ECLI:NL:RBOBR:2025:7304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
WR 25/027
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele huurovereenkomst zaak afgewezen

In de zaak met procedurenummer 11869771 CV EXPL 25-6561 heeft de verzoeker, gedaagde in een huurovereenkomst, op 10 oktober 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.C. Zandman, de rechter die de zaak behandelt. Dit verzoek volgde na een zitting op 8 oktober 2025, waar de verzoeker ontevreden was over de gang van zaken, met name over de vragen die gesteld werden, de documenten die wel of niet mochten worden overgelegd, en de hoeveelheid spreektijd die de eisende partij kreeg. De verzoeker voegde een huurovereenkomst toe aan zijn wrakingsverzoek ter onderbouwing van zijn stelling dat de rechter niet objectief heeft geoordeeld en dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechter reageerde op 13 oktober 2025 en gaf aan dat de beslissing om bepaalde producties niet toe te laten een rechterlijke beslissing is en geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procesbeslissingen van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen, en er werd geen mondelinge behandeling van het verzoek noodzakelijk geacht. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 25/027

Beslissing van 28 oktober 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. E.C. Zandman,

hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
In de zaak met procedurenummer 11869771 CV EXPL 25-6561 is verzoeker gedaagde. In die zaak gaat het om een huurovereenkomst en de betalingsverplichting die daaruit voortvloeit.
1.2
De mondelinge behandeling (zitting) van die zaak was op 8 oktober 2025. De rechter heeft na afloop van de zitting het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak wordt gedaan op 22 oktober 2025. Op 10 oktober 2025 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het wrakingsverzoek blijkt dat verzoeker het niet eens is met de gang van zaken op de zitting. Hij is het niet eens met de vragen die werden gesteld, documenten die wel of niet mochten worden overgelegd en de hoeveelheid spreektijd die de eisende partij heeft gekregen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd om de zaak niet voort te zetten heeft verzoeker bij zijn wrakingsverzoek een huurovereenkomst gevoegd. Eiser vindt dat de rechter bewust uitgaat van foutieve feiten en dat de rechter het bewijsmateriaal niet objectief heeft gewaardeerd, althans dat zij de schijn daartoe heeft gegeven. Daarnaast heeft de rechter de reconventionele vordering van verzoeker om de gemeente in vrijwaring te dagvaarden met een verkeerde toepassing van het procesreglement afgewezen, Dit is naar mening van verzoeker een extra reden waaruit kan worden afgeleid dat de rechter niet onbevooroordeeld is.
2.2
Op 13 oktober 2025 heeft de rechter gereageerd op het wrakingsverzoek. Zij berust niet in het wrakingsverzoek en heeft daarbij het volgende vermeld. De beslissing om bepaalde producties niet toe te laten is een rechterlijke beslissing en die kan geen grond zijn voor wraking. De stukken die de eisende partij heeft ingebracht zijn besproken en daarover heeft de rechter vragen gesteld. Het tijdens de zitting door verzoeker ingenomen standpunt over de stukken is genoteerd en hierover volgt een beslissing in het vonnis. Tijdens de zitting hebben beide partijen de gelegenheid gehad over en weer op elkaars standpunten te reageren. Ook de beslissing om de reconventionele vordering niet toe te laten is een rechterlijke beslissing die geen grond is voor wraking.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek moet voorop staan dat een rechter door zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter tegenover een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting direct ongegrond verklaren als het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.3
Een wrakingsgrond moet liggen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die wordt gewraakt. Wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen de procesbeslissing van de rechter die de zaak behandelt, zoals de regie-beslissingen die de rechter in dit geval tijdens de zitting heeft genomen. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) kan niet oordelen over de juistheid van de procesbeslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Een dergelijke beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4).
3.4
Van zulke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken. In wat verzoeker heeft aangevoerd en de aantekeningen van wat er op de zitting is besproken ziet de wrakingkamer geen aanleiding voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is of dat sprake is van de schijn van partijdigheid. Bij het wrakingsverzoek zijn ook overigens geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het voorgaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. M.E. Bartels en
mr. M. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).