ECLI:NL:RBOBR:2025:7300

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
WR 25/020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 30 september 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een civiele procedure betrokken was, had de wraking ingediend tegen mr. J.J.A. Donkersloot, de rechter die de zaak behandelde. Verzoeker stelde dat de rechter niet rechtvaardig en eerlijk was, en dat hij corrupt was, omdat de rechter zijn producties niet in behandeling had genomen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, omdat het verzoek niet gegrond was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 25/020

Beslissing van 30 september 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van

[verzoeker] ,

verblijvende te [adres]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. J.J.A. Donkersloot,

hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Op 30 april 2025 heeft de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch verstekvonnis gedaan in de zaak met zaaknummer 391718 CV EXPL 15-262, waarbij verzoeker partij was. Verzoeker is in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis. Deze procedure heeft zaaknummer 11605473 CV EXPL 25-1552. In het tussenvonnis van 12 juni 2025 is verzoeker in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat hij tijdig in verzet is gekomen.
1.2
Uit het dossier maakt de wrakingskamer op dat verzoeker, naar aanleiding van het tussenvonnis een akte heeft genomen, waarop de andere partij antwoordakte heeft genomen. Hierna heeft verzoeker op 26 augustus 2025 een email met producties gestuurd. In een emailbericht van 8 september 2025 heeft de griffier aan verzoeker bericht dat de rechtbank deze stukken niet in behandeling zal nemen en dat verzoeker op 11 september meer hoort over het verdere verloop van de procedure. Hierop heeft verzoeker op 9 september 2025 een wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoeker schrijft in zijn wrakingsverzoek dat de rechter niet rechtvaardig en niet eerlijk is. Volgens verzoeker is zijn productie juist, oprecht en ruim op tijd ingediend. Verzoeker stelt dat de rechter pas nadat de termijn was afgelopen heeft gereageerd en dat de rechter corrupt is.
2.2
Op 24 september 2025 heeft de rechter gereageerd op het wrakingsverzoek. De rechter berust niet in het verzoek.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter tegenover een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.3
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat deze de producties die hij heeft ingestuurd niet in behandeling neemt bij de beoordeling van zijn zaak. Een wrakingsgrond moet berusten op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter van wie wraking is verzocht. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een procedurele beslissing van de rechter die de zaak behandelt, zoals hier het geval is. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een dergelijke (proces)beslissing, noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Een zodanige beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4). Van zulke omstandigheden is volgens de wrakingskamer echter geen sprake.
3.4
Bij het wrakingsverzoek zijn ook overigens geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.5
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. E.C.P.M. Valckx en
mr. S.J.W. Hermans, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).