ECLI:NL:RBOBR:2025:765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/01/24/89 R
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) van de verzoeker, die eerder failliet was verklaard. De rechtbank had eerder op 22 augustus 2024 de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar de aanvangsdatum was aangehouden in afwachting van advies van de bewindvoerder. De bewindvoerder adviseerde om de looptijd te laten aanvangen op 22 november 2023, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

De rechtbank overweegt dat sinds de wetswijziging van 1 juli 2023 een eerdere ingangsdatum van de Wsnp mogelijk is, mits er naar behoren is afgelost in een buitengerechtelijke schuldregeling. Echter, de rechtbank constateert dat de wetgever en de Hoge Raad nog geen duidelijkheid hebben gegeven over hoe om te gaan met aflossingen die tijdens een faillissement hebben plaatsgevonden. De rechtbank wijst op de verschillen tussen faillissement en schuldhulpverlening, en de hogere kosten die gepaard gaan met een faillissement, wat nadelig kan zijn voor de schuldeisers.

De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is voor het bepalen van een eerdere ingangsdatum van de Wsnp in het geval van een omzettingsverzoek op grond van artikel 15b van de Faillissementswet. Het verzoek wordt afgewezen, en de schuldenaar heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
insolventienummer: C/01/24/89 R
uitspraakdatum: 6 februari 2025
Afwijzing verzoek eerdere aanvang looptijd toepassing schuldsaneringsregeling
In de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verzoeker.

1.Het procesverloop

1.1
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 augustus 2024 is ten aanzien van verzoeker de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van mr. S.C.E.F. Moulen Janssen tot rechter-commissaris en van E.M. van Ooijen tot bewindvoerder. Tegelijkertijd is het bij vonnis van 14 juli 2020 uitgesproken faillissement van verzoeker opgeheven.
1.2
Bij vonnis van 22 augustus 2024 heeft de rechtbank de beslissing eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot nader te bepalen datum aangehouden in afwachting van ontvangst van het daarover door de bewindvoerder aan de rechtbank uit te brengen advies.
1.3
Bij brief van 9 december 2024 heeft de bewindvoerder het hiervoor genoemde advies uitgebracht. De bewindvoerder heeft geadviseerd om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te laten aanvangen op 22 november 2023.
1.4
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 24 december 2024 in de gelegenheid gesteld om op het advies van de bewindvoerder binnen drie weken te reageren.
1.5
Hierna heeft de rechtbank geen reactie van verzoeker ontvangen.

2.Advies eerdere aanvang looptijd schuldsaneringsregeling

2.1
Uit de behandeling op de zitting van 22 augustus 2024 en de gedingstukken blijkt dat verzoeker gedurende het faillissement fulltime heeft gewerkt en gespaard.
2.2
Het advies van de bewindvoerder strekt ertoe de looptijd van de schuldsaneringsregeling te laten aanvangen op 22 november 2023.
Daarbij neemt de bewindvoerder – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in aanmerking. Verzoeker heeft fulltime gewerkt en hij heeft correct afgedragen.
In totaal is een overschot van € 18.724,06 vanuit het faillissement voldaan aan de boedelrekening in de schuldsaneringsregeling.

3.De beoordeling

Eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling
3.1.
Sinds de wetswijziging van 1 juli 2023 volgt uit artikel 349a lid 1 Fw – kort samengevat – dat een eerdere ingangsdatum van de Wsnp tot de mogelijkheden behoort, als naar behoren is afgelost in de in artikel 285, eerste lid, onder f Fw bedoelde buitengerechtelijke schuldregeling.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de vraag over hoe moet worden omgegaan met aflossingen die tijdens een aan de Wsnp voorafgaand faillissement hebben plaatsgevonden niet door de wetgever en ook nog niet door de Hoge Raad is beantwoord. Omdat ook in een faillissement een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand kan worden gebracht, is het verdedigbaar dat een verklaring van de curator, die inhoudt dat er geen akkoord kan worden bereikt, gelijkgesteld kan worden met een verklaring van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw. Dat neemt niet weg dat tussen een faillissement en een schuldhulpverleningstraject ook aanmerkelijke verschillen bestaan. Zo is een schuldhulpverleningstraject gericht op het realiseren van een schuldregeling door een schuldhulpverlener. Het doel van een faillissement is daarentegen het vereffenen van de vermogensbestanddelen van de schuldenaar door een curator. De spelregels voor een schuldenaar – en dus ook de controlerende taak van de uitvoerder – verschillen afhankelijk van in welk traject de schuldenaar zit.
3.3.
Ook wat betreft de kosten van beide trajecten bestaat er een verschil. De ervaring leert dat de kosten van een faillissement (die vooral bestaan uit het salaris van de curator) in de meeste gevallen veel hoger zijn dan de kosten van een schuldhulpverleningstraject. Daardoor worden in de eerste plaats de gezamenlijke schuldeisers benadeeld als na een omzetting van een faillissement naar een schuldsaneringsregeling een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn. De kans is namelijk groot dat in een faillissement van een natuurlijke persoon (lees: een burger) door de kosten van het faillissement minder gespaard kan worden dan tijdens een gebruikelijk schuldhulpverleningstraject.
3.4.
Verder kan het gebeuren dat de kosten in een faillissement zo hoog zijn dat na uitkering van het salaris van de curator en de verschotten een boedelsaldo van nul overblijft. In geval van een lege boedel kan zelfs het salaris van de curator niet eens worden betaald. In zo’n situatie ligt het niet voor de hand om een eerdere ingangsdatum vast te stellen, omdat er niet gespaard kon worden ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Daar tegenover staat de situatie dat het boedelsaldo ten tijde van het verzoek omzetting zodanig hoog is dat er, na betaling van de boedelschulden, uit te delen valt aan schuldeisers. In dat geval zou er theoretisch wel aanleiding zijn om een eerdere ingangsdatum te bepalen, omdat er kon worden gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Als er vanuit kan worden gegaan dat in beide gevallen de schuldenaar wel maximaal heeft afgedragen volgens de Vtlb-systematiek, dan is er wat dat betreft sprake van gelijke gevallen, die ongelijk worden behandeld. Deze rechtsongelijkheid komt er dan op neer dat in het ene geval geen en in het andere geval wel een eerdere ingangsdatum wordt verkregen. Daarvoor bestaat geen goede reden, want de hoogte van het boedelsaldo in een faillissement is een gegeven waarop een schuldenaar weinig tot geen invloed kan uitoefenen.
3.5.
Bovendien vindt de rechtbank het moeilijk voor te stellen dat het verzoek tot eerdere aanvang van de schuldsaneringsregeling voor toewijzing in aanmerking komt als dat verzoek nauwkeurig tegen systematische opbouw van de Faillissementswet wordt afgezet. Toewijzing van dit verzoek zou namelijk betekenen dat wordt verondersteld dat gelijktijdig met het faillissement een soort (niet werkelijk bestaande) Wsnp heeft gelopen. Bij de wetswijziging van 1 juli 2023 heeft de wetgever voorafgaand aan de Wsnp een niet werkelijk bestaande Wsnp laten ontstaan. Bij deze niet werkelijk bestaande Wsnp gelden niet de waarborgen en instrumenten van de Wsnp. Dit kan, zoals ook de Procureur-Generaal
mr. R.H. de Bock in de conclusie van 22 mei 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:562) opmerkt, op verschillende vlakken als problematisch worden gezien.
In het geval dat nu aan de orde is, is geen sprake van een schuldsaneringstraject, maar van een faillissement. De verschillen tussen een faillissement aan de ene kant en beide schuldsaneringstrajecten (Msnp en Wsnp) aan de andere kant zijn groter dan de verschillen tussen deze schuldsaneringstrajecten onderling. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank het doortrekken van de lijn van een eerdere ingangsdatum van de Wsnp, die in de periode van Msnp aanvangt, naar omzettingsverzoeken als bedoeld in artikel 15b Fw (nóg) problematischer.
3.6.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor het bepalen van een eerdere ingangsdatum van de Wsnp in geval van een omzettingsverzoek op grond van 15b Fw geen ruimte is. Het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
De beslissing is gegeven door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]