ECLI:NL:RBOBR:2025:761

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/01/406697 / EX RK 24-117
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor en deskundigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2025 een beschikking gegeven in een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenverhoor. De verzoekster, die betrokken is in een bodemprocedure tegen de verweerder, wenst getuigen te horen over de omstandigheden waaronder een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster haar stellingen in de bodemprocedure al heeft ingenomen zonder de uitkomst van de getuigenverhoren af te wachten. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij het horen van getuigen op dit moment, nu de bodemprocedure zich al in een vergevorderd stadium bevindt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het houden van een voorlopig getuigenverhoor de gang van zaken in de hoofdprocedure zou kunnen doorkruisen.

Daarnaast is ook het verzoek om een voorlopig deskundigenverhoor afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster haar stellingen reeds heeft ingenomen en dat de deskundige niet specifiek kan verklaren over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank concludeert dat de verzoekster onvoldoende belang heeft bij het horen van de deskundige, aangezien de informatie die zij zoekt ook uit literatuur kan worden verkregen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: C/01/406697 / EX RK 24-117
Beschikking van 17 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A. Kijl en mr. S.M. Diekstra,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] , [land] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. D.I.J. Snijders en mr. T. Waissi.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van 22 juli 2024 met 11 bijlagen;
- het verweerschrift van 20 december 2024.
1.2.
Op 6 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [verzoekster] is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zij is vertegenwoordigd door haar advocaten, mr. Kijl en mr. Diekstra voornoemd. [verweerder] was wel aanwezig, bijgestaan door zijn advocaten. De advocaten van beide partijen hebben spreekaantekeningen overhandigd en voorgelezen.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de beschikking vandaag zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is inmiddels geëindigd.
2.2.
Na het beëindigen van de relatie hebben partijen een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten.
2.3.
Tussen partijen is een kort geding procedure gevoerd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (aldaar bekend onder rolnummer KG ZA 23-556). In die procedure heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat (i) [verzoekster] de afspraken over geheimhouding die staan in artikel 6 en 7 van de vaststellingsovereenkomst dient na te komen, (ii) dat [verzoekster] aan [verweerder] een dwangsom moet betalen van € 40.000,- per overtreding van de vaststellingsovereenkomst, te vermeerderen met € 4.000,- per dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 400.000,- is bereikt, dat (iii) geen dwangsommen verbeurd worden voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding, dat (iv) [verweerder] geen voorinzage krijgt in het manuscript van het boek van [verzoekster] en dat (v) [verweerder] geen publicatieverbod krijgt van het boek van [verzoekster] .
2.4.
[verweerder] heeft [verzoekster] bij dagvaarding van 20 oktober 2023 gedagvaard om voor de rechter van de rechtbank Midden-Nederland te verschijnen en vordert in die procedure onder meer om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de geldboete per overtreding van de geheimhoudingsplicht zoals geformuleerd in de vaststellingsovereenkomst ter hoogte van € 250.000,- en tot betaling van de geldboete per dag dat de overtredingen van de geheimhoudingsplicht hebben voortgeduurd ter hoogte van € 2.303.000,-. Ook vordert [verweerder] dat de rechter [verzoekster] veroordeelt om de overeengekomen geheimhouding uit de vaststellingsovereenkomst na te komen en zich te onthouden van uitlatingen over [verweerder] op straffe van een dwangsom en dat de rechter de publicatie van het boek van [verzoekster] verbiedt totdat [verweerder] inzage heeft gekregen in de definitieve versie van het boek en heeft kunnen vaststellen dat de geheimhouding niet wordt geschonden.
2.5.
De rechtbank Midden-Nederland heeft deze zaak bij vonnis van 20 maart 2024 doorverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant, gelet op het bepaalde in het forumkeuzebeding zoals dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. De zaak is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 405479 HA ZA 24-384. De zaak staat voor mondelinge behandeling, maar de datum daarvan is nog niet bekend.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd.
De vaststellingsovereenkomst die [verzoekster] met [verweerder] heeft gesloten is nietig, dan wel vernietigbaar, dan wel ontbonden. Tijdens de relatie met [verweerder] is [verzoekster] fysiek en geestelijk door [verweerder] mishandeld. Daarover diende [verzoekster] te zwijgen; daarom heeft [verweerder] haar gevraagd om een vaststellingsovereenkomst te tekenen met daarin opgenomen een geheimhoudingsbeding. De vaststellingsovereenkomst is pas getekend nadat bekend werd dat [verweerder] zou worden vervolgd voor de mishandeling van [verzoekster] . [verzoekster] werd door [verweerder] onder druk gezet om de vaststellingsovereenkomst te tekenen; zij is naar de advocaat van [verweerder] , mr. Senders, toe gelokt en is gedwongen om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Er is geen sprake van een evenwichtige overeenkomst. [verzoekster] heeft de overeenkomst blind getekend zonder een kopie daarvan te ontvangen. [verzoekster] heeft de vaststellingsovereenkomst per brief van 3 november 2023 vernietigd op grond van bedreiging en misbruik van omstandigheden. Het tekenen van de overeenkomst is gepaard gegaan met dwang onder bedreiging, door zowel fysieke als geestelijke dwang. [verzoekster] werd te verstaan gegeven dat zij de vaststellingsovereenkomst moest tekenen, omdat er anders nadelige consequenties aan vast zouden zitten. Van die dwang heeft [verzoekster] aangifte gedaan.
[verzoekster] wenst middels een getuigen- en deskundigenverhoor haar bewijspositie te versterken met betrekking tot alle feiten en omstandigheden die speelden rondom het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Dit geldt met name ten aanzien van het nader bewijzen van alle feiten en omstandigheden die speelden met betrekking tot de wilsgebreken, waaronder de dwang en de bijzondere omstandigheden bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. De door [verzoekster] voorgestelde te horen deskundige kan informatie geven over de mate waarin de wil overeenkomt met een verklaring wanneer een vrouw, onder invloed van huiselijk geweld, gedwongen wordt een verklaring te ondertekenen die haar verbiedt negatief te spreken over de gewelddadige relatie. Daarnaast kan zij uitleggen hoe de gediagnosticeerde PTSS invloed heeft gehad op het ondertekenen van een dergelijke verklaring. Als gedragsdeskundige kan zij beoordelen of sprake is van een gebrek aan wil in deze situatie.
3.3.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan.
[verzoekster] heeft het verzoekschrift enkel ingediend om [verweerder] te framen en negatief neer te zetten. [verweerder] is nog niet strafrechtelijk veroordeeld voor enig misdrijf. Een procedure als deze kan niet bedoeld zijn om iemand in een kwaad daglicht te plaatsen. Voor zover [verzoekster] [verweerder] als getuige wenst te horen, voert [verweerder] aan dat hij reeds door de ingediende processtukken en overgelegde producties voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen die door beide partijen zal moeten worden nageleefd. Niet duidelijk is waarover [verweerder] aanvullend zou moeten verklaren. Getuige [A] is een voormalig werknemer van [B] B.V. (hierna: [B] ). Zij koestert wrok jegens [verweerder] en mag hem niet. [A] kan niets verklaren over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Ook zijn [verzoekster] en [A] geen vriendinnen van elkaar en hebben zij slechts sporadisch contact. Voor zover [verzoekster] de deskundige [C] wenst te horen, voert [verweerder] aan dat uit het overgelegde verslag niet blijkt dat [verzoekster] in de aanloop naar het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst dan wel de gesprekken die daarover zijn gevoerd in een abnormale geestestoestand zou hebben verkeerd dan wel dat sprake was van enige afhankelijkheid van [verweerder] waardoor zij hem niets kon weigeren. Ook de stelling dat [verzoekster] zou lijden aan het Stockholm Syndroom onderbouwt zij niet. [C] kan voorts niets verklaren over de feiten en omstandigheden omtrent de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. [verweerder] concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf
4.1.
[verzoekster] heeft verzocht om een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen op grond van het bepaalde in artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 202 Rv. Op 1 januari 2025 is de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in werking getreden. Daarmee zijn (onder meer) de wetsartikelen waarin het gaat om de voorlopige bewijsverrichtingen (waaronder een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenverhoor) gewijzigd. Omdat [verzoekster] haar verzoeken voor deze wetswijziging heeft ingediend, zijn bij de beoordeling van de verzoeken echter nog de wettelijke bepalingen zoals die vóór 1 januari 2025 golden, van toepassing. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het verzoek aan die (oude) wettelijke bepalingen toetsen.
Voorlopig getuigenverhoor
4.2.
Het wettelijk uitgangspunt voor wat betreft het houden van een voorlopig getuigenverhoor staat in artikel 186 Rv (oud) en dat is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv (oud) en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
4.3.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
4.4.
Als de rechter van oordeel is dat een bepaalde proceshandeling in strijd is met hetgeen een goede procesorde eist, is hij bevoegd dit oordeel ook ambtshalve te geven (ECLI:NL:HR:1998:ZC2778). De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat de eisen van een goede procesorde aan toewijzing van het verzoek van [verzoekster] in de weg staan en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
[verzoekster] wenst getuigen te horen over de omstandigheden waaronder de tussen haar en [verweerder] gesloten vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. In de bodemprocedure die [verweerder] tegen haar aanhangig heeft gemaakt vordert [verweerder] betaling van een geldboete wegens overtreding van de in die vaststellingsovereenkomst overeengekomen geheimhoudingsplicht. [verzoekster] heeft haar verzoek tot het horen van getuigen en een deskundige ingediend toen zij nog in de bodemprocedure moest antwoorden. Door [verzoekster] is inmiddels geantwoord, een tegenvordering ingediend en daarop is reeds door [verweerder] geantwoord. De zaak is nu in afwachting van het bepalen van een datum voor het houden van een mondelinge behandeling.
4.6.
[verzoekster] voert in die bodemprocedure aan dat de vaststellingsovereenkomst nietig, dan wel vernietigbaar, dan wel ontbonden is, omdat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van dwang en misbruik van omstandigheden. Door het horen van de getuigen (en deskundige) over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst wenst zij haar bewijspositie te versterken in die bodemprocedure. Dit stelt [verzoekster] ook in haar verzoekschrift. Daarin staat vermeld dat zij
“door het horen van de getuigen en de deskundigen de vorderingen van [verweerder] in de bodemprocedure gemotiveerd kan weerleggen en haar eigen vorderingen beter kan onderbouwen en instellen”(zie onder 53 van het verzoekschrift)
.[verzoekster] heeft dit echter al gedaan, door verweer te voeren tegen de vorderingen van [verweerder] en door tegenvorderingen in te stellen. In haar antwoord en eis in reconventie heeft [verzoekster] reeds haar stellingen ingenomen. Kennelijk heeft [verzoekster] het niet nodig geacht om de uitkomst van een voorlopig getuigenverhoor (en voorlopig deskundigenverhoor) af te wachten alvorens dat zij haar stellingen innam. De rechtbank vindt dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij er, nu de bodemprocedure zich reeds in een vergevorderd stadium bevindt én zij heeft gemeend haar stellingen reeds in te kunnen nemen, belang bij heeft om thans nog de door haar genoemde getuigen te horen.
4.7.
Daar komt bij dat door de rechtbank al is bepaald dat er een mondelinge behandeling zal gaan plaatsvinden; de datum daarvan is nog niet bekend. Te verwachten is dat, nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, een (tussen)vonnis zal worden gewezen. Niet valt in te zien waarom niet kan worden afgewacht of de rechter in de bodemprocedure een bewijsopdracht aan [verzoekster] geeft en zo ja, hoe deze naar het oordeel van de rechter concreet zal moeten luiden. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende heeft gesteld dat er een kans zou bestaan op bewijsverlies als de getuigen niet eerder dan in de bodemprocedure (indien nodig) worden gehoord. Niet is immers gesteld of gebleken dat de getuigen binnen korte tijd niet meer in staat zullen zijn om een verklaring af te leggen. Het is aan de rechtbank in de bodemprocedure om te beslissen of [verzoekster] enige bewijslast draagt en of zij, als dat zo is, voldoende heeft gesteld om te worden toegelaten tot het leveren van (getuigen)bewijs. Daarbij kan dan worden aangesloten op een door de rechtbank geformuleerd probandum, zodat de getuigen enkel worden gehoord over de feiten en omstandigheden die daarbij van belang zijn. Een toewijzende beslissing op het verzoek in dit stadium kan de gang van zaken in de hoofdprocedure vertragen en/of belemmeren en is naar het oordeel van de rechtbank niet efficiënt en doelmatig. Als de rechtbank het verzochte voorlopig getuigenverhoor op dit moment zou gelasten, bestaat de reële kans dat er meerdere getuigen worden gehoord over een breed feitencomplex terwijl het de vraag is of en in hoeverre de uitkomsten relevant zijn voor de hoofdzaak. Het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor in dit stadium van de procedure zorg voor een onaanvaardbare doorkruising van de bodemzaak.
4.8.
Het rechtbank wijst het verzoek, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook af. Op hetgeen verder door [verweerder] is aangevoerd, gaat de rechtbank dan ook niet meer in.
Voorlopig deskundigenverhoor
4.9.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenverhoor moet worden vooropgesteld dat de rechtbank ook in dat kader geen discretionaire bevoegdheid toekomt. Een verzoek tot het houden van een deskundigenverhoor is in beginsel toewijsbaar, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is, en feiten betreft die met het deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Een verzoek kan slechts worden geweigerd in geval van strijd met een goede procesorde, misbruik van bevoegdheid (bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten, of omdat het verzoek een ander doel dient dan bewijs te verkrijgen voor de eigen stellingen). Toewijzing van het verzoek kan ook achterwege blijven indien verzoeker geen belang heeft bij het verzoek. Volgens het bepaalde in artikel 3:303 BW heeft immers te gelden dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt.
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, geldt ook ten aanzien van dit verzoek. De rechtbank is van oordeel dat de eisen van een goede procesorde aan toewijzing daarvan in de weg staan, nu [verzoekster] haar stellingen reeds heeft ingenomen en de bodemprocedure zich al in een vergevorderd stadium bevindt.
4.11.
Daar komt nog bij dat tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd nader is toegelicht waarover de voorgedragen deskundige [C] tijdens een verhoor zou kunnen verklaren. [C] kan, aldus (de advocaat van) [verzoekster] , in het algemeen verklaren over hoe slachtoffers van huiselijk geweld handelen. Vast staat dat [C] [verzoekster] niet heeft gesproken of onderzocht. Het door [verzoekster] overgelegde verslag genaamd ‘Verslag Psychodiagnostisch onderzoek’ van 4 oktober 2023 is, voor zover daarover enige verwarring zou bestaan, ook niet opgesteld door [C] , maar door [D] . [C] kan dus enkel in algemeenheden verklaren. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende heeft toegelicht wat het belang is van het horen van deze deskundige, nu ten aanzien van deze algemene informatie ook kan worden geput uit de informatie daarover zoals is gepubliceerd in tijdschriften en/of literatuur die over het betreffende onderwerp is verschenen. Het enkele feit dat, zoals door (de advocaat van) [verzoekster] ter zitting is verklaard, aan [C] bij een deskundigenverhoor door partijen vragen kunnen worden gesteld, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet is immers gesteld of gebleken wat voor soort specifieke vragen dit dan kunnen betreffen en in welk opzicht dit anders is dan hetgeen daarover in publicaties en/of literatuur is vermeld.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.