ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3457

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
858850 vv eXPL. 13-10010 EN 856800 ha verz 13-1015
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een reclasseringswerker wegens intieme relatie met cliënt

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding over de wedertewerkstelling van een reclasseringswerker, [werkneemster], die op staande voet was ontslagen door haar werkgever, [werkgeefster]. De werkgever stelde dat [werkneemster] een intieme seksuele relatie had onderhouden met een cliënt, wat volgens hen een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor deze dringende reden. De werkgever was verplicht om de gestelde dringende reden feitelijk te onderbouwen, maar in een kort geding is er in beginsel geen plaats voor bewijslevering. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet geen stand hield, omdat de werkgever niet had aangetoond dat de relatie met de cliënt een dringende reden voor ontslag rechtvaardigde. De vorderingen van [werkneemster] tot wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon werden toegewezen, met de verplichting voor [werkgeefster] om [werkneemster] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis weder te werk te stellen. Tevens werd [werkgeefster] veroordeeld tot betaling van het salaris van [werkneemster] over de maanden december 2012 en januari 2013, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Het verzoek van [werkgeefster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om tot ontbinding over te gaan. De werkgever werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 858850 \ VV EXPL 13-10010 \ 199
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra
tegen
[werkgeefster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.E. Doornbos
Partijen worden hierna [werkneemster] en [werkgeefster] genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2013 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 februari 2013 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [werkneemster] en de gemachtigde van [werkgeefster].
1.2 De mondelinge behandeling heeft tegelijk plaatsgevonden met die naar aanleiding van het ontbindingsverzoek van [werkgeefster] (zaakgegevens: 856800/13-1015). De stukken in die zaak worden geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd.
2. De feiten
2.1 [werkgeefster] zet zich in voor mensen die de grip op hun leven kwijt zijn of dit dreigen kwijt te raken. [werkgeefster] is tevens een erkende organisatie voor verslavingsreclassering in het arrondissement Arnhem. [werkneemster] is in die laatste tak werkzaam.
2.2. De “Gedragscode voor medewerkers van [werkgeefster]” houdt, voor zover hier van belang, in:
“…
Artikel 9: professionele afstand
De medewerker is zich ervan bewust dat hij de juiste balans moet vinden tussen professionele afstand en intieme nabijheid.
(…)
Artikel 15: seksuele gedragingen
De medewerker gaat niet in op en neemt zelf geen initiatief tot seksuele gedragingen jegens een (ex)cliënt.
Artikel 16: persoonlijke relaties
De medewerker gaat geen (intieme) persoonlijke relatie aan met een (ex) cliënt.
Artikel 17: verliefdheid
In een professionele relatie met een medewerker kan een cliënt verliefd worden op een medewerker. Ook kan het gebeuren dat een medewerker verliefd wordt op een cliënt. In beide gevallen meldt en bespreekt de medewerker dit direct met zijn/haar leidinggevende en wordt een passende oplossing gezocht zodat de hulpverlening hiervan geen schade ondervindt.
…”
2.3 [werkneemster] is sinds 1 mei 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [werkgeefster], thans in de functie van reclasseringswerker 2. Haar laatstgenoten salaris bedraagt € 3.020,48 bruto per maand voor een 32-urige werkweek. Zij begeleidt justitiabelen bij de uitvoering van de door de strafrechter opgelegde taakstraffen.
2.4 [werkneemster] heeft op 12 november 2012 een emotioneel gesprek gehad met haar teamleider inzake haar relatieproblemen.
2.5 [werkneemster] heeft op 13 november 2012 van haar afdelingsmanager en teamleider vernomen dat haar functie zou vervallen. Zij heeft daarop emotioneel ten overstaan van hen gereageerd.
2.6 Kort daarop heeft [werkneemster] een relatie gekregen met een cliënt van haar (hierna: de cliënt). Hij is meermalen veroordeeld voor onder meer stalking. Ze hebben elkaar een aantal malen ontmoet buiten werktijd in een periode van een paar weken. Bij een van die ontmoetingen heeft de cliënt foto’s genomen van [werkneemster].
2.7 De teamleider van [werkneemster] heeft haar op 28 november 2012 geconfronteerd met de vraag of zij een relatie had met een cliënt. [werkneemster] heeft die vraag ontkennend beantwoord.
2.8 De cliënt is [werkneemster] en haar partner lastig gaan vallen.
2.9 Op 3 december 2012 heeft [werkneemster], vergezeld door haar vader en partner, in een door haar geïnitieerd gesprek met haar teamleider openheid van zaken gegeven, waarbij haar vader het woord heeft gevoerd.
2.10 [werkneemster] heeft daarna op 3 december 2012 de bedrijfsarts bezocht. Hij heeft [werkgeefster] aangeraden om [werkneemster] een week een time-out te gunnen. Zij en haar partner hebben op dezelfde dag ook bij de politie melding gedaan van bedreiging door de cliënt.
2.11 Op 4 december 2012 ‘s ochtends heeft [werkneemster], vergezeld door haar partner, op verzoek van [werkgeefster] een gesprek gehad met haar teamleider en afdelingsmanager.
2.12 Op 4 december 2012 ’s middags heeft [werkgeefster] [werkneemster] meegedeeld haar, lopende het onderzoek, op non-actief te stellen, vooralsnog tot 25 december 2012, om zich te beraden op te nemen vervolgstappen. Dit is bevestigd in een brief van dezelfde datum.
2.13 [werkgeefster] heeft op 6 december 2012 aan [werkneemster], vergezeld door haar partner, meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen en de ontslagbrief overhandigd.
2.14 De ontslagbrief d.d. 6 december 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“…
In een gesprek met uw teamleidster op maandag 3 december 2012, heeft uw vader namens u toegegeven dat u ook privé contacten onderhield met de heer (…). Op dinsdag 4 december 2012 heeft u een gesprek gehad met uw teamleidster en met de afdelingsmanager (…). In dit gesprek heeft u voor de eerste keer toegegeven de afgelopen drie weken een intieme seksuele relatie te onderhouden met de heer (…) en dat dit veel verder ging dan alleen privé contacten.
(…)
Doordat u een intieme seksuele relatie bent aangegaan met een cliënt van [werkgeefster], heeft u artikel 9, 15, 16 en 17 van de gedragscode van [werkgeefster] overtreden.
(…)
Deze overschrijding van de gedragscode is des te ernstiger omdat u verantwoordelijk bent voor de correcte uitvoering van een strafrechtelijk vonnis van de cliënt waarmee u een intieme/seksuele relatie bent aangegaan, namelijk een door de strafrechter opgelegde werkstraf. Door uw gedrag heeft u bovendien de reputatie van [werkgeefster] ernstige schade toegebracht. [werkgeefster] staat nu bij het Openbaar Ministerie te boek als een onbetrouwbare partner.
Tevens neemt [werkgeefster] het u zeer kwalijk dat u aanvankelijk meerdere malen met klem heeft ontkend een (intieme) relatie te hebben gehad met de heer (…), waardoor het vertrouwen in u volledig weg is.
Zoals gezegd, uw handelwijze wordt door [werkgeefster] zeer hoog opgenomen. U hebt de plichten die u vanuit uw arbeidsovereenkomst zijn opgelegd grovelijk veronachtzaamd, waardoor u het vertrouwen onwaardig bent geworden. Er is ons niets gebleken van eventuele persoonlijke omstandigheden die als verzachtende omstandigheden zouden kunnen gelden. Uw gedrag is buitengewoon ernstig en kan binnen onze organisatie niet getolereerd worden.
Het feitencomplex als geheel als ook ieder feit afzonderlijk kan als dringende reden worden aangemerkt die een ontslag op staande voet ex artikel 7:678 BW rechtvaardigt. Van [werkgeefster] kan redelijkerwijs niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst met u te laten voortduren en hierbij geeft [werkgeefster] u dan ook een ontslag op staande voet per onmiddellijk.
…”
3. De vordering en het verweer
3.1 [werkneemster] vordert, kort samengevat, [werkgeefster] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
A. wedertewerkstelling en rehabilitatie van [werkneemster];
B. toezending aan de advocaat aan de advocaat van [werkneemster] van
a. een kopie van haar volledig personeelsdossier
b. verklaringen van de cliënt inzake de vermeende relatie met [werkneemster]
c. documentatie inzake het interne onderzoek en het onderzoeksrapport, zoals aangekondigd op 4 december 2012
d. afschrift van het dossier/onderzoeksrapport inzake de intieme seksuele relatie van een medewerkster van [werkgeefster] met een met name genoemde justitiabele
e. afschrift van het dossier/onderzoeksrapport inzake de intieme seksuele relatie van een met name genoemde medewerker van [werkgeefster] met een met name genoemde justitiabele
f. afschriften van het dossier/onderzoeksrapport naar aanleiding van stalking door de cliënt van een medewerkster van [werkgeefster];
C. betaling van een dwangsom van € 500,- per dag(deel), indien [werkgeefster] een of meer van de geboden onder A. of B. niet (volledig) nakomt;
D. betaling van het salaris van € 3.020,48 bruto per maand over december 2012 en januari 2013, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente vanaf 21 december 2012;
E. betaling van het salaris ad € 3.020,48 per maand tot dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
F. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
G. betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
H. betaling van de nakosten.
3.2 [werkneemster] voert daartoe, kort samengevat, aan. De grondslag voor de vorderingen tot wedertewerkstelling en betaling van (achterstallig) loon is dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd. Aangezien geen sprake is van een dringende reden houdt de opzegging op staande voet geen stand. Daarnaast vordert [werkneemster] afgifte van een aantal stukken, die relevant zijn voor de beoordeling of het ontslag op staande voet stand houdt.
3.3 [werkgeefster] voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2 [werkneemster] voert aan dat [werkgeefster] is uitgegaan van een verkeerde voorstelling van zaken. Zij heeft geen intieme seksuele relatie gehad met de cliënt en heeft dit daarom ook niet toegegeven in de gesprekken op 3 en 4 december 2012 met haar teamleider en afdelingsmanager. Zij heeft in een periode van een paar weken de cliënt driemaal in privé ontmoet.
[werkgeefster] werpt op dat uit de schriftelijke verklaringen van de teamleider en de afdelingsmanager (haar productie 9) het tegendeel blijkt. In hun gesprekken met [werkneemster] is “duidelijk gesproken over het aangaan van een intieme relatie, waarin duidelijk naar voren kwam dat dit verder was gegaan dan slechts oppervlakkig contact.” Verder heeft de cliënt, blijkens het verslag van het gesprek dat de teamleider en de afdelingsmanager op 6 december 2012 met hem hebben gevoerd (haar productie 14), aangegeven dat er sprake was van een intensieve en persoonlijke relatie en dat [werkneemster] en de cliënt over en weer bij elkaar aan huis waren geweest en verder in restaurants en bij familiebezoek. Expliciet geeft de cliënt in dat gesprek aan dat er daarbij ook sprake is geweest van seksueel contact.
4.3 De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever de gestelde dringende reden feitelijk dient te onderbouwen en, bij betwisting, dient te bewijzen. In een kort geding is echter in beginsel geen plaats voor bewijslevering. Dit betekent dat de werkgever de dringende reden in die mate aannemelijk moet maken, dat waarschijnlijk is dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand houdt.
4.4 De teamleider en de afdelingsmanager hebben ter zitting verklaard dat zij uit de verklaringen van [werkneemster] jegens hen hebben afgeleid dat sprake is geweest van een seksuele intieme relatie. Zij hebben aldus conclusies getrokken uit de verklaringen van [werkneemster], zonder dat [werkneemster] heeft erkend dat sprake is geweest van een seksuele relatie. [werkgeefster] heeft echter geen verslagen opgemaakt van de betreffende gesprekken, die [werkneemster] voor akkoord heeft getekend, zodat deze conclusies niet op juistheid, althans aannemelijkheid zijn te toetsen. Verder legt de verklaring van de cliënt voorshands weinig gewicht in de schaal, nu hij er belang bij kan hebben om de relatie met [werkneemster] zwaarder aan te zetten dan deze in werkelijkheid is geweest met het oog op een mogelijk politieonderzoek terzake van stalking en/of bedreiging door de cliënt van [werkneemster] en haar partner.
Dit betekent dat, nu de lezingen van beide partijen recht tegenover elkaar staan, getuigenverhoren in een bodemprocedure van alle betrokkenen noodzakelijk zullen zijn. Wat deze procedure betreft, kan de dringende reden voor het ontslag op staande voet zoals aangegeven in de brief van 6 december 2012, te weten een intieme seksuele relatie, niet aannemelijk worden geacht.
Indien en voor zover in de brief van 6 december 2012 moet worden gelezen dat mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd dat [werkneemster] haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een strafrechtelijk vonnis ernstig heeft verzaakt, waardoor het Openbaar Ministerie [werkgeefster] thans een onbetrouwbare partner vindt, en dat [werkneemster] meermalen in strijd met de waarheid jegens [werkgeefster] heeft ontkend dat sprake is van een relatie met de cliënt, waardoor het vertrouwen in haar weg is, oordeelt de kantonrechter dat deze redenen onvoldoende zijn. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat [werkgeefster] niet feitelijk onderbouwd heeft dat [werkneemster] haar taak jegens de cliënt heeft verzaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt door middel van bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van het Openbaar Ministerie dat [werkgeefster] door (enkel) de relatie van [werkneemster] met de cliënt thans als onbetrouwbare partner te boek staat. Voorts heeft [werkneemster] alleen in het gesprek van
28 november 2012 met haar teamleider ontkend dat sprake was van een relatie met de
cliënt.
4.5 De kantonrechter overweegt voorts dat [werkgeefster] niet heeft gesteld dat zij ook tot het ontslag op staande voet zou zijn overgegaan, indien de seksuele aard van de relatie van [werkneemster] met de cliënt niet komt vast te staan en dat dit ook duidelijk voor [werkneemster] moet zijn geweest (HR 16 juni 2006, NJ 2006, 340). Overigens is de vraag of de aldus wel tussen partijen vaststaande relatie van [werkneemster] met de cliënt een dringende reden, al dan niet in samenhang met de andere, in de brief van 6 december 2012 “ingelezen” redenen, oplevert. Bij de beoordeling of de reden dringend zijn moeten immers alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard, duur en intensiteit van de relatie van [werkneemster] met de cliënt en de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster], zoals duur van de arbeidsovereenkomst, de wijze waarop deze is uitgevoerd en de feiten genoemd in rechtsoverweging 2.4 en 2.5 (HR 21 januari 2000, NJ 2000,190).
4.6 De conclusie uit het voorgaande is dat het ontslag op staande voet geen stand houdt. De vorderingen weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder A., C, D en E worden dan ook toegewezen, met dien verstande dat de wedertewerkstelling dient plaats te vinden binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, de dwangsom aan een maximum wordt gebonden en de wettelijke rente ingaat op nader te noemen data. Het feit dat [werkneemster] 13 dagen na het ontslag voor het eerst hiertegen heeft geprotesteerd, leidt er niet toe, anders dan [werkgeefster] meent dat de loonvordering pas vanaf 18 december 2012 kan worden toegewezen, nu deze periode niet onredelijk lang is.
4.7 Ten aanzien van de gevorderde afgifte van stukken, kennelijk op grond van de artikelen 843a en 843b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft [werkgeefster] onweersproken gesteld dat de stukken bedoeld in rechtsoverweging 3.1 onder B. sub a., b. en c. reeds zijn afgegeven aan [werkneemster].
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.6, ziet de kantonrechter voorshands niet het belang dat [werkneemster] heeft bij afgifte van de stukken bedoeld in rechtsoverweging 3.1 onder B. sub c., d. en f, nog daargelaten het antwoord op de vraag of hier sprake is van een “verloren bewijsmiddel” als bedoeld in artikel 843b lid 1 Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering. Het betoog van [werkneemster] dat zij deze stukken nodig heeft om aan te tonen dat [werkgeefster] haar eigen beleid niet consequent handhaaft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2012, LJN BV9532 leidt niet tot een ander oordeel. Dat arrest ziet namelijk op consequente toepassing door de werkgever van de huisregel dat diefstal leidt tot ontslag op staande voet, terwijl de artikelen 9, 15, 16 en 17 van de “Gedragscode voor medewerkers van [werkgeefster]” geen arbeidsrechtelijke gevolgen bevatten. Dit laatste komt overigens juist voor, daar de toets aan het goed werknemerschap aan de hand van de omstandigheden van het geval beslissend zal zijn voor de eventueel te nemen arbeidsrechtelijke maatregelen indien een werknemer niet overeenkomstig deze artikelen van de Gedragscode handelt.
De vordering weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder B wordt dan ook afgewezen.
4.8 De gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden zijn niet gemotiveerd betwist. De vordering weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder F wordt dan toegewezen, waarbij het toegewezen bedrag wordt berekend overeenkomstig de per 1 juli 2012 geldende regeling.
4.9 [werkgeefster] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten, vermeerderd met de gevorderde rente, veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1 veroordeelt [werkgeefster] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis [werkneemster] weder te werk stellen in haar functie als Reclasseringswerker 2, haar toe te laten tot het verrichten van haar gebruikelijke werkzaamheden en haar volledig te rehabiliteren door middel van het laten uitgaan van een verklaring binnen de organisatie van [werkgeefster] dat [werkneemster] haar werkzaamheden weer volledig oppakt, waarbij de verklaring voorafgaand in concept aan de gemachtigde van [werkneemster] wordt gezonden en eerst na schriftelijke instemming van deze ter kennisneming van de organisatie van [werkgeefster] wordt gebracht, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag na verloop van de hiervoor genoemde vijf dagen tot een maximum van € 20.000,-;
5.2 veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [werkneemster] van het achterstallige salaris ad
€ 3.020, 48 bruto per maand over de maanden december 2012 en januari 2013, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van het respectieve maandsalaris en de respectieve wettelijke verhoging;
5.3 gebiedt [werkgeefster] het gebruikelijke salaris ad € 3.020,48 bruto per maand aan [werkneemster] te voldoen vanaf februari 2013 tot dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt;
5.4 veroordeelt [werkgeefster] om aan [werkneemster] te betalen de buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.001,97;
5.5 veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [werkneemster] begroot op € 95,84 aan kosten dagvaarding, € 112,- aan vastrecht, € 500,- aan salaris van haar gemachtigde en € 100,- aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.6 verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op
UITSPRAAK 2
beschikking
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 856800 \ HA VERZ 13-1015 \ 199
uitspraak van 28 februari 2013
beschikking
in de zaak van
de stichting [werkgeefster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.E. Doornbos
tegen
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra
Partijen worden hierna [werkgeefster] en [werkneemster] genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de brieven van de gemachtigde van [werkgeefster] van 11 en 13 februari 2013, beide met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 februari 2013 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [werkgeefster] en de gemachtigde van [werkneemster].
1.2 De mondelinge behandeling heeft tegelijk plaatsgevonden met die naar aanleiding van de dagvaarding in kort geding van [werkneemster] (zaakgegevens: 858850/13-10010). De stukken in die zaak worden geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd.
2. De feiten
2.1 [werkgeefster] zet zich in voor mensen die de grip op hun leven kwijt zijn of dit dreigen kwijt te raken. [werkgeefster] is tevens een erkende organisatie voor verslavingsreclassering in het arrondissement Arnhem. [werkneemster] is in die laatste tak werkzaam.
2.2. De “Gedragscode voor medewerkers van [werkgeefster]” houdt, voor zover hier van belang, in:
“…
Artikel 9: professionele afstand
De medewerker is zich ervan bewust dat hij de juiste balans moet vinden tussen professionele afstand en intieme nabijheid.
(…)
Artikel 15: seksuele gedragingen
De medewerker gaat niet in op en neemt zelf geen initiatief tot seksuele gedragingen jegens een (ex)cliënt.
Artikel 16: persoonlijke relaties
De medewerker gaat geen (intieme) persoonlijke relatie aan met een (ex) cliënt.
Artikel 17: verliefdheid
In een professionele relatie met een medewerker kan een cliënt verliefd worden op een medewerker. Ook kan het gebeuren dat een medewerker verliefd wordt op een cliënt. In beide gevallen meldt en bespreekt de medewerker dit direct met zijn/haar leidinggevende en wordt een passende oplossing gezocht zodat de hulpverlening hiervan geen schade ondervindt.
…”
2.3 [werkneemster] is sinds 1 mei 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [werkgeefster], thans in de functie van reclasseringswerker 2. Haar laatstgenoten salaris bedraagt € 3.020,48 bruto per maand voor een 32-urige werkweek. Zij begeleidt justitiabelen bij de uitvoering van de door de strafrechter opgelegde taakstraffen.
2.4 [werkneemster] heeft op 12 november 2012 een emotioneel gesprek gehad met haar teamleider inzake haar relatieproblemen.
2.5 [werkneemster] heeft op 13 november 2012 van haar afdelingsmanager en teamleider vernomen dat haar functie zou vervallen. Zij heeft daarop emotioneel ten overstaan van hen gereageerd.
2.6 Kort daarop heeft [werkneemster] een relatie gekregen met een cliënt van haar (hierna: de cliënt). Hij is meermalen veroordeeld voor onder meer stalking. Ze hebben elkaar een aantal malen ontmoet buiten werktijd in een periode van een paar weken. Bij een van die ontmoetingen heeft de cliënt foto’s genomen van [werkneemster].
2.7 De teamleider van [werkneemster] heeft haar op 28 november 2012 geconfronteerd met de vraag of zij een relatie had met een cliënt. [werkneemster] heeft die vraag ontkennend beantwoord.
2.8 De cliënt is [werkneemster] en haar partner lastig gaan vallen.
2.9 Op 3 december 2012 heeft [werkneemster], vergezeld door haar vader en partner, in een door haar geïnitieerd gesprek met haar teamleider openheid van zaken gegeven, waarbij haar vader het woord heeft gevoerd.
2.10 [werkneemster] heeft daarna op 3 december 2012 de bedrijfsarts bezocht. Hij heeft [werkgeefster] aangeraden om [werkneemster] een week een time-out te gunnen. Zij en haar partner hebben op dezelfde dag ook bij de politie melding gedaan van bedreiging door de cliënt.
2.11 Op 4 december 2012 ‘s ochtends heeft [werkneemster], vergezeld door haar partner, op verzoek van [werkgeefster] een gesprek gehad met haar teamleider en afdelingsmanager.
2.12 Op 4 december 2012 ’s middags heeft [werkgeefster] [werkneemster] meegedeeld haar, lopende het onderzoek, op non-actief te stellen, vooralsnog tot 25 december 2012, om zich te beraden op te nemen vervolgstappen. Dit is bevestigd in een brief van dezelfde datum.
2.13 [werkgeefster] heeft op 6 december 2012 aan [werkneemster], vergezeld door haar partner, meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen en de ontslagbrief overhandigd.
2.14 De ontslagbrief d.d. 6 december 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“…
In een gesprek met uw teamleidster op maandag 3 december 2012, heeft uw vader namens u toegegeven dat u ook privé contacten onderhield met de heer (…). Op dinsdag 4 december 2012 heeft u een gesprek gehad met uw teamleidster en met de afdelingsmanager (…). In dit gesprek heeft u voor de eerste keer toegegeven de afgelopen drie weken een intieme seksuele relatie te onderhouden met de heer (…) en dat dit veel verder ging dan alleen privé contacten.
(…)
Doordat u een intieme seksuele relatie bent aangegaan met een cliënt van [werkgeefster], heeft u artikel 9, 15, 16 en 17 van de gedragscode van [werkgeefster] overtreden.
(…)
Deze overschrijding van de gedragscode is des te ernstiger omdat u verantwoordelijk bent voor de correcte uitvoering van een strafrechtelijk vonnis van de cliënt waarmee u een intieme/seksuele relatie bent aangegaan, namelijk een door de strafrechter opgelegde werkstraf. Door uw gedrag heeft u bovendien de reputatie van [werkgeefster] ernstige schade toegebracht. [werkgeefster] staat nu bij het Openbaar Ministerie te boek als een onbetrouwbare partner.
Tevens neemt [werkgeefster] het u zeer kwalijk dat u aanvankelijk meerdere malen met klem heeft ontkend een (intieme) relatie te hebben gehad met de heer (…), waardoor het vertrouwen in u volledig weg is.
Zoals gezegd, uw handelwijze wordt door [werkgeefster] zeer hoog opgenomen. U hebt de plichten die u vanuit uw arbeidsovereenkomst zijn opgelegd grovelijk veronachtzaamd, waardoor u het vertrouwen onwaardig bent geworden. Er is ons niets gebleken van eventuele persoonlijke omstandigheden die als verzachtende omstandigheden zouden kunnen gelden. Uw gedrag is buitengewoon ernstig en kan binnen onze organisatie niet getolereerd worden.
Het feitencomplex als geheel als ook ieder feit afzonderlijk kan als dringende reden worden aangemerkt die een ontslag op staande voet ex artikel 7:678 BW rechtvaardigt. Van [werkgeefster] kan redelijkerwijs niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst met u te laten voortduren en hierbij geeft [werkgeefster] u dan ook een ontslag op staande voet per onmiddellijk.
…”
3. Het verzoek en het verweer
3.1 [werkgeefster] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te ontbinden wegens primair dringende reden, subsidiair veranderingen in de omstandigheden, voor het geval in een bodemprocedure onherroepelijk vast zou komen te staan dat tussen [werkgeefster] en [werkneemster] nog een arbeidsovereenkomst bestaat, met veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
3.2 [werkgeefster] onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt.
[werkneemster] is een intieme seksuele relatie aangegaan met de cliënt, waarvoor zij juist verantwoordelijk was voor het toezien op de correcte uitvoering van een strafrechtelijk vonnis. Daarmee heeft zij het vertrouwen van [werkgeefster] onherstelbaar beschadigd en de reputatie van [werkgeefster] ernstige schade toegebracht. Tevens neemt [werkgeefster] het [werkneemster] zeer kwalijk dat zij meedere malen met klem heeft ontkend een (intieme) relatie te hebben gehad met de cliënt. Het feitencomplex als geheel als ook ieder feit afzonderlijk kan als dringende reden worden aangemerkt, althans leidt ertoe dat van enige vruchtbare samenwerking in de toekomst geen sprake meer kan zijn.
3.3 [werkneemster] voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt het ontbindingsverzoek af te wijzen met de veroordeling van [werkgeefster] in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1 [werkneemster] voert aan dat [werkgeefster] is uitgegaan van een verkeerde voorstelling van zaken. Zij heeft geen intieme seksuele relatie gehad met de cliënt en heeft dit daarom ook niet toegegeven in de gesprekken op 3 en 4 december 2012 met haar teamleider en afdelingsmanager. Zij heeft in een periode van een paar weken de cliënt driemaal in privé ontmoet.
[werkgeefster] werpt op dat uit de schriftelijke verklaringen van de teamleider en de afdelingsmanager (haar productie 9) het tegendeel blijkt. In hun gesprekken met [werkneemster] is “duidelijk gesproken over het aangaan van een intieme relatie, waarin duidelijk naar voren kwam dat dit verder was gegaan dan slechts oppervlakkig contact.” Verder heeft de cliënt, blijkens het verslag van het gesprek dat de teamleider en de afdelingsmanager op 6 december 2012 met hem hebben gevoerd (haar productie 14), aangegeven dat er sprake was van een intensieve en persoonlijke relatie en dat [werkneemster] en de cliënt over en weer bij elkaar aan huis waren geweest en verder restaurants hebben bezocht en op familiebezoek zijn geweest. Expliciet geeft de cliënt in dat gesprek aan dat er daarbij ook sprake is geweest van seksueel contact.
4.2 De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever de gestelde dringende reden feitelijk dient te onderbouwen en, bij betwisting, dient te bewijzen. In deze procedure is echter in beginsel geen plaats voor bewijslevering. Dit betekent dat de werkgever de dringende reden in deze procedure aannemelijk moet maken.
4.3 De teamleider en de afdelingsmanager hebben ter zitting verklaard dat zij uit de verklaringen van [werkneemster] jegens hen hebben afgeleid dat sprake is geweest van een seksuele intieme relatie. Zij hebben aldus conclusies getrokken uit de verklaringen van [werkneemster], zonder dat [werkneemster] heeft erkend dat sprake is geweest van een seksuele relatie. [werkgeefster] heeft echter geen verslagen opgemaakt van de betreffende gesprekken, die [werkneemster] voor akkoord heeft getekend, zodat deze conclusies niet op juistheid, althans aannemelijkheid zijn te toetsen. Verder legt de verklaring van de cliënt voorshands weinig gewicht in de schaal, nu hij er belang bij kan hebben om de relatie met [werkneemster] zwaarder aan te zetten dan deze in werkelijkheid is geweest met het oog op een mogelijk politieonderzoek terzake van stalking en/of bedreiging door de cliënt van [werkneemster] en haar partner.
Dit betekent dat, nu de lezingen van beide partijen recht tegenover elkaar staan, getuigenverhoren in een bodemprocedure van alle betrokkenen noodzakelijk zullen zijn. Wat deze procedure betreft, kan de dringende reden voor het ontslag op staande voet zoals aangegeven in de brief van 6 december 2012, te weten een intieme seksuele relatie, niet aannemelijk worden geacht.
Indien en voor zover in de brief van 6 december 2012 moet worden gelezen dat mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd dat [werkneemster] haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een strafrechtelijk vonnis ernstig heeft verzaakt, waardoor het Openbaar Ministerie [werkgeefster] thans een onbetrouwbare partner vindt, en dat [werkneemster] meermalen in strijd met de waarheid jegens [werkgeefster] heeft ontkend dat sprake is van een relatie met de cliënt, waardoor het vertrouwen in haar weg is, oordeelt de kantonrechter dat deze redenen onvoldoende zijn. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat [werkgeefster] niet feitelijk onderbouwd heeft dat [werkneemster] haar taak jegens de cliënt heeft verzaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt door middel van bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van het Openbaar Ministerie dat [werkgeefster] door (enkel) de relatie van [werkneemster] met de cliënt thans als onbetrouwbare partner te boek staat. Voorts heeft [werkneemster] alleen in het gesprek van
28 november 2012 met haar teamleider ontkend dat sprake was van een relatie met de
cliënt.
4.4 De kantonrechter overweegt voorts dat [werkgeefster] niet heeft gesteld dat zij ook tot het ontslag op staande voet zou zijn overgegaan, indien de seksuele aard van de relatie van [werkneemster] met de cliënt niet komt vast te staan en dat dit ook duidelijk voor [werkneemster] moet zijn geweest (HR 16 juni 2006, NJ 2006, 340). Overigens is de vraag of de aldus wel tussen partijen vaststaande relatie van [werkneemster] met de cliënt een dringende reden, al dan niet in samenhang met de andere, in de brief van 6 december 2012 “ingelezen” redenen, oplevert. Bij de beoordeling of de reden dringend zijn moeten immers alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard, duur en intensiteit van de relatie van [werkneemster] met de cliënt en de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster], zoals duur van de arbeidsovereenkomst, de wijze waarop deze is uitgevoerd en de feiten genoemd in rechtsoverweging 2.4 en 2.5 (HR 21 januari 2000, NJ 2000,190).
4.5 Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek niet gegrond kan worden op dringende reden. Hierbij is in aanmerking genomen dat [werkgeefster] geen andere feiten en omstandigheden, die een dringende reden zouden kunnen opleveren, in haar verzoekschrift of pleitnota dan die in de brief van 6 december 2012 heeft aangevoerd.
4.6 Ten aanzien van de (subsidiair) aangevoerde veranderingen in de omstandigheden overweegt de kantonrechter dat deze het verzoek ook niet kunnen schragen. Het gaat de kantonrechter te ver om op grond van de kortstondige relatie van [werkneemster] met de cliënt en de eenmalige ontkenning hiervan door [werkneemster] de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Hierbij zijn de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Het onbetwist goede presteren van [werkneemster] gedurende 13,5 jaar en de feiten genoemd onder 2.4 en 2.5. Voorts is de reactie van [werkgeefster] bestaande uit een ontslag op staande voet dat blijkens het vonnis in kort geding van heden geen stand houdt, er in belangrijke mate debet aan dat de samenwerking tussen partijen vertroebeld is. Dit kan er echter niet toe leiden dat het verzoek “dan maar” moet worden toegewezen, te meer nu [werkneemster] enkel heeft verzocht om afwijzing van het verzoek en dus niet subsidiair om toekenning van een vergoeding in geval van toewijzing van het verzoek. Van [werkgeefster] als goed werkgever mag worden verwacht dat zij de verhoudingen weer normaliseert, door bijvoorbeeld inschakeling van een mediator. Hierbij mag van [werkneemster] als goed werknemer een coöperatieve houding worden verwacht.
4.7 De slotsom is dat het verzoek wordt afgewezen. [werkgeefster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 wijst het verzoek af;
5.2 veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [werkneemster] begroot op € 500,- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.