Registratienummer: Awb 12/1782
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te Elburg, eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M.G.M. van der Meiden, advocaat te Harderwijk,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.J. Schaap, werkzaam bij CAPRA te Zwolle.
Bij besluit van 31 januari 2012 heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd.
Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 april 2012 door verweerder ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen dit besluit op 16 mei 2012, aangevuld op 2 januari 2013, beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 16 januari 2013 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd en E.W.A. Nieuwenhuis, beleidsmedewerker afdeling Personeel & Organisatie.
Eiser heeft het beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) in werking getreden. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Oost-Nederland.
1. Op 1 april 1979 is eiser aangesteld in de functie van medewerker Monumenten bij de afdeling Bouwen en Wonen. Per 1 januari 2007 is de naam van deze afdeling gewijzigd in “Afdeling Bouwen en Milieu” en is de functiebenaming van eisers functie gewijzigd in die van “Adviseur Monumenten Beheer”.
Op 11 mei 2009 heeft verweerder besloten tot wijziging van de functie en aanpassing van de taken in de functie van eiser in verband met zijn onvoldoende functioneren. Het primaat en budgethouderschap van zowel product 2078 (uitvoering monumentenbeleid) als van product 230 (onderhoud gemeentelijke gebouwen) werd hierbij met onmiddellijke ingang ingetrok-ken. In 2010 is eiser het primaat- en budgethouderschap weer opgedragen.
In een op 12 september 2011 gehouden gesprek is eiser meegedeeld dat er gedurende zijn vakantieperiode documenten en brieven naar voren zijn gekomen die doen twijfelen aan zijn rechtmatig handelen en daarmee aan het vertrouwen in en de integriteit van eiser. In verband hiermee heeft verweerder besloten dat door Deloitte Forensic & Dispute Service (verder: Deloitte) een extern onderzoek zal worden uitgevoerd. Gedurende dit onderzoek is eiser de toegang tot het gemeentekantoor en de gemeentewerf ontzegd. Op 29 november 2011 heeft Deloitte haar rapport uitgebracht.
Bij brief van 6 december 2011 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem de straf van ongevraagd ontslag op te leggen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit:
-het verkopen van gemeentelijke eigendommen aan particulieren, tegen contante betalingen aan hemzelf, en het niet afdragen van de verkregen gelden aan de gemeente en het evenmin in de gemeentelijke administratie verantwoorden van die gelden;
-het opmaken van facturen op naam van [naam] en [naam] voor aan de gemeente geleverde materialen (die overigens inderdaad geleverd waren) en het laten zetten van een handtekening op twee van de facturen door een bij de gemeente werkzame stagiair, welke handtekening voor die van [naam]moest doorgaan.
Op 9 januari 2012 heeft eiser mondeling zijn bedenkingen tegen dit voornemen geuit,
waarna besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals is beschreven in de rubriek Procesverloop.
2. Aan eiser is ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (verder: CAR/UWO). Op grond van deze bepaling kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag worden verleend.
Op grond van het bepaalde in artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan disciplinaire bestraffing plaatsvinden, indien sprake is van plichtsverzuim. Op grond van het bepaalde in artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen grondslag bestond voor een volledig onderzoek naar zijn handelen.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen.
Uit de stukken blijkt dat er in de periode tussen 1 september 2011 en 8 september 2011 door de afdeling Financiën en Personeel van de gemeente Elburg een beperkt (intern) vooronderzoek heeft plaatsgevonden naar het handelen van eiser. Aanleiding voor dit onderzoek waren vermoedens van mogelijke onregelmatigheden rondom de registratie en financiële verantwoording van historische bouwmaterialen, alsmede een ontvangen brief van de Stichting Univé Rechtshulp, waarin de gemeente aansprakelijk werd gesteld voor geleden schade als gevolg van restauratiewerkzaamheden aan de stadsmuur. Voorts is in die periode gebleken van een mogelijk onrechtmatig toegekende subsidie aan de Stichting tot behoud van Elburger Botters op basis van een aan eiser gerichte factuur.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende concrete gronden voor een volledig onderzoek aanwezig waren en acht het daarbij niet onlogisch dat het onderzoek door een extern bureau is uitgevoerd nu er eerder een intern onderzoek had plaatsgevonden naar het handelen van eiser. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet slechts op basis van geruchten tot nader onderzoek is overgegaan en het onderzoek heeft mogen verrichten.
4. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (verder: de CRvB) dient de rechter zelfstandig te onderzoeken en te beoordelen of de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het hem door het bevoegd gezag verweten plichtsverzuim.
5. Vast staat dat eiser heeft erkend dat hij thuis een tweetal enveloppen had liggen met de opbrengst van verkocht historisch bouwmateriaal (dakpannen) betreffende de heren [naam] en [naam]. Ook heeft eiser erkend dat hij na de inkoop van bouwhistorisch materiaal van [naam] zelf facturen heeft opgemaakt, op naam van een derde, waarbij een stagiaire een handtekening heeft geplaatst.
Eiser heeft zich echter op het standpunt gesteld dat deze gedragingen in beperkte mate verwijtbaar zijn en de straf van ongevraagd strafontslag niet evenredig is met de ernst van het hem ten laste gelegde plichtsverzuim. Hij heeft daartoe – samengevat - aangevoerd dat hij nalatig is geweest bij het uitvoeren van zijn administratie en dat hij in dat opzicht als chaotisch en laks kan worden aangemerkt. Hij heeft dit gedrag laten onderzoeken door een psycholoog en verwijst naar het rapport van R. van der Velde van 29 februari 2012. Zijn lakse gedrag betreft zowel de enveloppen met geld als het niet direct verantwoorden van gelden, dan wel het toesturen van facturen. Zijn werkdruk gekoppeld aan de vele werkzaamheden in het kader van het nieuwe denken, hebben geleid tot het niet direct afdragen van het geld. Eiser heeft verder betoogd dat hij vanwege zijn godsdienstige en maatschappelijke overtuigingen op geen enkele wijze zou denken aan het verrijken van zichzelf. Hij stelt zo niet in elkaar te zitten en is van oordeel dat ongemotiveerd voorbij is gegaan aan zijn beperkte mate van verwijtbaarheid in deze. Gelet hierop acht eiser de opgelegde straf onevenredig.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser wist dan wel behoorde te weten dat het aan huis aannemen en niet (terstond) afdragen van contante betalingen die zijn werkgever toebehoren niet toelaatbaar is. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat op eiser de bewijsplicht rust om aan te tonen dat hij altijd de intentie heeft gehad de gelden niet voor eigen gebruik aan te wenden en alsnog over te dragen aan de kassier van de gemeente.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in deze bewijsplicht niet is geslaagd nu hij de geld-bedragen niet eerder heeft overhandigd dan tijdens het zienswijzegesprek van 9 januari 2012, derhalve maanden later dan de ontvangst door eiser van deze bedragen (van [naam] voor de zomer van 2011 en van [naam] zelfs begin 2011). De verklaring van eiser dat hij de enveloppen met geld na de zomer van 2011 wilde verwerken, acht de rechtbank, gezien het tijdsverloop sinds de ontvangst, niet geloofwaardig. Daarbij komt dat eiser pas toen aan het licht was gekomen dat hij contante betalingen niet had afgedragen en hiermee werd geconfronteerd, heeft erkend de enveloppen met geld thuis te hebben liggen, terwijl eiser eerst in het gesprek van 24 november 2011 heeft verklaard, na confrontatie van de bevinding dat ook [naam] een envelop met geld had afgegeven, dat hij ook nog over een envelop beschikte van laatstgenoemde. Dat eiser de intentie had het geld af te dragen, heeft de rechtbank derhalve niet terug gezien in zijn gedrag na ontvangst van de enveloppen.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij veel dingen moest regelen en organiseren en hij daardoor veel zaken heeft vergeten. Dit is echter niet bewust gebeurd en hij is altijd plichts-getrouw geweest. De rechtbank kan eiser ook hierin niet volgen. Niets had eiser immers in de weg hoeven te staan de enveloppen met geldbedragen direct na de dag waarop hij deze had ontvangen over te dragen aan de kassier van de gemeente.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat elke ambtenaar hoort te weten dat het vervalsen van facturen onder geen beding is toegestaan. Dat eiser hierbij niet de intentie heeft gehad zichzelf te verrijken, kan naar het oordeel van de rechtbank hieraan niets afdoen. De rechtbank deelt het oordeel van verweerder dat in spoed noch in de gestelde eigen onachtzaamheid danwel laksheid van eiser een rechtvaardiging kan worden gevonden voor het opmaken van valse facturen en deze te (laten) voorzien van een dito handtekening. De rechtbank rekent het eiser in dit verband ook zwaar aan dat hij voor in deze laatste gedraging een stagiaire heeft betrokken. Het door eiser overgelegde rapport van de psycholoog, waaruit volgt dat eiser dat eiser probleemsituaties in zijn werk vaak op solistische wijze oplost en de persoonlijkheid van eiser zich kenmerkt door beperkingen in de sociale interactie en sociale wederkerigheid, doet daar ook niet aan af.
8. De rechtbank is, alles overziende, van oordeel dat eiser zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. Eiser heeft met zijn handelwijze het imago van de gemeente ernstige schade berokkend.
Dit betekent dat verweerder bevoegd was eiser strafontslag te verlenen. De rechtbank acht deze straf niet onevenredig zwaar in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden genoemd die een ander oordeel rechtvaardigen. Dat eiser een eerzaam burger zou zijn en geen leugenachtige verklaringen zou afleggen kan hieraan naar het oordeel van de rechtbank, wat daarvan ook moge zijn, niet afdoen.
9. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, voorzitter, mr. A. Oosterveld en
mr. J.W.M. Bunt, rechters, en door de voorzitter en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.