ECLI:NL:RBONE:2013:BZ8114

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12/2327
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van loondoorbetaling en WIA-uitkering in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Kampen (eiseres) en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de vraag of de door eiseres maandelijks aan haar werknemer, aangeduid als [naam], gedane uitbetaling in mindering mocht worden gebracht op de WIA-uitkering van deze werknemer. Eiseres stelt dat de maandelijkse betalingen een voorschot zijn geweest in afwachting van de besluitvorming door verweerder en dat zij geen loondoorbetalingsverplichting heeft. Verweerder daarentegen stelt dat eiseres wel degelijk een loondoorbetalingsverplichting heeft, omdat [naam] na zijn eerste ziekteperiode weer volledig hersteld was en gedurende meer dan vier weken zijn werkzaamheden heeft hervat.

De rechtbank overweegt dat de toepasselijke rechtspositieregeling voor [naam] de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Lokale arbeidsvoorwaarden regeling Kampen (CAR/LAR) is, en dat deze regeling bepaalt dat [naam] recht heeft op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij ziekte. De rechtbank concludeert dat de verrekening die verweerder toepast bij de bepaling van de hoogte van de WIA-uitkering niet van invloed is op de verplichting van eiseres tot doorbetaling van de bezoldiging aan [naam].

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat het door haar beoogde doel niet kan worden bereikt en geen feitelijke betekenis heeft. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken, waarbij de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/2327
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Gemeente Kampen,
wonende te Kampen, eiseres,
gemachtigde: R. Bentum,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat aan medewerker [Naam] een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is toegekend naar volledige arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 januari 2012.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 19 oktober 2012 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 24 januari 2013 behandeld. Namens eiseres zijn verschenen
J. Jonkman en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
Overwegingen
1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de door eiseres maandelijks aan
[naam] gedane uitbetaling in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering.
2. [Naam] is sinds 15 december 1989 bij eiseres werkzaam in de gecombineerde functie chef werkplaats en eerste monteur voor 36 uur per week. Op 11 februari 2008 valt hij uit wegens ziekte. Na het doormaken van de wachttijd is [naam] niet in aanmerking gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij op dat moment weer voor 36 uur per week werkzaamheden verricht voor eiseres. Op 11 januari 2012 valt [naam] wederom uit vanwege dezelfde ziekteoorzaak. Op 21 februari 2012 vraag hij een uitkering op grond van de WIA aan. Daarop volgt de besluitvorming zoals hiervoor is weergegeven onder procesverloop.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres een loondoorbetaling-verplichting heeft jegens [naam]. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [naam] volledig is hersteld voor zijn oorspronkelijk bedongen arbeid na zijn eerste uitval en vervolgens gedurende meer dan vier weken aaneengesloten deze arbeid heeft verricht. Daarom bestaat wederom gedurende 104 weken de verplichting om het loon door te betalen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2 Eiseres heeft gesteld dat de maandelijkse betaling een voorschot is geweest in afwachting van besluitvorming door verweerder. Zij stelt zich op het standpunt dat zij geen loondoorbetalingverplichting heeft en dat de maandelijkse betaling niet in mindering moet worden gebracht op de uitkering van [naam].
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 De rechtbank ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2012, LJN BW6528, is bepaald dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2 De rechtbank constateert dat [naam] in overheidsdienst is aangesteld, zodat op hem niet het BW maar de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Lokale arbeidsvoorwaarden regeling Kampen (CAR/LAR) van toepassing zijn. Artikel 7:3 van de CAR/LAR bepaalt dat [naam] bij ziekte vanaf de eerste dag gedurende de eerste zes maanden recht heeft op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging. Daarna wordt van de bezoldiging gedurende zes maanden 90% betaald, vervolgens gedurende twaalf maanden 75% en daarna 70% tot het dienstverband eindigt.
4.3 Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat eiseres een verplichting heeft tot het doorbetalen van de bezoldiging aan [naam] tijdens zijn ziekte. Deze verplichting vloeit voort uit de toepasselijke rechtspositieregeling. De verrekening die verweerder dient toe te passen bij de bepaling van de hoogte van de WIA-uitkering van [naam], ziet niet op de verplichting van eiseres tot doorbetaling van de bezoldiging aan [naam], maar op het gegeven dat deze betaling met de loondervingsuitkering in het kader van de WIA verrekend dient te worden. De verplichting van eiseres tot doorbetaling van de bezoldiging zal dan ook niet wijzigen als de verrekening door verweerder krachtens artikel 61 WIA niet of tot een lager bedrag zou plaatsvinden; die verrekening ligt uitsluitend in de verhouding tussen [naam] en verweerder.
Het door eiseres met het beroep beoogde doel kan niet bereikt worden en heeft geen feitelijke betekenis voor eiseres. Daarmee ontbreekt het procesbelang aan het ingediende beroep en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. A. Oosterveld en
mr. M. van Loenen, rechters, en door de voorzitter en mr. J.C.W. Emmen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.