een dodelijke gedraging was, zou daarover - binnen de formule van de Hoge Raad - anders kunnen worden gedacht. Daarvan is hier in het geheel geen sprake. Ook de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde deskundige Van der Weele heeft verklaard dat tijdens zijn psychologisch onderzoek, verzoeker meermalen heeft herhaald dat hij zijn moeder wilde doden. Verzoekers inzicht in de rationaliteit van zijn daad is door zijn stoornis vertroebeld, niet zijn inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn gedraging. Wat Van Dijk aanduidt als een rationele irrationaliteit hoort als vraagstuk thuis bij de vraag naar de toerekenbaarheid en niet bij het bewijs van het opzet.
10. Keren we nu terug naar de tekst van de bestreden overweging van het hof waar het commentaar geeft op de opvatting van de gedragsdeskundigen. Deze overweging ietwat parafraserend: het moge zo zijn dat de gedragsdeskundigen van oordeel zijn dat verzoeker de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen ervan destijds niet heeft overzien, maar dat is een vraag van toerekenbaarheid, niet een vraag van opzet. Het is dus niet zo dat het hof op dit punt het oordeel van de deskundigen overneemt en in wezen een tegenstrijdig standpunt zou innemen: wel opzet aannemen hoewel elk inzicht in de draagwijdte van de gedraging ontbreekt. 's Hofs oordeel dat verzoeker de feiten opzettelijk heeft begaan is daarom niet onbegrijpelijk en ook niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
11. De middelen kunnen niet tot cassatie leiden en lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde verkorte motivering.
12. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G