vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.224368.25, 01.221688.25 en 01.226270.25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 01 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlasteleggingen.
De zaak met parketnummer 01.224368.25.
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 augustus 2025 te Eindhoven, althans in Nederland,
levensmiddelen en/of verzorgingsproducten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] (gelegen aan [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De zaak met parketnummer 01.221688.25.
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 8 augustus 2025 te Eindhoven
wasmiddel (vijf verpakkingen waspods merk Ariel) en/of shampoo (zes verpakkingen merk Zwitsal), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:
zij op of omstreeks 8 augustus 2025 te Eindhoven,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet
tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , brigadier politie Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het aanhouden van verdachte
door met kracht tegen voornoemde [verbalisant 1] in te bewegen, met haar - verdachtes - nagels over de handen en/of armen van voornoemde [verbalisant 1] te gaan, meermalen knijpende bewegingen met haar - verdachtes - handen te maken en/of te proberen van haar - verdachtes - buik naar haar - verdachtes - zij te draaien,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een (blauw verkleurd) wondje op de rechteronderarm bij voornoemde [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
De zaak met parketnummer 01. 226270.25.
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 22 juli 2025 te Eindhoven
één of meerdere pas(jes), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen pasjes onder haar bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
Feit 2:
zij op of omstreeks 22 juli 2025 te Eindhoven
koffiebonen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3:
zij op of omstreeks 22 juli 2025 te Eindhoven,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaren, [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , beiden verbalisant bij de eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte
door
- met die [verbalisant 3] in worsteling te geraken, waarbij zij die [verbalisant 3] pijn deed toekomen aan zijn elle boog; en/of
- hevig met haar benen te bewegen en/of schoppende bewegingen met haar benen te maken.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend en de verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
De bewijsmiddelen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte heeft de feiten immers bekend en haar raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit.
De opgave van de bewijsmiddelen is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de (in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen) bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. de zaak met parketnummer 01.224368.25
op 17 augustus 2025 te Eindhoven verzorgingsproducten, die aan [slachtoffer 1] (gelegen aan [adres 2] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
T.a.v. de zaak met parketnummer 01.221688.25
T.a.v. feit 1:
op 8 augustus 2025 te Eindhoven wasmiddel (vijf verpakkingen waspods merk Ariel) en shampoo (zes verpakkingen merk Zwitsal), die aan [slachtoffer 1] toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
T.a.v. feit 2:
op 8 augustus 2025 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , brigadier politie Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het aanhouden van verdachte door met kracht tegen voornoemde [verbalisant 1] in te bewegen, met haar - verdachtes - nagels over de handen en armen van voornoemde [verbalisant 1] te gaan, meermalen knijpende bewegingen met haar - verdachtes - handen te maken en te proberen van haar - verdachtes - buik naar haar - verdachtes - zij te draaien, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een (blauw verkleurd) wondje op de rechteronderarm bij voornoemde [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
T.a.v. de zaak met parketnummer 01. 226270.25
T.a.v. feit 1:
op 22 juli 2025 te Eindhoven pasjes, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen pasjes onder haar bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
T.a.v. feit 2:
op 22 juli 2025 te Eindhoven koffiebonen, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
T.a.v. feit 3:
op 22 juli 2025 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden verbalisant bij de eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte
door
- met die [verbalisant 3] in worsteling te geraken, waarbij zij die [verbalisant 3] pijn deed toekomen aan zijn elleboog; en
- hevig met haar benen te bewegen en schoppende bewegingen met haar benen te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd. Oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel acht de officier van justitie een gepasseerd station. Het strafblad van verdachte geeft er blijk van dat verdachte eerder is veroordeeld tot voorwaardelijke straffen. Deze voorwaardelijke veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Aangezien zij zich telkens niet aan de voorwaarden heeft gehouden zijn deze eerdere voorwaardelijke straffen tenuitvoergelegd. Ook de schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris op 11 augustus 2025 in de zaak met parketnummer 01.221688.25, heeft verdachte er kennelijk niet van weten te weerhouden opnieuw te recidiveren aangezien zij op 17 augustus 2025 alweer werd aangehouden ter zake van de winkeldiefstal zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01.224368.25. De voorwaarden die de rechter-commissaris aan de schorsing van de voorlopige hechtenis had verbonden, waren gelijkluidend aan de voorwaarden die de reclassering in haar advies van 6 november 2025 heeft geformuleerd. De officier van justitie ziet niet in waarom verdachte zich nu wel aan deze voorwaarden zal houden. Daarnaast is gewezen op het hoge recidiverisico en het risico op onttrekking waarover de reclassering rapporteert. Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige oplossing om de maatschappij te beveiligen en verdachte de hulp te bieden die zij nodig heeft om haar leven weer op de rit te krijgen en te re-integreren in de samenleving.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een ultimum remedium is en thans nog niet aan de orde is. Verdachte heeft nooit eerder zo lang vast gezeten, waardoor zij nu clean is en tot nieuwe inzichten is gekomen en gemotiveerd is tot gedragsverandering. Bepleit is aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan een voorwaardelijke ISD-maatregel en stelt hiertoe ook gemotiveerd te zijn. Zij is zich ervan bewust dat een voorwaardelijke ISD-maatregel een laatste kans is en dat de onvoorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer gelegd zal worden indien zij zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouwe tevens verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van een passende afdoening heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren gekomen zijn uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering d.d. 6 november 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 oktober 2025 alsmede het requisitoir en de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan 3 winkeldiefstallen en diefstal uit een auto. Verdachte is in het verleden vaker veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Aan haar zijn zowel voorwaardelijke als onvoorwaardelijke straffen opgelegd. Deze veroordelingen hebben niet het gewenste effect bereikt: verdachte blijft recidiveren. Dit blijkt te meer nu verdachte ten tijde van het plegen van de winkeldiefstal op 17 augustus 2025 (parketnummer 01.224368.25) nog in de schorsing van de voorlopige hechtenis liep van de zaak met parketnummer 01.228688.25. In deze zaak werd de voorlopige hechtenis op 11 augustus 2025 geschorst. Slechts enkele dagen daarna heeft verdachte opnieuw een winkeldiefstal gepleegd. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. De rechtbank overweegt dat de door verdachte gepleegde vermogensdelicten leiden tot schade, overlast en ergernis bij de betrokkenen. Verdachte lijkt van deze gevolgen niet doordrongen en laat zich slechts leiden door haar eigen belangen. Daar komt bij dat uit het handelen van verdachte minachting spreekt voor andermans eigendommen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij zij met geweld heeft geprobeerd te ontkomen aan haar aanhoudingen. Verdachte heeft hierdoor licht letsel veroorzaakt bij één van de politieambtenaren. Verdachte heeft door zo te handelen ten eerste de verbalisanten gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Ten tweede is het algemeen bekend dat personen die te maken krijgen met geweld hiervan angstgevoelens kunnen ondervinden. Dat geldt evenzeer als deze feiten tegen politieambtenaren plaatsvinden. Politieambtenaren verrichten een publieke taak. Dat dient te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
Het advies van de reclassering
Uit de rapportage van de reclassering d.d. 6 november 2025 volgt dat de door verdachte gepleegde feiten passen in een patroon van vermogensdelicten en agressief gedrag. Hoewel het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog, adviseert de reclassering tot oplegging van een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering is van mening dat er tot op heden voor verdachte (kennelijk) onvoldoende tegenover het niet meewerken aan reclasseringstoezichten stond, namelijk werkstraffen en een jeugddetentie van twee weken. De reclassering stelt dat een voorwaardelijke ISD-maatregel aangewezen is omdat verdachte daarmee een zeer aanzienlijke ‘straf’ boven het hoofd heeft hangen indien zij opnieuw onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie in de maatschappij. De reclassering adviseert aan een voorwaardelijke ISD-maatregel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Wettelijke vereisten ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezenverklaarde aan alle wettelijke voorwaarden, zoals omschreven in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan om tot oplegging van de ISD-maatregel over te gaan.
De ISD-maatregel is gevorderd door de officier van justitie.
Verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 oktober 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen.
Gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel, waarbij wordt verwezen naar het feit dat verdachte telkens weer strafbare feiten pleegt en de oplegging van vrijheidsstraffen haar daarvan kennelijk niet weerhoudt.
De rechtbank overweegt dat ook is voldaan aan de voorwaarden die in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie” worden gesteld om tot vordering van de ISD-maatregel over te gaan: verdachte is een zeer actieve veelpleegster, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voorwaardelijke ISD-maatregel
Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij inziet dat zij hulp kan gebruiken op meerdere (leef)gebieden en zich bereid heeft verklaard aan alle voorwaarden te houden zoals geformuleerd door de reclassering in het advies van 6 november 2025, constateert de rechtbank dat verdachte dit op 11 augustus 2025 ook tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard. Desondanks heeft zij zich toen niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en enkele dagen later alweer gerecidiveerd door het plegen van een winkeldiefstal. Hierdoor betwijfelt de rechtbank of verdachte de gestelde (gelijkluidende) voorwaarden nu wel zal naleven. De rechtbank overweegt dat zolang verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is om aan zichzelf te werken en de aangeboden hulp niet echt accepteert dan wel voortijdig blijft beëindigen, verdachte zichzelf de kans ontneemt om haar problemen daadwerkelijk aan te pakken en haar leven op de rit te krijgen, waardoor de kans op recidive onverminderd hoog blijft.
Daar staat echter tegenover dat de rechtbank er oog voor heeft dat bepaalde omstandigheden veranderd lijken te zijn sinds de eerdere pogingen om de hulpverlening van de grond te krijgen. Immers lijkt verdachte inmiddels ruim drie maanden clean te zijn doordat zij vast zit. Naar het lijkt is zij (mede daardoor) tot nieuwe inzichten gekomen en lijkt zij oprecht in haar verklaring dat ze inziet dat ze hulp nodig heeft en bereid is deze hulp te aanvaarden. Daar komt bij dat ook de reclassering nog mogelijkheden ziet om met verdachte aan de slag te gaan. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat zij verdachte een allerlaatste kans wil bieden om de aangeboden hulp te accepteren om haar leven - op eigen kracht - op de rit en delictvrij krijgen. Gelet op de gewijzigde situatie en inzichten van verdachte, vertrouwt de rechtbank erop dat verdachte deze kans niet onbenut zal laten.
De ISD-maatregel moet, gelet op de duur en het karakter van de maatregel, als ultimum remedium worden beschouwd. Nu er thans nog een minder ingrijpende alternatieve mogelijkheid bestaat die kans van slagen heeft, zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in zijn eis en in plaats daarvan de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk opleggen.
Voorwaarden
De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Dat betekent dat de ISD-maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd als de verdachte zich houdt aan de algemene voorwaarde dat zij geen strafbare feiten pleegt en aan de navolgende bijzondere voorwaarden:
meldplicht
ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
meewerken aan schuldhulpverlening
meewerken aan middelencontrole
Ten aanzien van de voorwaarde genoemd onder 2, te weten: ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, overweegt de rechtbankdat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opname van verdachte in een zorginstelling en voor welke duur dat dan noodzakelijk zou zijn, is voorbehouden aan een rechter. Om die reden zal de rechtbank bepalen dat een klinische opname slechts volgt na rechterlijke goedkeuring.
Duur van de maatregel en proeftijd
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen wanneer de ISD-maatregel onverhoopt toch ten uitvoer wordt gelegd. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank om dezelfde redenen bepalen dat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke ISD-maatregel worden verbonden, gelden gedurende een proeftijd van twee jaren.
Gevangenisstraf
Om de ernst van de bewezen verklaarde feiten tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank - onder verwijzing naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten - daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 weken, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest.