RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: 12/530 AWBZ en 12/1199 AWBZ
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres], wettelijk vertegenwoordigd door [naam],
te [plaats],
eiseres,
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
en
Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJG)
verweerders.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft CIZ voor eiseres met ingang van 8 november 2011 een indicatie gesteld voor begeleiding individueel, klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week), met einddatum 7 november 2012, en voor behandeling groep klasse 6 (6 dagdelen per week), met als einddatum 11 januari 2013.
Bij besluit van 22 februari 2012 (hierna: het bestreden besluit I) heeft CIZ het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de indicatie voor behandeling groep gehandhaafd en de indicatie voor begeleiding individueel met ingang van 4 april 2012 beëindigd.
Eiseres heeft beroep ingesteld (reg.nr. 12/530 AWBZ). CIZ heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 juni 2012, waar voor eiseres is verschenen haar wettelijk vertegenwoordiger. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris.
Bij tussenuitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en CIZ in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door overlegging van nadere besluitvorming.
Bij besluit van 24 juli 2012 (hierna: bestreden besluit II) heeft BJG voor eiseres met ingang van 27 januari 2012 een indicatie gesteld voor begeleiding individueel, klasse 5 (10-12,9 uur per week), met als einddatum 27 januari 2013. De rechtbank heeft BJG als tweede verweerder aangemerkt (12/1199 AWBZ). Namens eiseres zijn nadere gronden ingediend tegen de bestreden besluiten. Partijen hebben over en weer nog gereageerd.
De beroepen zijn nader behandeld ter zitting van 11 december 2012, waar voor eiseres is verschenen haar wettelijk vertegenwoordiger. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Maris en J. van der Sluis. BJG heeft zich laten vertegenwoordigen door S. van den Brandhof en mr. A. Meijers.
2.1 De rechtbank acht de bepalingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet op de jeugdzorg (WJZ), alsmede de aan deze wetten onderliggende besluiten en beleidsregels van toepassing op de onderhavige beroepsprocedures.
2.2 Eiseres, geboren op [2008], is in april 2010 gediagnosticeerd op een psychiatrische aandoening genaamd Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en in april 2011 eveneens op milde, mentale retardatie (verstandelijke handicap). Op advies is eiseres geplaatst op medisch kinderdagverblijf [medisch kinderdagverblijf] en is aan de ouders ambulante hulp verleend, waarbij namens eiseres een indicatie is aangevraagd. Bij besluit van 10 mei 2011 heeft CIZ voor eiseres een indicatie gesteld voor begeleiding individueel, klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week) en voor behandeling groep, klasse 6 (6 dagdelen per week).
Vanwege de beëindiging van de behandeling op [medisch kinderdagverblijf] en de start van een training ABA (Applied Behavioral Analysis), een behandelmethode voor kinderen met ASS, is op
2 november 2011 namens eiseres verzocht om verhoging van de indicatie voor begeleiding individueel in plaats van behandeling groep. Bij het besluit van 8 november 2011 heeft CIZ de indicaties gehandhaafd en bij het bestreden besluit I heeft CIZ de indicatie voor begeleiding individueel met ingang van 4 april 2012 beëindigd.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 6 juni 2012 bepaald dat, hoewel uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat sprake is geweest van onderlinge afstemming van de besluitvorming door CIZ en BJG, van een gezamenlijk genomen besluit geen sprake is. CIZ werd in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit I te (laten) herstellen door een besluit van BJG over te leggen, waarin BJG aangeeft het bestreden besluit I en het daaraan ten grondslag liggende indicatiebesluit, waar het betreft de zorg verband houdend met de psychiatrische beperking van eiseres, alsnog voor zijn rekening te willen nemen.
Bij het bestreden besluit II van 24 juli 2012 heeft BJG eiseres met ingang van 27 januari 2012 in aanmerking gebracht voor begeleiding individueel klasse 5. Blijkens de reacties van CIZ en BJG over en weer en zoals bevestigd ter zitting, is het niet gekomen tot overeenstemming tussen beide verweerders.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 17 februari 2010 (LJN: BL7216) bepaald dat CIZ niet bevoegd is te besluiten over de AWBZ-zorg ten behoeve van de betrokkene, voor zover die verband houdt met zijn psychiatrische beperking. Ten aanzien van vorenbedoelde AWBZ-zorg dient besluitvorming plaats te vinden door BJG. Omwille van praktische redenen heeft de CRvB het daarbij mogelijk geacht dat door CIZ en Bureau jeugdzorg gezamenlijk onderzoek wordt verricht en/of gezamenlijk een besluit wordt genomen, ieder voor de zorg waarvoor hij bevoegd is te indiceren. Blijkens (onder meer) de uitspraak van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) van 21 juni 2010 (LJN: BN1227) wordt naar aanleiding van genoemde uitspraak van de CRvB door CVZ aan het CIZ geadviseerd in gevallen waarin een dubbele grondslagproblematiek speelt in overleg te treden met BJG en gezamenlijk een indicatiebesluit af te geven.
Gelet op deze jurisprudentie ziet de rechtbank aanleiding te bepalen het bestreden besluit II van BJG te betrekken in de beroepsprocedure van eiseres tegen het bestreden besluit I van CIZ.
2.4 BJG heeft zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op de uitzonderlijke aard van de problematiek waarmee eiseres kampt, noodzakelijk is om af te wijken van zijn eerdere instemmingsadvies van 7 februari 2012. BJG heeft zich daarbij gebaseerd op dossieronderzoek, consultatie van adviseurs van Lindenhout en Karakter en een gesprek met de ouders van eiseres. Er is geen passende behandeling binnen de reguliere zorg te vinden, gelet op de uitzonderlijke meervoudige problematiek van eiseres. [medisch kinderdagverblijf] kan de noodzakelijke hulpverlening niet bieden. De intensieve begeleiding vraagt veel meer dan gebruikelijke zorg, die bovendien niet in een groep kan worden geboden. Onder verwijzing naar het bepaalde in de WJZ heeft BJG zich op het standpunt gesteld de taak te hebben te bezien welke zorg de jeugdige nodig heeft, de jeugdige actief bij te staan bij het tot gelding brengen van zijn aanspraak, te bevorderen dat de aanspraak op zorg tot gelding wordt gebracht en dat een samenhangend hulpverleningsplan tot stand komt dat aansluit bij de in de indicatie gestelde doelen. Ook moet BJG de zorg volgen. BJG heeft aldus een bredere taakstelling dan CIZ, gericht op de ontwikkeling van de jeugdige. BJG kan geen zorg indiceren die door geen enkele zorgaanbieder kan worden geleverd. Het belang van het kind moet altijd voorop worden gesteld, aldus BJG.
BJG neemt hiermee een ander standpunt in ten aanzien van de door hem te stellen (deel)indicatie dan CIZ, dat van mening is dat de zorgindicatie en de zorgrealisatie twee te scheiden onderdelen van het proces zijn.
CIZ heeft zich namelijk op het standpunt gesteld zich wel te kunnen vinden in de geïndiceerde functie begeleiding individueel met betrekking tot de psychiatrische grondslag, echter niet in klasse 5. Ten onrechte baseert BJG zich voorts op het niet voorhanden zijn van een passend zorgaanbod bij de toekenning van de indicatie, terwijl de zorgrealisatie geen taak is van het indicatieorgaan. Daarnaast kan niet worden gezegd dat er geen passend zorgaanbod is, nu eiseres in een multidisciplinaire setting (bij [medisch kinderdagverblijf]) kan worden behandeld. De ABA-therapie valt onder behandeling en ook niet onder begeleiding individueel; evenmin wordt de therapie door het CVZ gezien als een methode met betere uitkomsten dan standaard behandelingen van kinderen met ASS. Ten onrechte heeft BJG daarnaast geen rekening gehouden met de gebruikelijke zorg van de ouders aan eiseres, of met een voorliggende behandeling, noch met al dan niet wettelijke voorliggende voorzieningen of de doelmatigheidstoets. Niet is gebleken van een contra-indicatie voor behandeling groep of begeleiding groep. CIZ is van mening dat een indicatie voor begeleiding individueel klasse 2, naast een indicatie voor de functie behandeling 6 dagdelen, passend en doelmatig is voor eiseres.
De wettelijk vertegenwoordiger van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat feitelijk geen gebruik wordt gemaakt van de CIZ-indicatie behandeling groep. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich wel kan vinden in de (nog niet ten uitvoer gebrachte) indicatie van BJG, maar dat eiseres met betrekking tot de ingangsdatum van de indicatie niet de dupe mag worden van onjuist handelen door CIZ.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat CIZ het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit I niet heeft hersteld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat CIZ een oordeel heeft gegeven over de afgegeven indicatie van BJG inzake de psychiatrische beperking van eiseres, terwijl blijkens de aangehaalde jurisprudentie duidelijk is dat CIZ daartoe niet bevoegd is. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit I dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door herroeping van het primaire besluit. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit I.
2.6 De wettelijke vertegenwoordiger van eiseres heeft ter zitting verklaard dat de indicatie van BJG, zoals vastgesteld in het bestreden besluit II, volstaat voor zowel de psychiatrische, de verstandelijke (voor zover aan de orde) als de somatische beperking van eiseres.
Met betrekking tot de ingangsdatum 27 januari 2012 heeft BJG zich, onder verwijzing naar zijn werkinstructie “Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ” (hierna: werkinstructie), op het standpunt gesteld dat de toegekende indicatie slechts kan terugwerken tot de datum waarop de aanvraag bij BJG binnenkomt. In dit geval is uitgegaan van de datum waarop BJG voor de eerste keer bij dit indicatietraject werd betrokken. CIZ heeft het standpunt van BJG onderschreven.
De rechtbank kan het standpunt van verweerders niet volgen en acht daarbij van belang dat de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres zich reeds op 2 november 2011 bij CIZ heeft gemeld voor het doen van een aanvraag voor een indicatie, terwijl de dubbele grondslagproblematiek bij CIZ - en daarmee de gedeelde bevoegdheid van CIZ en BJG - reeds bekend kon zijn. De rechtbank verwijst daartoe naar het rapport van Lindenhout van april 2011. Dat CIZ BJG pas in een laat stadium in de procedure heeft betrokken kan eiseres dan ook niet worden tegengeworpen.
2.7 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit II dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiseres met ingang van 2 november 2011 een indicatie begeleiding individueel klasse 5 wordt toegekend. Daarbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de datum waarop de aanvraag om zorg namens eiseres is gedaan. Gelet op de mogelijke nadelige gevolgen voor eiseres, ingeval de indicatie voor één jaar wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding om de gestelde einddatum van 27 januari 2013 te handhaven. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het primaire besluit.
2.8 Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het besluit van CIZ van 8 november 2011;
- bepaalt dat aan eiseres met ingang van 8 november 2011 een indicatie begeleiding individueel klasse 5 wordt toegekend, met als einddatum 27 januari 2013;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 8 november 2011 van CIZ en 24 juli 2012 van BJG;
- bepaalt dat CIZ het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mrs. A.L.M. Steinebach-de Wit en C.W.C.A. Bruggeman, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.