ECLI:NL:RBONE:2013:BZ8110

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12/2326
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een medewerker van de Gemeente Kampen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De zaak betreft een medewerker die sinds 15 december 1989 in dienst is bij de Gemeente Kampen en op 11 februari 2008 uitviel wegens ziekte. Na een periode van herstel keerde hij terug naar zijn functie, maar viel op 11 januari 2012 opnieuw uit. De medewerker vroeg een ZW-uitkering aan, maar deze werd geweigerd door de verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), op basis van de geldende wetgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medewerker niet voldeed aan de voorwaarden voor een ZW-uitkering zoals gesteld in artikel 29b van de ZW. De rechtbank oordeelde dat de medewerker, ondanks zijn ziekte, in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten en dat hij niet aan de vereisten voldeed die nodig zijn om in aanmerking te komen voor de no-risk-polis. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medewerker recht had op doorbetaling van zijn bezoldiging op grond van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Lokale arbeidsvoorwaarden regeling Kampen (CAR/LAR).

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te weigeren juist was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier heeft de uitspraak ondertekend. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/2326
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Gemeente Kampen,
wonende te Kampen, eiseres,
gemachtigde: R. Bentum,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat aan medewerker
[naam] met ingang van 11 januari 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat [naam] geen recht heeft op een ZW-uitkering met ingang van 11 januari 2012 en dat het besluit van 7 mei 2012 is ingetrokken.
In het besluit van 18 oktober 2012 is het tegen het besluit van 7 mei 2012 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 8 mei 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 24 januari 2013 behandeld. Namens eiseres zijn verschenen
J. Jonkman en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
Overwegingen
1. [Naam] is sinds 15 december 1989 bij eiseres werkzaam in de gecombineerde functie chef werkplaats en eerste monteur voor 36 uur per week. Op 11 februari 2008 valt hij uit wegens ziekte. Na het doormaken van de wachttijd is [naam] niet in aanmerking gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij op dat moment weer voor 36 uur per week werkzaamheden verrichtte voor eiseres. Op 11 januari 2012 valt [naam] wederom uit met dezelfde ziekteoorzaak. Op 21 februari 2012 vraag hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan. Deze wordt toegekend met ingang van 11 januari 2012. Op deze uitkering wordt de door eiseres aan hem betaalde bezoldiging in mindering gebracht. Op 1 mei 2012 wordt met ingang van 11 januari 2012 een ZW-uitkering aangevraagd. Hierop volgt de besluitvorming zoals hiervoor is weergegeven onder procesverloop.
2.1 Gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam] recht heeft op een ZW-uitkering op grond van artikel 29b van de ZW.
2.2 Verweerder heeft gesteld dat [naam] geen recht heeft op een ZW-uitkering. Hij voldoet niet aan de voorwaarden die genoemd worden in de door gemachtigde genoemde bepalingen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 De rechtbank constateert dat [naam] in overheidsdienst is aangesteld, zodat op hem de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Lokale arbeidsvoorwaarden regeling Kampen (CAR/LAR) van toepassing zijn. Artikel 7:19 van de CAR/LAR bevat een samenloopbepaling voor de situatie waarin een medewerker recht heeft op een ZW-uitkering. Hieruit volgt dat deze uitkering in mindering wordt gebracht op de bezoldiging waarop hij op grond van artikel 7:3 van de CAR/LAR tijdens ziekte aanspraak kan maken. Daarmee is het procesbelang van eiseres gegeven.
3.2 Artikel 29, eerste lid, onder b, van de ZW bepaalt dat een verzekerde geen recht heeft op ziekengeld, indien hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking recht heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de ZW. Nu [naam] na zijn eerste uitval wegens ziekte op 11 februari 2008 gedurende een periode van meer dan vier weken volledig hersteld is geweest, geldt met ingang van 11 januari 2012 een periode van 104 weken gedurende welke eiseres gehouden is de bezoldiging door te betalen.
In artikel 29, eerste lid, aanhef, van de ZW wordt een uitzondering gemaakt, indien [naam] onder een zogenaamde no-risk-polis situatie zou vallen. In dit kader zijn artikel 29b, eerste lid, onder c, van de ZW en artikel 29b, vierde lid, van de ZW van belang.
3.3 Artikel 29b, eerste lid, onder c van de ZW bepaalt dat de werknemer van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
1e minder dan 35% arbeidsongeschikt is,
2e alsmede op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking had met een andere dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd,
3e niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever en
4e binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever,
vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld heeft.
Artikel 29b, vierde lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de werknemer
die recht heeft op een uitkering op grond van de WIA en ten aanzien van wie een dienstbetrekking bij diens werkgever wordt voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht heeft op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na vaststelling van het recht op de WIA-uitkering.
3.4 De rechtbank constateert dat [nam] bij eiseres binnen zijn eigen functieomschrijving werkzaam is gebleven. De aanpassingen van zijn werkzaamheden na zijn eerste uitval in 2008 waren beperkt van omvang en werden, blijkens de gedingstukken, dan ook volledig binnen de voor hem geldende functieomschrijving verricht. Gelet hierop voldoet [naam] niet aan de voorwaarde die artikel 29b, eerste lid, sub c, van de ZW stelt, namelijk dat [naam] niet in staat is tot het verrichten van de eigen arbeid bij de eigen werkgever en bij een andere werkgever is gaan werken.
3.5 [Naam] voldoet ook niet aan de voorwaarde die artikel 29b, vierde lid, van de ZW stelt.
Hij heeft een ZW-uitkering aangevraagd met ingang van dezelfde dag dat hem een WIA-uitkering is toegekend. De WIA-uitkering is hem met ingang van 11 januari 2012 toegekend en na deze datum heeft hij ook geen werkzaamheden bij eiseres meer kunnen verrichten. Hiermee kan dan ook geen sprake zijn van een tweede moment van uitval wegens ziekte, nadat het recht op WIA-uitkering is vastgesteld, zoals in dit artikellid wordt vereist.
3.6 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [naam] niet onder de no-risk-polis valt en uit artikel 76a van de ZW voortvloeit dat hij gedurende een periode van 104 weken recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging, onverminderd de verplichting van eiseres hem te bezoldigen op grond van artikel 7:3 van de CAR/LAR.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft geweigerd [naam] een ZW-uitkering toe te kennen. Het beroep is daarom ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. A. Oosterveld en
mr. M. van Loenen, rechters, en door de voorzitter en mr. J.C.W. Emmen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.