ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0519

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/963010-07
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 4 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1973 in Duitsland, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, een bedrag van € 351.205,00 aan de Staat moet terugbetalen. Dit bedrag is gebaseerd op een voordeelsberekening die betrekking heeft op meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gedaan over verschillende periodes waarin de slachtoffers gedwongen werden tot seksuele handelingen, waarbij de rechtbank de door de officier van justitie voorgestelde bedragen en periodes heeft gevolgd, met enkele aanpassingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk was vastgesteld op € 391.205,00, verlaagd tot € 351.205,00 na het in aanmerking nemen van eerder toegekende bedragen aan benadeelde derden. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van wettige bewijsmiddelen en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde, waarbij de rechtbank ook heeft aangegeven dat in geval van hoger beroep de gebruikte bewijsmiddelen zullen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Midden-Nederland, nevenzittingsplaats Oost-Nederland,
Zittingsplaats Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/963010-07
Datum beslissing: 4 februari 2013
Beslissing op tegenspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de rechtbank Oost- Nederland, zittingsplaats Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [datum] 1973 in [plaats] (Dld),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De vordering van de officier van justitie
De voordeelsberekening van 13 oktober 2009 heeft betrekking op de slachtoffers
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en sluit op een totaal berekend voordeel van € 1.953.830,00. Na het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 20 december 2010 heeft de officier van justitie ter zitting van 11 april 2011 haar ontnemingsvordering aangepast in die zin dat het te ontnemen bedrag wordt gesteld op € 391.205,00, aangezien veroordeelde bij voornoemd arrest is vrijgesproken ten aanzien van mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 6], [slachtoffer 5], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 7].
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 391.205,00.
2. De procedure
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 20 september 2010, 11 en 22 april 2011 en 7 januari 2013. De raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, advocaat in Amsterdam, is namens veroordeelde op de terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 7 januari 2013 heeft de officier van justitie, mr. E.E.G. Duijts, haar vordering gehandhaafd.
3. De beoordeling van de vordering
3.1 Veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 20 december 2010 onder meer veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1A
ten aanzien van [slachtoffer 1]:
een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen en door misbruik van feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd
en
een persoon aanwerven met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich door geweld of een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, meermalen gepleegd
en
een ander door geweld of een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd.
feit 1B
ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8]: mensenhandel, meermalen gepleegd
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2. Met betrekking tot [slachtoffer 1]
3.2.1 de periode waarin voordeel is genoten
De officier van justitie baseert haar vordering op de periode 30 oktober 2004 tot en met
25 mei 2005. De rechtbank volgt de officier van justitie in de door haar gestelde periode.
De rechtbank acht hiervoor voldoende redengevende feiten en omstandigheden in het dossier aanwezig, onder andere het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van
14 augustus 2007 waarin [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij vanaf november tot en met mei voor [naam] (veroordeelde [veroordeelde]) heeft gewerkt. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een periode van 29 weken waarin door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten.
Hoewel er aanleiding is om te veronderstellen dat de slachtoffers 7 dagen per week moesten werken, zal de rechtbank, net als de officier van justitie, uitgaan van 6 dagen per week waarop de slachtoffers moesten werken. In de berekening van de officier van justitie van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden 29 dagen in mindering gebracht waarop het slachtoffer niet zou hebben gewerkt als gevolg van vakantie, ziekte en incidentele vrije dagen.
De rechtbank zal dit aantal in mindering brengen op het totale aantal dagen over 29 weken, zodat resteren 174 gewerkte dagen (29 weken x 6 dagen).
3.2.2 de inkomsten per dag en de kosten
De rechtbank zal evenals de officier van justitie over de periode 30 oktober 2004 tot december 2004 uitgaan van een bedrag van € 400,00 per dag. Anders dan de officier van justitie, rekent de rechtbank over de periode december 2004 tot en met 25 mei 2005 met een bedrag van € 800,00 per dag. De rechtbank ziet geen aanleiding om een ander bedrag te hanteren dan het berekende gemiddelde bedrag van € 800,00 per dag. Uit verklaringen van slachtoffers blijkt dat zij verplicht waren om dagelijks € 1.000,00 af te dragen aan de veroordeelden. Omdat de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel zich uitstrekt over een langere periode waarover summiere gegevens beschikbaar zijn en het feit dat uit verklaringen van slachtoffers ook blijkt dat zij dit bedrag niet elke dag verdienden, wordt het bedrag dat slachtoffers dagelijks moesten afstaan aan veroordeelden naar beneden bijgesteld en bepaald op € 800,00.
De rechtbank zal net als de officier van justitie een bedrag van € 2.595,00 per maand in mindering brengen voor gemaakte kosten. Dit betreft kosten voor huisvesting (€ 1.500,00), kosten voor levensonderhoud (€ 575,00) en bedrijfskosten (€ 520,00).
De verdediging heeft betoogd dat met meer kosten rekening dient te worden gehouden. De rechtbank passeert dit verweer nu de door de verdediging gestelde afwijkende kosten niet nader zijn onderbouwd.
3.2.3 resumé
Aantal gewerkte dagen: 29 weken x 6 dagen = 174 dagen
Afgedragen verdiensten: 24 dagen x € 400,00 = € 9.600,00
150 dagen x € 800,00 = - 120.000,00
Gemaakte kosten: 7 maanden x € 2.595,- = - 18.165,00 -/-
____________
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 111.435,00
3.3 Met betrekking tot [slachtoffer 2]
3.3.1 de periode waarin voordeel is genoten
De officier van justitie baseert haar vordering op de periode 7 december 2005 tot
7 februari 2007. De rechtbank zal deze periode als uitgangspunt nemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en komt daarbij uit op een totaal aantal gewerkte dagen van 366, waarbij de rechtbank ook hier is uitgegaan van een werkweek van zes dagen. Over de gehele periode wordt er van uitgegaan dat het slachtoffer 61 dagen niet heeft gewerkt als gevolg van vakantie, ziekte en incidentele vrije dagen.
3.3.2 de inkomsten per dag en de kosten
De rechtbank zal ook hier uitgaan van een bedrag van € 800,00 per dag dat moest worden afgedragen.
Voor gemaakte kosten wordt een bedrag van € 2.595,00 per maand in mindering gebracht. Dit betreft ook hier kosten voor huisvesting (€ 1.500,00), kosten voor levensonderhoud
(€ 575,00) en bedrijfskosten (€ 520,00).
De verdediging heeft betoogd dat ook rekening dient te worden gehouden met een bedrag van totaal € 37.000,00, omdat [slachtoffer 2] van haar verdiende geld een Audi A4 (gemiddelde kosten in Duitsland € 30.000,00, aldus de verdediging) heeft gekocht en geld (circa
€ 7.000,00) aan haar familie zou hebben gestuurd. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en een eventuele besteding van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan afdoen aan de omvang daarvan na voltooiing van het delict.
3.3.3 resumé
Aantal gewerkte dagen: = 366 dagen
Afgedragen verdiensten: 366 dagen x € 800,00 = € 292.800,00
Gemaakte kosten: 14 maanden x € 2.595,00 = - 36.330,00 -/-
____________
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 256.470,00
3.4 Met betrekking tot [slachtoffer 8]
3.4.1 de periode waarin voordeel is genoten
De officier van justitie baseert haar vordering op de periode 24 oktober 2006 tot en met
7 november 2006. De rechtbank zal deze periode ook als uitgangspunt nemen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en komt daarbij op een aantal gewerkte dagen van 12, waarbij de rechtbank is uitgegaan van een werkweek van zes dagen.
3.4.2 de inkomsten per dag en de kosten
De rechtbank zal ook hier uitgaan van een bedrag van € 800,00 per dag dat moest worden afgedragen.
Voor gemaakte kosten wordt een bedrag van € 2.595,00 per maand in mindering gebracht. Dit betreft ook hier kosten voor huisvesting (€ 1.500,00), kosten voor levensonderhoud
(€ 575,00) en bedrijfskosten (€ 520,00). Gelet op voornoemde periode bedragen deze kosten naar rato 50%, zijnde (afgerond) € 1.300,00.
3.4.3 resumé
Aantal gewerkte dagen: = 12 dagen
Afgedragen verdiensten: 12 dagen x € 800,00 = € 9.600,00
Gemaakte kosten: ½ maand x € 2.595,00 = - 1.300,00 -/-
____________
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.300,00
3.5 rechten aan benadeelde derden
De verdediging heeft betoogd dat een bedrag van € 25.000,00 in mindering dient te worden gebracht op het uiteindelijk vast te stellen bedrag, omdat dit bedrag bij arrest van het gerechtshof van 20 december 2010 als recht aan benadeelde [slachtoffer 1] is toegekend. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet en gesteld dat het in mindering brengen van voornoemd bedrag eerst aan de orde kan zijn in de executiefase. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het bedrag van € 25.000,00 op grond van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid Sr. in mindering dient te worden gebracht op het vastgestelde bedrag.
3.6
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 351.205,00 (€ 111.435,00 -/- € 25.000,00 + € 256.470,00 +
€ 8.300,00). In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
3.7 De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 351.205,00.
4. De wettelijke voorschriften
De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 351.205,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 351.205,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen, voorzitter, mr. M.M. Lorist en
mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.