Team kanton en handelsrecht
zaakgegevens 832635 \ CV EXPL 12-6185 \ 199 \ 391
uitspraak van
1. [eisende partij sub 1]
2. [eisende partij sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. S.J.C.F. van Beveren
de besloten vennootschap
Tui Airlines Nederland B.V.
gevestigd te Schiphol-Rijk (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer
Partijen worden hierna [eisende partij 1 en 2] en TUI genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juli 2012 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties.
2.1. [eisende partij 1 en 2] zijn op 14 augustus 2010 met een vliegtuig van TUI (vluchtnummer OR329) vanaf luchthaven Schiphol vertrokken naar de internationale luchthaven van Cancun (Mexico) met een tussenstop te Varadero (luchthaven op Cuba). De oorspronkelijke aankomstdatum te Cancun stond gepland voor 14 augustus 2010.
2.2. TUI heeft het betreffende vliegtuig volgens het reguliere onderhoudsschema laten onderhouden. Voor vertrek vanaf Schiphol is het vliegtuig volgens de geldende veiligheidsvoorschriften nog geïnspecteerd en op een aantal technische aspecten, waarbij de rem(inrichting) is gecontroleerd. Op het moment van vertrek was er geen sprake van (zichtbare) slijtage aan de rem(inrichting) en mocht het vliegtuig vertrekken vanaf Schiphol.
2.3. Bij de landing op het vliegveld van Varadero (Cuba) is de rem afgebroken. Er is geen (duidelijke) oorzaak voor de breuk aan te wijzen.
2.4. Na een tussenstop van (bijna) een etmaal te Varadero (Cuba) zijn [eisende partij 1 en 2] op 15 augustus 2010 in Cancun (Mexico) gearriveerd.
2.5. Op 4 september 2010 hebben [eisende partij 1 en 2] TUI verzocht de schade die zij hebben geleden vanwege de vertraging, die meer dan drie uur heeft bedragen, te vergoeden.
2.6. TUI heeft bij brief van 9 september 2010 aansprakelijkheid afgewezen.
2.7. Sedertdien hebben partijen over de afwikkeling van de schade gecorrespondeerd.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eisende partij 1 en 2] vorderen dat de kantonrechter - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - TUI zal veroordelen tot betaling aan hen van - in totaal - € 1.557,00, bestaande uit de schadevergoeding van in totaal € 1.200,00 en de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 357,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 14 augustus 2010 en over € 357,00 vanaf 4 juli 2012, telkens tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van TUI in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten indien deze niet worden voldaan binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2. [eisende partij 1 en 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat, gelet op de Verordening 261/2004 en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Europese Hof), TUI gehouden is om aan ieder van hen € 600,00 te vergoeden vanwege de door hen geleden schade als gevolg van de opgetreden vertraging op de vlucht van Amsterdam naar Cancun (via Varadero), die meer dan 3 uur heeft bedragen. Ondanks aanmaningen en sommaties heeft TUI tot op heden geweigerd de schade te vergoeden. TUI schiet daardoor tekort in de op haar rustende schadevergoedingsverplichting.
3.3. TUI voert verweer. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat op de onderhavige kwestie de Europese Verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening) van (rechtstreekse) toepassing is en dat hij bij de beoordeling van dit geschil dan ook gehouden is tot toepassing van die Verordening.
4.2. Volgens (inmiddels) vaste rechtspraak van het Europese Hof moet de Verordening zo worden begrepen dat ook bij een vertraging van 3 uur of meer aanspraak ontstaat op financiële compensatie, behoudens - kort gezegd - overmacht aan de zijde van de luchtvervoerder. Dit vloeit voort uit het Sturgeon-arrest van 19 november 2009 (NJ 2010, 137, LJN: BK4714) en is bekrachtigd in het arrest van 23 oktober 2012 (NJ 2013, 4, LJN: BY2173). Voor zover van belang is in dat laatste arrest het volgende overwogen.
(…)
34. Aangenomen dient te worden dat passagiers wier vlucht is vertraagd, en passagiers wier vlucht is geannuleerd, zich in een vergelijkbare situatie bevinden wat compensatie krachtens verordening nr. 261/2004 betreft, aangezien deze passagiers vergelijkbare ongemakken ondervinden, te weten drie of meer uur tijdsverlies vergeleken met de oorspronkelijke planning van hun vlucht (…).
(…)
39. Daaraan dient te worden toegevoegd dat de wetgever met de vaststelling van verordening nr. 261/2004 ook beoogde de belangen van de luchtvaartreizigers met die van de luchtvaartmaatschappijen te verzoenen. Hij heeft deze reizigers bepaalde rechten verleend en tegelijkertijd in punt 15 van de considerans en artikel 5, lid 3, van deze verordening bepaald dat de luchtvaartmaatschappijen niet verplicht zijn compensatie te betalen indien zij kunnen aantonen dat de annulering of de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (…).
(…)
54. De door verordening nr. 261/2004 opgelegde bijzondere compensatieplicht ontstaat immers niet wanneer daadwerkelijk vertraging wordt opgelopen, maar alleen wanneer daadwerkelijk opgelopen vertraging leidt tot tijdverlies van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd. Terwijl de omvang van de vertraging de kans op meer aanzienlijke schade in de regel vergroot, blijft de krachtens deze verordening toegekende forfataire compensatie bovendien ongewijzigd omdat bij de berekening van het bedrag van de krachtens artikel 7 van verordening nr. 261/2004 verschuldigde compensatie geen rekening wordt gehouden met de duur van de daadwerkelijke vertraging die drie uur overschrijdt.
(…)
56. Derhalve is de bij verordening nr. 261/2004 opgelegde plicht tot compensatie van passagiers van een vlucht met langdurige vertraging verenigbaar met artikel 29 van het Verdrag van Montreal.
57. Bovendien dient te worden vastgesteld dat de uit verordening nr. 261/2004 voortvloeiende compensatieplicht complementair is aan artikel 29 van het Verdrag van Montreal, aangezien deze plicht bovenop de regeling van dat artikel komt (…).
58. Daaruit volgt dat deze compensatieplicht zelf niet eraan in de weg staat dat de betrokken passagiers, wanneer zij door deze vertraging bovendien individuele schade lijden die recht op vergoeding geeft, daarenboven vorderingen kinnen instellen tot vergoeding van hun individuele schade, onder de door het Verdrag van Montreal gestelde voorwaarden (…).
(…)
77. Allereerst geldt de uit artikel 7 van verordening nr. 261/2004 voortvloeiende compensatieplicht immers niet in alle gevallen van vertraging, maar enkel in geval van langdurige vertraging.
(…)
79. Bovendien zijn de luchtvervoerders niet verplicht deze compensatie te betalen wanneer zij kunnen aantonen dat de annulering of de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen
niet konden worden voorkomen, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (…).
(…)
88. Volgens vaste rechtspraak verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van Unierecht, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat de rechter het aldus uitgelegde voorschrift zelfs kan en moet toepassen op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand zijn gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (…).
(…)
4.3. Voor zover de verweren van TUI erop gericht waren de onderhavige procedure aan te laten houden tot het Europese Hof zou hebben beslist in de bij hem aanhangige procedures, kunnen deze verweren, nu in de door haar bedoelde procedures op 23 oktober 2012 arrest is gewezen, worden gepasseerd.
4.4. Voor zover de verweren van TUI erop gericht waren te betogen dat in het onderhavige geval het Verdrag van Montreal aan toepassing van de Verordening in de weg zou staan, moeten die verweren, gelet op het arrest van het Europese Hof van 23 oktober 2012, worden verworpen, nu het Europese Hof heeft beslist dat de vergoeding die verschuldigd is vanwege de (enkele) vertraging verschuldigd is naast een mogelijke vergoeding uit hoofde van het Verdrag van Montreal.
4.5. Voor zover de verweren van TUI erop gericht waren te betogen dat de passagiers wier vlucht enkel is vertraagd, en niet is geannuleerd, geen recht hebben op de financiële compensatie, kunnen die verweren eveneens worden gepasseerd, nu het Europese Hof in zijn arrest van 23 oktober 2012 zijn eerdere uitspraak van 19 november 2009 (het Sturgeon-arrest) heeft bevestigd, zodat er van uitgegaan moet worden dat passagiers wier vlucht 3 uur of meer is vertraagd - in beginsel, waarover hierna meer - recht hebben op een financiële compensatie. Die bedraagt in het onderhavige geval € 600,00 per persoon.
4.6. Ten aanzien van het beroep van TUI op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU (Wallentin-Hermann C-549/07, NJ 2009, 230, LJN: BG9388 en Air Baltic C-294/10, LJN:BQ5460) moet de vervoerder aantonen dat de omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient derhalve voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
4.7. TUI heeft ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden - het in Varadero (Cuba) opgetreden technische mankement, te weten het (af)breken van een onderdeel van de rem van het toestel waarmee de vlucht werd uitgevoerd waardoor er niet meer met het toestel gevlogen mocht worden - het volgende aangevoerd.
De rem is voor het vertrek naar Varadero (Cuba) in het kader van de bestaande veiligheidsvoorschriften volgens die bestaande voorschriften op (aanwezige) slijtage gecontroleerd en er is op dat moment geen slijtage vastgesteld, althans de slijtage viel binnen de gestelde limieten, zodat het vliegtuig gewoon mocht vertrekken vanaf Schiphol. De rem is vervolgens zonder aanwijsbare oorzaak bij de landing te Varadero (Cuba) afgebroken.
Van haar kan, zo vervolgt TUI, niet verwacht worden dat zij onderdelen, die niet (zichtbaar) zijn versleten, - in afwijking van het reguliere onderhoudsprogramma - preventief vervangt, teneinde technische mankementen als deze te voorkomen. Dat is immers niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, aldus TUI.
4.8. [eisende partij 1 en 2] hebben naar aanleiding daarvan - samengevat - gesteld dat het hier gaat om een technisch mankement en dat een technisch mankement inherent is aan de bedrijfsvoering van TUI waardoor dit in beginsel geen buitengewone omstandigheid kan vormen.
4.9. De vraag of een technisch gebrek nooit of juist altijd moet worden gekwalificeerd als een 'buitengewone omstandigheden' is niet op eenvoudige wijze te beantwoorden. Veel zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
4.10. Nu zowel [eisende partij 1 en 2] als TUI er vanuit gaan dat het vliegtuig in technisch goede staat verkeerde, is de kantonrechter van oordeel dat het in het onderhavige geval opgetreden technische probleem, te weten het - ondanks goed onderhoud en inspectie - (af)breken van de rem, in beginsel als een onverwacht vliegveiligheidsprobleem, zoals bedoeld in punt 14 van de considerans van de Verordening, en daarmee als een 'buitengewone omstandigheid' in de zin van artikel 5, lid 3, van de Verordening gekwalificeerd dient te worden.
4.11. Daar staat echter tegenover dat de luchtvervoerder zal moeten aantonen, aldus het HvJ EU (in het arrest Wallentin-Hermann en het arrest Air Baltic C, zie rechtsoverweging 4.6.), dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, zonder dat zij daarbij onaanvaardbare offers moet brengen, kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot vertraging van de vlucht leidden.
4.12. TUI heeft aangevoerd dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging zoveel mogelijk te beperken. Er is op Varadero (Cuba) weliswaar technisch personeel beschikbaar, die de rem kunnen en mogen vervangen, maar zowel de rem als het daarvoor benodigde gereedschap waren (en zijn) op Cuba niet beschikbaar. Die zijn zo spoedig als mogelijk vanuit Nederland ingevlogen, evenals gekwalificeerde Nederlandse technici, die bekend zijn met de toestellen van TUI en daardoor de rem sneller konden repareren, aldus TUI.
4.13. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisende partij 1 en 2] zal TUI in de gelegenheid worden gesteld haar stellingen dat zij met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, zonder dat zij daarbij onaanvaardbare offers heeft moeten brengen, niet heeft kunnen vermijden dat de vlucht door de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd, is vertraagd, nader te onderbouwen.
De kantonrechter gaat er vanuit dat TUI bij die nadere onderbouwing zal ingaan op de diverse alternatieven (zoals bijvoorbeeld de inzet van een vervangend vliegtuig) die TUI in een dergelijk geval tot haar beschikking heeft dan wel kan hebben, en waarom de inzet van een dergelijk alternatief (wellicht) tot onaanvaardbare offers zou leiden.
4.14. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte uitlating, eerst aan de zijde van TUI. Daarna zullen [eisende partij 1 en 2] in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten.
4.15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5.1. verwijst de zaak naar de rol van maandag 18 maart 2013 voor akte aan de zijde van TUI;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op