ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2964

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
236532
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbare termijnoverschrijding bij betaling griffierechten en beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan over de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding bij de betaling van griffierechten. De eiser heeft op 13 november 2012 een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die zich op 28 november 2012 als advocaat heeft gesteld. De termijn voor betaling van het griffierecht liep af op 26 december 2012, maar de gedaagde heeft de betaling te laat verricht. De advocaat van de gedaagde, mr. M.S.W. Begheijn, heeft aangevoerd dat hij geen nota of betalingsherinnering heeft ontvangen en dat de termijnoverschrijding minimaal was. Hij heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet tijdig heeft betaald en dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de termijnoverschrijding te wijten was aan verwarrende informatie van de rechtbank. Bovendien is de rechtbank van mening dat de heffing van griffierechten niet in strijd is met artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was het griffierecht te voldoen.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De kosten van de gedaagde voor de advocaat zijn begroot op € 447,--, die bij het eindvonnis aan de gedaagde zullen worden opgelegd. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/236532 / HA ZA 12-816
Vonnis van 13 februari 2013
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat mr. J.B.R. Daniels te Arnhem,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. M.S.W. Begheijn te Malden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte van [gedaagde]
- de antwoordakte van [eiser].
Daarna is vonnis bepaald.
1. [eiser] heeft bij dagvaarding van 13 november 2012 de onderhavige vordering tegen [gedaagde] ingesteld.
2. Mr. Begheijn heeft zich op de rolzitting van 28 november 2012 als advocaat voor [gedaagde] gesteld. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende [gedaagde] te zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken nadien zou zijn bijgeschreven op de bankrekening van de rechtbank. Die termijn liep af op 26 december 2012.
3. Mr. Begheijn heeft niet bestreden dat de betaling te laat is gedaan. Hij heeft een beroep gedaan op het buiten toepassing laten van het bepaalde in artikel 128 lid 6 Rv op de in artikel 127a lid 3 genoemde grond, de zogenoemde hardheidsclausule. Daartoe heeft hij aangevoerd:
a. dat hij van de rechtbank geen nota en geen betalingsherinnering heeft ontvangen,
b. dat hij na een telefoongesprek met een medewerker van LDCR op 2 januari 2013 alsnog een factuur heeft ontvangen, waarna hij het griffierecht direct heeft voldaan,
c. dat de termijnoverschrijding minimaal was, en
d. dat artikel 127a Rv in strijd is met artikel 6 lid 1 EVRM.
4. [eiser] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5. Hetgeen mr. Begheijn onder 3.a en c heeft aangevoerd betreft omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen. Het behoort tot zijn verantwoordelijkheid zodanige maatregelen te treffen dat wordt zorggedragen voor de (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten. Daarbij dient bedacht te worden dat, volgens inmiddels vaste rechtspraak, de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van onder meer de onderhavige procedure zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan (ook een geringe) overschrijding daarvan. Dat mr. Begheijn geen nota voor het griffierecht heeft ontvangen, en dus niet (tijdig) beschikte over een documentnummer of enig ander betalingskenmerk, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen had mr. Begheijn, teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht, actie kunnen en moeten ondernemen om in het bezit te komen van de voor de betaling benodigde gegevens (vgl HR 10 februari 2012, NJ 2012, 228).
6. Ook is niet gebleken dat het achterwege blijven van de tijdige betaling van het griffierecht is te wijten aan verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie voordat de betalingstermijn was verstreken. Voor zover mr. Begheijn heeft bedoeld dat het onder 2.b gestelde als zodanig heeft te gelden, gaat dat niet op.
Mr. Begheijn heeft eerst nadat hem bij (fax)brief van de rechtbank van 2 januari 2013 te kennen was gegeven dat het griffierecht niet tijdig was betaald en waarbij hem werd gewezen op de consequenties daarvan, telefonisch contact op genomen met een medewerker van het LDCR. Dat hem toen is meegedeeld dat hij alsnog een termijn voor de betaling van het griffierecht zou krijgen is gesteld noch gebleken. Op verzoek is aan mr. Begheijn wel een kopie van de factuur die volgens LDCR op 4 december 2012 was verstuurd, gezonden, waarna mr. Begheijn het griffierecht diezelfde dag heeft betaald. Dat is echter op zichzelf geen verwarringwekkende gedraging. [gedaagde] bleef het griffierecht immers verschuldigd, ook al zou het tot een ontslag van instantie komen. Dat mr. Begheijn bij het toezenden van de kopie-factuur een nieuwe termijn voor de betaling is gegeven is evenmin gesteld of gebleken. Mr. Begheijn mocht uit dit een en ander dan ook redelijkerwijs niet afleiden dat hem alsnog enige termijn werd gegund. Hetgeen hij heeft aangevoerd noopt dus niet tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van het bepaalde in art. 127a lid 2 Rv .
7. Wat betreft beroep op artikel 6 EVRM geldt ten slotte het volgende.
De in art. 6 lid 1 EVRM geregelde vrijheid van toegang tot de rechter is niet absoluut. De overheid mag aan die vrijheid beperkingen stellen die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn ter bereiking van een gerechtvaardigd doel. Griffierechten worden geheven ter bestrijding van de voor de overheid aan rechtspraak verbonden kosten en, als het gaat om griffierechten voor de hoger beroeps- en de cassatie-instantie, tevens als financiële prikkel gericht op het voorkomen van onnodig gebruik van de rechtspraak. Dat is als een gerechtvaardigd doel aan te merken. De heffing van griffierechten is derhalve weliswaar te beschouwen als een beperking van het recht op toegang tot de rechter, maar die beperking is niet onverenigbaar met art. 6 EVRM, zolang het daardoor gegarandeerde recht niet in zijn kern wordt aangetast (vgl. HR 27 januari 2012, NJ 2012, 201). In dit geval is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen. Niet blijkt daarom dat de heffing van dit bedrag het recht van [gedaagde] op toegang tot de rechter in de kern aantast. Dit verweer van mr. Begheijn faalt dan ook.
8. De omstandigheid dat mr. Begheijn het griffierecht inmiddels heeft betaald leidt er echter toe dat de zaak alsnog zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. Nu mr. Begheijn niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan en hem geen beroep op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv toekomt, moet ingevolge het bepaalde in artikel 128 lid 6 Rv juncto artikel 139 Rv verstek tegen [gedaagde] worden verleend. Omdat mr. Begheijn evenwel, zo is gebleken, op 2 januari 2013 het verschuldigde griffierecht alsnog heeft voldaan, zijn op grond van artikel 142 Rv de gevolgen van het tegen [gedaagde] verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten. Die kosten kunnen aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 447,-- voor salaris van de advocaat (0,5 punt liquidatietarief IV). [gedaagde] zal te zijner tijd, bij het eindvonnis, in deze kosten worden veroordeeld.
10. De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de zitting van 13 maart 2013 voor conclusie van antwoord,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
Coll.: ED