“Methodisch beoordelingsgesprek
1. De klachten/verschijnselen
Als aan mevrouw [eiseres] wordt gevraagd wat momenteel de verschijnselen zijn, op grond waarvan zijn wordt gehinderd in het dagelijks leven en waardoor haar benutbare arbeidsmogelijkheden worden beïnvloed, noemt zij het volgende (in de volgorde, waarin ze worden genoemd):
• Vermoeidheid. Pijnklachten van hoofd, nek en schouders én het verrichten van een mentale inspanning zijn, zo betrokkene aangeeft, de belangrijkste uitlokkers van vermoeidheid.(…)
Uitingen van vermoeidheid zijn:
• verdere afname van de concentratie;
• dubbelzien en scheel kijken;
• toename van pijnklachten;
• het onthouden vergt nog meer inspanning;
• minder goed meerdere dingen tegelijkertijd kunnen doen, waardoor er fouten en missers voorkomen;
• gapen.
(…)
• concentratieproblemen (…)
• vergeetachtigheid(…)
• pijnklachten van hoofd, nek en schouder.(…)
• gevoeligheid voor licht en lawaai.
(…)
Interpretatie van de onderzoeksgegevens
Er kan ten aanzien van het cognitief en gedragsmatig functioneren van mevrouw [eiseres] het volgende worden vastgesteld.
Het niveau van intellectueel functioneren
Het niveau van intellectueel functioneren, zoals vastgesteld volgens de verkorte GIT (IC=101; kwalificatie ‘gemiddeld’), valt niet binnen de bandbreedte van datgene wat op grond van opleidingsniveau (HBO) en werkervaring (zelfstandig ondernemer t.b.v. integratievraagstukken/diversiteitscoach) verwacht mag worden. Eén en ander is toe te schrijven aan de lage score verkregen op een tijdgebonden taakonderdeel (Cijferen). Wordt er op basis van de onderdelen ‘legkaarten’ en ‘matrijzen’ een schatting gemaakt van het niveau van intellectueel functioneren dan bedraagt het IQ 128; kwalificatie: ‘hoog’. Ergo, het onderzoek levert geen aanwijzingen op voor een verval van intellectueel functioneren op basis van een cerebraal bepaalde aandoening.
Snelheid van werken en reageren
Gebleken is dat het tempo van werken en reageren, gerelateerd aan leeftijdgenoten met dezelfde opleiding, varieert van ‘traag’ tot ‘uitzonderlijk traag’. Uit analyse van het gepresenteerde op snelheidstaken in combinatie met gedragsobservaties verkregen tijdens het onderzoek is gebleken dat ervaren pijnklachten alsmede stijl- en gedragskenmerken doorwerken in de onderzoeksuitslag. Ten aanzien van deze stijl- en gedragskenmerken kan worden opgemerkt dat er bij betrokkene innerlijke zelftwijfel bestaat (zie ook resultaat op de symptoomvaliditeitstest van WMT) en zij frustratie en verdriet ervaart in reactie op de in haar ogen zeer teleurstellende testresultaten, hetgeen zij vervolgens moeilijk kan loslaten.
Op grond van het bovenstaande bevindingen kan niet aannemelijk gemaakt worden dat we te maken hebben met het bestaan van een onderliggende intrinsieke traagheid van cognitief functioneren. Ergo, de normafwijkende prestaties op diverse snelheidstaken kunnen worden toegeschreven aan extrinsieke factoren (effect van ervaren pijn, stijl- en gedragskenmerken).
Effect van een langdurig cognitieve belasting
Vergelijking van prestatiescores op taken, die zowel aan het begin als aan het eind van de onderzoekssessie zijn afgenomen, laat geen overall afname in cognitief functioneren zien. Zo neemt in kwantitatieve zin alleen de cognitieve snelheid en efficiëntie in het geheugendomein af (zie toename helling en fouten GVT). Voorts blijkt dat het gepresteerde op sommige taken (woord- en zinspantaak) als gevolg van het tijdstip van taakafname (nl. na een cognitieve duurbelasting van vij-en-een half uur) te wensen overlaat.
Bovengenoemde veranderingen in cognitief functioneren, die zich voor het eerst voordoen na vijf-en-een half uur in mentale zin belast te zijn geworden, en hun hoogtepunt bereiken bij een duurbelasting van zes uur kunnen niet zondermeer als uiting van mentale vermoeidheid worden beschouwd. Aangezien ook het niveau van ervaren pijnklachten (pijnbeleving begin vs eind onderzoek VAS-score voor hoofd-, nek-, schouderpijn bedraagt resp. 6 (hoofdpijn), 5 (nekpijn), 5 (schouderpijn) en 8 (hoofdpijn), 10 (nekpijn), 8/9 (schouderpijn) is toegenomen, kunnen zowel de duur van de cognitieve belasting als de toename van de intensiteit van haar ervaren pijn hiervoor verantwoordelijk worden gesteld.
Geheugenfunctie
De capaciteit van het werkgeheugen kan als ‘wisselend’ worden gekwalificeerd, hetgeen een samenhang toont met het tijdstip van taakafname.
Het gepresteerde op andere geheugentaken kan als ‘uitstekend’ (woord/beeld associatietaak) tot ‘voldoende’ (visuele geheugentaken) tot ‘onvoldoende’ (15 woordentaak, WMT) worden gekwalificeerd. De reeds eerder genoemde stijl- en gedragskenmerken laten ook hun invloed gelden tijdens de uitvoering van de geheugentaken (15 woordentaak, WMT) die als ‘onvoldoende’ kunnen worden gewaardeerd. Primaire opslag- en/of opdiepstoornissen kunnen gelet op de onderzoeksbevindingen evenwel niet aannemelijk worden gemaakt.
Aandachtfunctie
Het onderzoek levert géén aanwijzingen voor het bestaan van een stoornis in de selectieve en/of verdeelde aandacht.
De onderzoeksbevindingen geven aan dat er ten aanzien van de ‘volgehouden aandacht’ (zie onder ‘effect van een langdurige cognitieve belasting’) lichte afwijkingen kunnen worden geobjectiveerd, welke pijn gemedieerd zijn.
Overige cognitieve functies
Bijzonderheden ten aanzien van de perceptuele functies, het visuoconstructief vermogen, de taalfuncties (receptief en expressief), alsmede de planning en stuurfuncties kunnen niet worden vastgesteld.
Van belang te vermelden is, dat het onderzoek erin heeft voorzien om het functioneren van betrokkene te toetsen op de mate van ‘onderpresteren’ (zie ook pagina 24). Op deze symptoomvaliditeitstaken (Woord Memory taak van dr. Green, AKTG Schmand), op verschillende tijdstippen tijdens het onderzoek afgenomen, wordt er op één (Woord Memory taak van dr. Green), net onder het afkappunt gescoord, waardoor voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de onderzoeksgegevens.
Zoals reeds genoemd kleuren andere factoren het in kaart gebrachte profiel van functioneren mede in. Genoemd in dit verband zijn haar innerlijke zelftwijfel, en ervaren frustratie en verdriet in reactie op de in haar ogen zeer teleurstellende testresultaten, hetgeen zij vervolgens moeilijk los kan laten.
Ondanks deze constatering kan niet worden uitgesloten dat er daarnaast ook sprake is van een pijn gemedieerde verminderde cognitieve belastbaarheid.
Het is voor onderzoekster evenwel niet mogelijk om na te gaan wat de exacte invloed van elk van de genoemde factoren (gedrags- en stijlkenmerken en effect van ervaren pijn) op het functioneren is.
Gedragsmatig functioneren, aanbeveling, en eindconclusie
Tijdens het onderzoek zijn er geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen dat er sprake is van een stemming- en/of ‘karakterverandering’ op grond van een cerebraal disfunctioneren.
Uit analyse van de gespreksgegevens, gedragsobservaties ten tijde van het onderzoek aangevuld met uitkomsten van vragenlijsten blijkt dat er naast de verminderde belastbaarheid, zoals in kaart gebracht, een gezondheidsbelemmerende psychologische factor aanwezig is, die van invloed is op haar momentane belastbaarheid.
Gebleken is namelijk dat mevrouw [eiseres] de verlieservaringen, ingegeven door haar veranderde belastbaarheid, en welke zijn ontstaan in aansluiting op het ongeval van 2 september 2001, nog niet geheel heeft kunnen integreren in haar leven. De sombere stemmingsmomenten die er zijn (zie ook scores op Zung en PAS UCL) geven aan dat er gesproken kan worden van een nog niet afgerond verwerkings- en acceptatieproces, hetgeen als ‘fase gebonden’ kan worden aangemerkt.
Het is de verwachting dat het tot een loslaten komt als de letselschadeprocedure is afgerond en zij helderheid verwerft inzake het geschil dat er tussen de partijen bestaat.
Genoemde psychologische factor (verwerkings- en acceptatieproblemen) biedt op zichzelf beschouwd géén sluitende verklaring voor de geconstateerde verminderde belastbaarheid, zoals in kaart gebracht, maar is in wisselende mate van invloed op haar momentane belastbaarheid.
Eindconclusie
Aanwijzingen dat we te maken hebben met een primair verminderde cognitieve belastbaarheid, welke mogelijk toegeschreven kan worden aan structurele schade aan het brein, biedt het onderzoek niet. Wel levert het onderzoek evidentie voor een pijn gemedieerde, licht verminderde cognitieve belastbaarheid, die zich in functie van de tijd geprononceerder manifesteert. Voorts zijn er stijl- en gedragskenmerken (w.o. innerlijke zelftwijfel) die de onderzoeksresultaten mede inkleuren. Het is evenwel voor onderzoekster niet mogelijk om na te gaan wat de exacte invloed van elk van de genoemde factoren (effect van ervaren pijn, gedrags- en stijlkenmerken) op het functioneren is.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er sprake is van verwerking- en acceptatieproblematiek, welke zich uiten in sombere stemmingsmomenten en die als ‘fase gebonden’ kunnen worden gekwalificeerd.
Genoemde psychologische factor (verwerkings- en acceptatieproblemen) biedt op zichzelf beschouwd géén sluitende verklaring voor de geconstateerde verminderde belastbaarheid, zoals in kaart gebracht, maar is in wisselende mate van invloed op haar momentane belastbaarheid.
Het is de verwachting dat het tot een loslaten komt als de letselschadeprocedure is afgerond en zij helderheid verwerft inzake het geschil dat er tussen de partijen bestaat.