ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0523

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/963004-07
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 4 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1976 in Turkije en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor mensenhandel. De officier van justitie baseerde haar vordering op de periode van 21 februari 2003 tot 7 februari 2007, waarin het slachtoffer, [slachtoffer], voor de veroordeelde heeft gewerkt. Tijdens een zedencontrole op 21 februari 2003 werd het slachtoffer aangetroffen op het adres Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer gedurende 1236 dagen voor de veroordeelde heeft gewerkt, waarbij het slachtoffer dagelijks € 800,00 aan de veroordeelde diende af te dragen. Dit resulteert in een totaalbedrag van € 988.800,00 aan afgedragen verdiensten. Na aftrek van gemaakte kosten van € 124.560,00, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 864.240,00. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is genomen op tegenspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de rechtbank Oost-Nederland, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de wettelijke voorschriften, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast. De zaak is behandeld op verschillende openbare terechtzittingen, waarbij de veroordeelde niet is verschenen, en de officier van justitie haar vordering heeft gehandhaafd.

Uitspraak

Rechtbank Midden-Nederland, nevenzittingsplaats Oost-Nederland,
Zittingsplaats Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/963004-07
Datum beslissing: 4 februari 2013
Beslissing op tegenspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [datum] 1976 in [plaats] (Turkije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De vordering van de officier van justitie
De ontnemingsrapportage van 2 juni 2009 heeft betrekking op het slachtoffer [slach toffer] en betreft het berekend wederrechtelijk voordeel van € 864.240,00. De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 864.240,00.
2. De procedure
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 20 september 2010, 11 en 22 april 2011 en 7 januari 2013. Mr. J.A. Huibers, advocaat in Amsterdam, is namens verdachte op de terechtzittingen van 20 september 2010 en 11 april 2011 verschenen en op de vordering gehoord. Bij brief van 4 januari 2013 heeft mr. L.J.G.B. van Kleef, eveneens advocaat te Amsterdam, bericht dat hij zich niet als gemachtigd beschouwt en niet ter zitting van 7 januari 2013 zal verschijnen. Op de zitting van 7 januari 2013 is geen raadsman verschenen. Verdachte is rechtsgeldig opgeroepen, doch evenmin verschenen. Op de terechtzitting van 7 januari 2013 heeft de officier van justitie mr. E.E.G. Duijts haar vordering gehandhaafd.
3. De beoordeling van de vordering
3.1 Veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 20 december 2010 onder meer veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit
feit 1
ten aanzien van [slachtoffer]: mensenhandel.
3.2 De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2.1 de periode waarin voordeel is genoten
De officier van justitie baseert haar vordering op de periode 21 februari 2003 tot
7 februari 2007. Bij een zedencontrole op 21 februari 2003 op het adres Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam, uitgevoerd door politiepersoneel, is in genoemd perceel
[slachtoffer] werkend aangetroffen. Uit het daarvan door de rapporteurs R. den Hartog en
G.A. Snijders opgemaakt dagrapport zou moeten blijken dat dit slachtoffer sinds februari 2003 voor veroordeelde heeft gewerkt.
De rechtbank volgt de officier van justitie in de gestelde periode, gelet op de bevindingen van de zedencontroleurs op 21 februari 2003 en de door veroordeelde afgelegde verklaring van 8 februari 2007, waarin veroordeelde onder meer heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] al vier jaar een stel zijn, en zulks temeer nu veroordeelde geen verweer heeft gevoerd tegen het gestelde en ook anderszins niet is gebleken dat het door de officier van justitie gestelde niet juist is. Gelet hierop zal de rechtbank, net als de officier van justitie, uitgaan van een periode van 48 maanden waarin het slachtoffer voor veroordeelde werkzaam is geweest.
Hoewel er aanleiding is om te veronderstellen dat de slachtoffers 7 dagen per week moesten werken, zal de rechtbank, net als de officier van justitie, uitgaan van 6 dagen per week waarop de slachtoffers moesten werken. In de berekening van de officier van justitie van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden dagen in mindering gebracht waarop het slachtoffer niet zou hebben gewerkt als gevolg van vakantie, ziekte en incidentele vrije dagen. Over een heel jaar genomen wordt er van uitgegaan dat het slachtoffer 52 dagen niet heeft gewerkt als gevolg van vakantie, ziekte en incidentele vrije dagen.
Daarmee rekening houdend komt het aantal niet gewerkte dagen over voornoemde periode uit op 204 dagen. De rechtbank zal dit aantal in mindering brengen op het totale aantal dagen over 48 maanden, zodat resteren 1236 gewerkte dagen (48 maanden x 30 dagen minus 204 niet gewerkte dagen).
3.2.2 de inkomsten per dag en de kosten
De rechtbank zal evenals de officier van justitie uitgaan van een bedrag van € 800,00 per dag dat het slachtoffer aan veroordeelde diende af te dragen. De rechtbank acht hiervoor voldoende redengevende feiten en omstandigheden in het dossier aanwezig, onder andere de volgende telefoontaps. In een tapgesprek van 19 september 2006 tussen [slachtoffer] en [veroordeelde] (veroordeelde [veroordeelde]) vraagt [veroordeelde] hoeveel ze heeft verdiend. [slachtoffer] zegt dat ze nog geen 1000 heeft. In een gesprek op 7 november 2006 tussen [slachtoffer] en een vrouw vertelt [slachtoffer] dat hij (veroordeelde) zegt dat iedereen 1000 euro iedere nacht verdient. Ook vertelt [slachtoffer] als zij 1000 euro verdient, dan is dat niet goed genoeg. In een gesprek op
27 november 2006 zegt [slachtoffer] tegen [veroordeelde] dat ze 1000 heeft en dat er niets te doen is. [veroordeelde] zegt dat ze dan wel kan ophouden.
De rechtbank zal net als de officier van justitie een bedrag van € 2.595,00 per maand in mindering brengen voor gemaakte kosten. Dit betreft kosten voor huisvesting (€ 1.500,00), kosten voor levensonderhoud (€ 575,00) en bedrijfskosten (€ 520,00).
3.2.3 resumé
Aantal gewerkte dagen: = 1236 dagen
Afgedragen verdiensten: 1236 x € 800,00 = € 988.800,00
Gemaakte kosten: 48 maanden x € 2.595,00 = - 124.560,00 -/-
____________
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 864.240,00
3.3
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 864.240,00. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
3.4 De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 864.240,00
4. De wettelijke voorschriften
De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 864.240,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 864,240,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen, voorzitter, mr. M.M. Lorist en
mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.