ECLI:NL:RBOBR:2025:912

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
24/4404
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting van een woning op grond van de Opiumwet en Gemeentewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die sinds 1994 in de woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van de gemeente Vught op grond van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 174a van de Gemeentewet. De burgemeester had besloten de woning op 17 december 2024 voor drie maanden te sluiten, na een politieonderzoek dat leidde tot de ontdekking van drugs en wapens in de woning. Verzoeker heeft op 31 december 2024 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat op 6 februari 2025 is behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor verzoeker, omdat hij tijdelijk bij een vriend verblijft. Echter, de voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het besluit van de burgemeester evident onrechtmatig is, omdat de sluiting niet voldoende is onderbouwd en er ernstige twijfels zijn over de noodzaak van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester opgedragen het griffierecht aan verzoeker terug te betalen en hem te vergoeden voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4404

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. P.G.C.P Smits)
en

de burgemeester van de gemeente Vught (hierna: de burgemeester)

(gemachtigden: mr. E. Fricker, ing. I. Reijnders en A. Vos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Woningcorporatie [naam]uit [woonplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op verzoekers verzoek om een voorlopige voorziening, waarmee hij wil bereiken dat de sluiting van de woning en schuur op het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 174a van de Gemeentewet wordt geschorst totdat de burgemeester op zijn bezwaar heeft beslist.
2. Met het bestreden besluit van 16 december 2024 heeft de burgemeester besloten de woning op 17 december 2024 voor drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester en op 31 december 2024 bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3. De burgemeester heeft met een verweerschrift gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening en dit later aangevuld.
4. Verzoeker heeft zijn verzoekschrift aangevuld.
5. De voorzieningenrechter heeft verzoekers verzoek om een voorlopige voorziening op 6 februari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester.

Wat ging er aan het verzoek vooraf?

6. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1974 en woont sinds 1 juli 1994 in de woning. Hij huurt deze woning van Woningcorporatie [naam] .
6.1
In een bestuurlijke rapportage van de politie van 26 november 2024 is vermeld dat de politie onderzoek heeft ingesteld naar twee personen – in de rapportage aangeduid als [naam] en [naam] – van wie was vastgesteld dat zij dealden in harddrugs. Over deze twee personen is verder gerapporteerd dat de politie heeft vastgesteld dat zij in november 2024 geregeld kortstondig in de woning verbleven. Deze personen zijn in de loop van woensdagmiddag 20 november 2024 aangehouden en bij hen werden aanzienlijke (meer dan gebruikers-) hoeveelheden harddrugs aangetroffen, aldus de rapportage.
6.2
Vervolgens is de politie die avond de woning binnengetreden met toestemming van verzoeker. Daar werden twee andere personen – in de rapportage aangeduid als [naam] en [naam] – aangetroffen, die respectievelijk 22 antecedenten voor het bezit van harddrugs en 15 antecedenten voor het vervaardigen van softdrugs hadden. Over [naam] wordt vermeld dat hij op 18 augustus ook al in de woning was aangetroffen na een overdosis GHB. Hij was in het bezit van een klein blikken trommeltje met daarin poeder en een scheermesje, waarover hij verklaarde dat het harddrugs waren en dat hij daarvan afhankelijk was. Hij staat ingeschreven in de Voorziening Langdurig Verblijf in ’s-Hertogenbosch. [naam] is in 2022 in Boxtel uit zijn woning gezet en staat daar nu ingeschreven op een recreatieterrein, aldus nog steeds de rapportage.
6.3
In de woning werd volgens de rapportage het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
In de slaapkamer
 Een hennepkwekerij met 8 hennepplanten;
 Enkele strengen met nog niet verpakte gedroogde henneptoppen met een gewicht van 289,76 gram;
 Een verlichtingsarmatuur.
Er werd geen stroom illegaal afgetapt.
In de slaapkamer met twee slaapplekken
 6 6 scherp schietende patronen van 9 mm in een plastic zakje;
 6 2 scherp schietende patronen van 9 mm in een plastic zakje;
 6 19 knalpatronen van 9 mm in een plastic zakje;
 6 3 knalpatronen in een plastic zakje;
 6 Een busje pepperspray;
 6 Losse gedroogde henneptoppen op de kledingkast met een gewicht van 22,55 gram.
In de woonkamer met open keuken
 Wit poeder, indicatief getest als cocaïne, met een gewicht van 5,4 gram;
 Een blokje hasj in een gripzakje met een gewicht van 0,8 gram inclusief verpakking;
 Een zakje van 10 bij 15 centimeter met gedroogde hennep met een gewicht van 29,28 gram;
 Vuurwerk:
 Zes stuks Cobra 6.
 Twintig stuks knalvuurwerk nitraten FP3 Jorge
 één zogenaamde Shell (bolvormig professioneel siervuurwerk om met een buis af te schieten).
Verder wordt in de rapportage vermeld dat de rapporteur na de doorzoeking van de woning een buurtbewoner heeft gesproken die vanuit zijn woning de woning kan zien. Die bewoner heeft aangegeven dat bij de woning al maandenlang sprake was van veelvuldige kortdurende bezoekjes en dat de gehele situatie hem de overtuiging gaf dat er al maandenlang goederen of middelen vanuit de woning aan anderen werden verstrekt.
In de rapportage staan de volgende bevindingen van 7 november 2024:
Onopvallend werkende politiemensen waren doende met het volgen van een persoon in het kader van een lopend onderzoek. Ze zagen dat de persoon die gevolg werd rond 19.30 uur kortstondig in de woning [adres] te [woonplaats] aanwezig was. Omdat in
het lopende onderzoek al eerdere verdenkingen waren gerezen over betrokkenheid van de [adres] te [woonplaats] bij overtredingen van de Opiumwet, was deze constatering een extra aanwijzing hiervoor.
In de rapportage staan de volgende bevindingen van 5 november 2024:
Onopvallend werkende politiemensen waren doende met het volgen van een persoon in het kader van een lopend onderzoek. Deze persoon; [naam] uit ‘s-Hertogenbosch werd in meerdere MMA (Meld Misdaad Anoniem) meldingen aangewezen als persoon die harddrugs zou dealen. Tijdens het volgen van [naam] werd vastgesteld dat deze man contact had met [naam] , eveneens uit ‘s Hertogenbosch. Uit waarnemingen, verspreid over meerdere dagen, werd vastgesteld dat beiden; [naam] en [naam] dealden in harddrugs. Er werd tevens vastgesteld dat [naam] daarbij gebruik maakte van de personenauto, merk Volkswagen type Golf voorzien van
het kenteken [nummer] . Dit kenteken is afgegeven aan [naam] voornoemd. Tijdens het onderzoek is verschillende malen vastgesteld dat [naam] en [naam] korte tijd verbleven in de woning [adres] te [woonplaats] .
6.4
De burgemeester heeft verzoeker vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentekantoor op 3 december 2024 om 9:00 uur. Verzoeker is daar echter niet verschenen.
6.5
Met een brief van 3 december 2024 heeft de burgemeester verzoeker op de hoogte gebracht van zijn voornemen de woning voor drie maanden te sluiten en verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentekantoor. Ook toen is verzoeker niet voor dat gesprek verschenen. Wel heeft verzoeker met brieven van 9 december 2024 en 12 december 2024 zijn zienswijze op het voornemen gegeven.
6.6
Hierna heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen en bepaald dat de woning op 17 december 2024 voor drie maanden zal worden gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning op 17 december 2024 is gesloten en dat hij (eerst) op 31 december 2024 het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Naar eigen zeggen woont verzoeker sinds de sluiting bij een vriend. Tijdens de zitting heeft verzoeker desgevraagd gezegd dat hij bij zijn vriend kan blijven tot de sluiting op 17 maart 2025 voorbij is. Verzoekers gemachtigde heeft tijdens de opgemerkt dat het onderkomen waar verzoeker tijdelijk verblijft, mensonterend is. Hij verblijft daar volgens haar namelijk met andere drugsverslaafden. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat verzoekers gemachtigde deze opmerking op geen enkele manier heeft onderbouwd. Daarom vindt de voorzieningenrechter dit onvoldoende om aannemelijk te vinden dat verzoeker in tegenstelling tot wat hij zelf heeft gezegd, niet bij zijn vriend kan blijven tot de sluiting voorbij is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat verzoeker op de datum van de zitting al ruim zeven weken bij zijn vriend woonde. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoeker geen voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De inhoudelijk beoordeling: Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
8. In een geval als dit waarin de voorzieningenrechter vindt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang (ook wel onverwijlde spoed genoemd), moet er met het bestreden besluit heel wat aan de hand zijn om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te laten vallen: het bestreden besluit moet dan evident – dus zonder enige twijfel – onrechtmatig zijn en dat moet zonder diepgravend onderzoek naar het recht of de feiten zijn vast te stellen.
9. De voorzieningenrechter komt op grond van de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier en wat tijdens de zitting is besproken, tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Hierna legt hij uit hoe hij tot dat oordeel is gekomen.
10. Uit het besluit blijkt dat de burgemeester de sluiting heeft gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet én artikel 174a van de Gemeentewet. Voor een dergelijke – complementaire –
constructie is echter geen wettelijke grondslag aan te wijzen. Het betoog van de burgemeester dat uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4613, volgt dat de aanwezigheid van munitie, pepperspray en illegaal vuurwerk, in combinatie met het bezit van soft- en harddrugs, een sluiting rechtvaardigt, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit die uitspraak volgt namelijk dat de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de woningsluiting in die zaak primair op grond van artikel 13b van de Opiumwet was gebaseerd en subsidiair op artikel 174a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter heeft in die zaak, omdat is geoordeeld dat de woningsluiting op grond van de Opiumwet in stand blijft, geen aanleiding meer gezien om de subsidiaire grondslag te bespreken en is dus ook niet ingegaan op het in die woning aangetroffen vuurwerk en explosief.
11. Tijdens de zitting heeft de burgemeester desgevraagd verklaard dat de nu aan de orde zijnde woningsluiting primair is gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet en subsidiair op artikel 174a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter hecht er allereerst aan op te merken dat de burgemeester (vervolgens) bij de bespreking van de sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet ook de vondst van de munitie, pepperspray en het zwaar vuurwerk blijft benadrukken. Daaruit blijkt dat de burgemeester die twee verschillende grondslagen van bevoegdheden – in dit geval – niet los van elkaar ziet. Bovendien heeft de voorzieningenrechter over zowel de primaire als subsidiaire grondslag van de woningsluiting ernstige twijfels. Dat zal hierna worden uitgelegd.
Over artikel 13b van de Opiumwet
12. Een van de te beantwoorden vragen in een zaak als deze is of het noodzakelijk is om de woning te sluiten. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Verder is voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar de woning eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal en een grote hoeveelheid contant geld. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van de woning en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen is een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een woning een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten
13. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat de aanleiding van de doorzoeking van de woning een strafrechtelijk onderzoek naar twee personen – [naam] en [naam] – is geweest. Volgens dat onderzoek is gebleken dat deze personen in harddrugs hebben gedeald, dat de politie heeft waargenomen dat deze personen in de maand november 2024 geregeld kortstondig in de woning hebben verbleven en dat bij beide personen – in de loop van de middag van 20 november 2024 – aanzienlijke hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen. Uit de doorzoeking van de woning die daarna op dezelfde dag om 18.50 uur heeft plaatsgevonden, is, wat harddrugs betreft, 5,4 gram cocaïne aangetroffen. Deze hoeveelheid is door de politie zelf in de bestuurlijke rapportage aangeduid als een gebruikershoeveelheid. Uit een overgelegde video-opname van een deurbelcamera van die avond, blijkt overigens ook dat een politieagent (of een buitengewoon opsporingsambtenaar) zegt dat er niets is gevonden. Uit het voorgaande leidt de voorzieningenrechter af dat de woning in het kader van een strafrechtelijk onderzoek doorzocht is op nader bewijs voor handel in harddrugs en dat dat onderzoek in zoverre weinig tot niets heeft opgeleverd. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat de bestuurlijke rapportage geen, aan de doorzoeking voorafgaande, meldingen bevat over mogelijke handel in drugs. Ook staat vast dat er in de woning geen attributen, zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal, wapens en/of contant geld, zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel. De burgemeester heeft dat laatste tijdens de zitting ook erkend. De politie heeft na de doorzoeking gesproken met een buurtbewoner die te kennen heeft gegeven dat bij de woning al maandenlang sprake is geweest van veelvuldige kortdurende bezoekjes en dat de gehele situatie hem de overtuiging heeft gegeven dat er al maandenlang goederen of middelen vanuit de woning aan anderen werden verstrekt. Die verklaring neemt niet weg dat de – daaraan voorafgaande – doorzoeking geen, althans weinig, nader bewijs voor handel in harddrugs heeft opgeleverd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat vaststaat dat in 2024 in de woning een vloerverwarming en tegelvloer zijn aangelegd, en dat verzoeker niet ongeloofwaardig heeft verklaard dat hij hiervoor werklieden heeft ingeschakeld, dat stukken hierover op zijn computer staan en dat hij hier niet bij kan, omdat de woning is gesloten. Het is dus mogelijk dat de buurtbewoner (ook) werklieden heeft gezien. Bij deze stand van zaken vindt de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat vanuit de woning in harddrugs werd gehandeld. In de bestuurlijke rapportage staat verder vermeld dat in een slaapkamer 8 hennepplanten en enkele strengen met gedroogde henneptoppen met een gewicht van 289,76 gram zijn aangetroffen, in een andere slaapkamer losse gedroogde henneptoppen met een gewicht van 22,55 gram en in de woonkamer een zakje met gedroogde hennep van 29,28 gram. Omdat het echter niet gaat om harddrugs en gelet op wat hiervoor is overwogen over de aangetroffen 5,4 gram cocaïne, heeft de voorzieningenrechter ernstige twijfels dat er een noodzaak bestaat om de woning te sluiten.
Over artikel 174a van de Gemeentewet
14. Voor zover de burgemeester de sluiting van de woning subsidiair heeft gebaseerd op artikel 174a van de Gemeentewet, heeft de voorzieningenrechter ook ernstige twijfels over de rechtmatigheid van deze grondslag.
15. Aan het sluiten van een woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet zijn strenge criteria verbonden [1] . Kort gezegd mag de burgemeester een woning op deze grond sluiten als de openbare orde rond de woning wordt verstoord door gedragingen in de woning of op het daarbij behorende erf, en daardoor verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Ondanks dat het begrijpelijk is dat de burgemeester wenst op te treden in situaties als deze waarin in een woning zwaar vuurwerk, munitie en pepperspray wordt gevonden, maakt de enkele aanwezigheid van dergelijke goederen niet dat de burgemeester bevoegd is om op grond van dit artikel de woning te sluiten. Gelet op de op dit punt geldende rechtspraak, is daar meer voor nodig dan in dit geval is gebleken.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen en het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar. Dat betekent in ieder geval dat de burgemeester zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen na bekendmaking van deze uitspraak, de sluiting van de woning ongedaan moet maken.
17. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker terugbetalen en krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,– (2 punten met een waarde per punt van € 907,–) omdat verzoekers gemachtigde een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,– aan verzoeker terug te betalen;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,–, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is geschied in het openbaar op 17 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen (hoger) beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:923, r.o. 5.2.