ECLI:NL:RBOBR:2025:8092

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/1427
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 12 december 2025, staat de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiser centraal. Eiser, die zich ziek meldde wegens gezondheidsklachten, is het niet eens met de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 61,57%. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, maar komt tot de conclusie dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, dat hem een WGA-uitkering toekende met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 58,76%. Na heroverweging heeft het UWV dit percentage verhoogd naar 61,57%. Eiser heeft in beroep verschillende gronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt dat algemene stellingen van eiser niet als beroepsgronden kunnen worden aangemerkt, en dat de rechtbank zich enkel richt op concrete argumenten. De rechtbank concludeert dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Brouns),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiser met ingang van 8 juli 2024, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,57%. Eiser is het niet eens met het arbeidsongeschiktheidspercentage. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het arbeidsongeschiktheidspercentage in stand kan blijven.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist heeft vastgesteld. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 11 oktober 2024 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 8 juli 2024 een WGA-vervolguitkering krijgt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het (herstel)besluit van 4 december 2024 heeft het UWV vastgesteld dat eiser, in tegenstelling tot wat in het besluit van 11 oktober 2024 is medegedeeld, per 8 juli 2024 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,76%. Het UWV heeft deze beslissing op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de bezwaarprocedure betrokken.
2.2.
Met het besluit van 4 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 61,57%. Hierbij heeft het UWV bepaald dat dit besluit in de plaats treed van het besluit van 4 december 2024 en dat het besluit van 11 oktober 2024 komt te vervallen.
2.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
Eiser heeft de beroepsgronden aangevuld en aanvullende stukken ingediend. Het UWV heeft daarop gereageerd.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van het UWV heeft aan de zitting deelgenomen via een digitale Teams-verbinding. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

De feiten

3. Eiser was laatstelijk werkzaam als internationaal intern accountmanager voor gemiddeld 39,77 uur per week. Eiser meldde zich ziek voor dit werk per 6 november 2019 wegens (mentale) gezondheidsklachten
.Na beëindiging van dit dienstverband per 17 februari 2020 heeft het UWV aan eiser met ingang van die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiser heeft daarmee de wachttijd volbracht en zijn aanvraag voor een WIA-uitkering is per 3 november 2021 afgewezen, omdat hij minder dan 35% (namelijk 30%) arbeidsongeschikt werd bevonden. Vervolgens is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
4. Op 11 juli 2022 heeft eiser zich, vanuit de WW, opnieuw ziek gemeld wegens gezondheidsklachten (ditmaal vanwege klachten als gevolg van een hartinfarct). Na de wettelijke uitlooptermijn voor de WW is per 10 oktober 2022 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Vanwege het naderen van het einde van de wachttijd heeft eiser op 14 mei 2024 bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Dat heeft geleid tot de besluitvorming die onder het kopje ‘Procesverloop’ is weergegeven.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser op 8 juli 2024 (de datum in geding) met zijn beperkingen, zoals vastgelegd in de (in bezwaar aangescherpte) functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2025, de volgende functies kan verrichten: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140). Als het inkomen dat hij daarmee kan verdienen, wordt afgezet tegen het inkomen dat hij met zijn laatst verrichte werk verdiende, dan heeft hij een verlies aan verdiencapaciteit van 61,57%. Dit is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
6. Eiser is het daar niet mee eens.
6.1.
Hij vindt – samengevat – dat het UWV te weinig rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Eiser acht het bestreden besluit in strijd met de betreffende en de hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en overige ter zake geldende bepalingen. Hij vindt tevens dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag, onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet c.q. onduidelijk is gemotiveerd. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) zijn medische belastbaarheid en beperkingen heeft onderschat.
6.2.
Eiser claimt in zijn aanvullend beroepschrift aanvullende beperkingen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, handelingstempo en werken met productiepieken en deadlines en zelfstandigheid in verband met zijn concentratieproblemen en verminderde energieniveau. Eiser acht zich verregaand beperkt ten aanzien van schrijven en lezen, emotionele problemen van anderen hanteren en voor vervoer. Ook vindt eiser dat hij ten onrechte niet beperkt wordt geacht voor geluidsbelasting. Verder is hij verregaand beperkt op lopen tijdens werk, traplopen, klimmen en geknield of gehurkt actief zijn. Eiser acht zich niet in staat om in de middag en avond te werken vanwege recuperatiebehoefte en een zeer laag energieniveau na zelfzorg in de ochtend. Ook acht hij zich niet in staat 25 uur in de week te werken. Eiser onderbouwt het beroep met verschillende medische stukken. Over de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat onvoldoende gemotiveerd is waarom de functie productiemedewerker industrie passend is. Eiser is beperkt geacht ten aanzien van een verhoogd persoonlijk risico en daar is in deze functie sprake van. Ook vindt eiser deze functie niet passend vanwege deadlines/productiepieken en de geluidsbelasting. Over de overige functies stelt eiser dat die slechts passend zijn als geen sprake is van een hoge geluidsbelasting.
6.3.
Eiser verzoekt verder om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de eventueel na te betalen uitkering.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt hierna of het bestreden besluit inhoudelijk juist is. Eiser heeft geen concrete gronden aangevoerd ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek.
Algemene stellingen van eiser
8. Eiser heeft verzocht de in het bezwaar ingediende gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat deze enkele mededeling van eiser – zonder te vermelden in welk opzicht de reactie van het UWV in het bestreden besluit volgens hem ontoereikend is – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op kan ingaan. Ook de door eiser in zijn beroepschrift opgenomen algemene stellingen (zoals samengevat weergegeven in overweging 6.1.) zijn zo algemeen geformuleerd dat daardoor niet kan worden gesproken van een beroepsgrond. [1] De rechtbank richt zich daarom alleen op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd (zoals samengevat weergegeven in overweging 6.2.).
De medisch inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank beoordeelt of eiser met wat hij heeft aangevoerd twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de medische beoordeling door het UWV. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
9.1.
Het UWV is ermee bekend dat eiser lichamelijke klachten heeft. Om die reden zijn in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2025 diverse beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren), 3 (fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden).
9.2.
De verzekeringsarts B&B heeft op het beroep gereageerd met een rapportage van 12 september 2025. Daarin geeft de verzekeringsarts B&B aan dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft erkend dat zijn CTS-klachten nog niet aanwezig waren op de datum in geding, maar deze later zijn ontstaan. Over de door eiser genoemde plasproblemen merkt de verzekeringsarts B&B dat dit eveneens medische problematiek betreft die ruim na de datum in geding naar voren is gekomen. Gelet op gedingstukken volgt de rechtbank de verzekeringsarts B&B in deze conclusie, zodat deze klachten niet kunnen worden betrokken in de beoordeling van de juistheid van de in geding zijnde FML. Die klachten kunnen, net als eisers toegenomen cognitieve klachten, mogelijk wel worden betrokken in de inmiddels door eiser op 16 juni 2025 gedane melding van toegenomen van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
9.3.
Ten aanzien van de overige medische problematiek licht de verzekeringsarts B&B toe dat deze problematiek al bekend was en is meegewogen tijdens de heroverweging in bezwaar. De medische informatie die in beroep is meegestuurd, bevestigt volgens de verzekeringsarts B&B de al bekende medische gegevens en geeft geen aanleiding de medische problematiek en de ervaren belemmeringen per datum in geding anders in te schatten. Er wordt onveranderd aangegeven dat eiser op cognitief vlak klachten ervaart, energetische problemen ervaart en problemen ten aanzien van de rechterpols en knieën ervaart. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B zijn toelichting dat deze klachten uitvoerig zijn besproken in de rapportage in bezwaar, waarvoor al een beperking in de duurbelastbaarheid was aangenomen en waarvoor in bezwaar een aantal verdergaande beperkingen zijn aangenomen in de FML. Ten aanzien van de astma merkt de verzekeringsarts B&B op dat uit de informatie van de longarts blijkt dat de longfunctie normaal was (rond de datum in geding) en er verder geen behandeling voor is ingezet. Ook deze toelichting kan de rechtbank volgen.
9.4.
Eiser claimt in beroep verschillende aanvullende beperkingen en heeft verschillende medische stukken overgelegd, maar heeft niet onderbouwd hoe de overgelegde informatie de door hem gestelde zwaardere beperkingen onderbouwen. De rechtbank ziet daarom, en gelet op de door de verzekeringsarts gegeven aanvullende toelichting in beroep, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de FML.
De arbeidskundige beoordeling
10. De arbeidsdeskundige B&B heeft met de rapportage van 9 oktober 2025 gereageerd op de arbeidskundige beroepsgronden. De arbeidsdeskundige B&B geeft hierin aan dat het risico in de functie productiemedewerker industrie ziet op het heet worden van een soldeerpen. Aangezien eiser als gevolg van zijn beperkingen geen zaken uit zijn handen laat vallen, is dat geen probleem. Dit risico is verder vergelijkbaar met risico’s in het dagelijks leven, zoals scherpe voorwerpen in de keuken hanteren. Van een kenmerkende belasting ten aanzien van deadlines/productiepieken en geluidsbelasting is in de functie geen sprake. Overigens is geen beperking aangenomen ten aanzien van geluidsbelasting. Voor wat betreft de overige functies wordt ook opgemerkt dat in de FML geen beperking is aangenomen op geluidsbelasting. Ook is er geen voorwaarde voor een prikkelarme omgeving opgenomen in de FML. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan deze toelichting. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van eiser overschrijden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
11.1.
Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding (zoals weergegeven in overweging 6.3.) af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:480, overwegingen 4.2. en 4.3.