In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, Mayhill Vastgoed B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer, dat haar had gelast de particuliere bewoning van een bedrijfspand te staken onder oplegging van een dwangsom. Het besluit was genomen op 22 juli 2013, en verzoekster had verzocht om schorsing van dit besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker, die zich had aangesloten bij het verzoek, niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de last onder dwangsom niet aan hem was gericht, maar aan verzoekster. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van verzoeker in zijn verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster wel degelijk een spoedeisend belang had bij de schorsing van het besluit, gezien de mogelijke gevolgen van de last onder dwangsom voor haar bedrijfsvoering.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders nader onderzoek moet doen naar de situatie van het pand, met name naar de vraag of er sprake is van een in het verleden vergunde situatie die van invloed kan zijn op de handhaving. Gelet op het grote belang van verzoekster en de noodzaak om haar belangen te beschermen, heeft de voorzieningenrechter het besluit van 22 juli 2013 geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 944,00, en is het betaalde griffierecht van € 318,00 aan verzoekster vergoed.