ECLI:NL:RBOBR:2025:719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
01/023060-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met kettingbotsing op de A2 te 's-Hertogenbosch

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op de A2 te 's-Hertogenbosch op 8 november 2023. De verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen, veroorzaakte een kettingbotsing door niet tijdig af te remmen voor een stilstaande file. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde overtreding, maar verklaarde de subsidiair ten laste gelegde overtredingen van artikel 5 WVW bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van het ongeval groot waren, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerlijke proceshouding en het succesvol doorlopen van een mediation-traject met het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.023060.24
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
wonende aan de [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1 primair:
hij op of omstreeks 8 november 2023 te 's-Hertogenbosch,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de uit drie rijstroken bestaande weg, de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 112.1), gaande in de richting van Utrecht en komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte, een stilstaande, althans langzaam rijdende file, althans een rij van een meer stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen was genaderd,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
in plaats van de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of tijdig en/of voldoende (af) te remmen en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of zoveel mogelijk rekening te houden met genoemde langzaam rijdende en/of stilstaande file en/of die stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen,
tegen een of meer voor hem in die file stilstaande en/of langzaam rijdende motorrijtuigen, is gebotst en/of aangereden, en/of door welke botsingen(en) en/of aanrijding(en) een of meer van die in die file staande en/of langzaam rijdende motorrijtuigen tegen een of meer andere in die file staande en/of langzaam rijdende motorrijtuigen is/zijn gebotst en/of geduwd,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen, gebroken schouders, gebroken ribben en/of gebroken ruggenwervels, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 8 november 2023 te ’s-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de uit drie rijstroken bestaande weg, de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 112.1), gaande in de richting van Utrecht en komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte, een stilstaande, althans langzaam rijdende file, althans een rij van een meer stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen was genaderd,
de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of voldoende afstand heeft bewaard tot en/of zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met genoemde langzaam rijdende en/of stilstaande file en/of die stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 8 november 2023 te ’s-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de uit drie rijstroken bestaande weg, de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 112.1), gaande in de richting van Utrecht en komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte, een stilstaande, althans langzaam rijdende file, althans een rij van een meer stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen was genaderd,
de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of voldoende afstand heeft bewaard tot en/of zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met genoemde langzaam rijdende en/of stilstaande file en/of die stilstaande en/of langzaam rijdende andere motorrijtuigen,
waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade hebben bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) in de zin van aanmerkelijke schuld. De verdachte heeft als vrachtwagenchauffeur een kettingbotsing veroorzaakt op de snelweg door niet op tijd af te remmen toen voertuigen voor hem vaart minderden. Als gevolg hiervan heeft de bestuurder van één van de personenauto’s die in de kettingbotsing werden betrokken, de heer [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De officier van justitie acht de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 8 november 2023, ’s avonds rond 19 uur, reed de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen op de A2 ter hoogte van hectometerpaal 112.1. De verdachte veroorzaakte een aanrijding met een personenwagen van het merk Kia die voor hem reed. Deze werd bestuurd door de heer [slachtoffer 1] , die ten gevolge van dit ongeval letsel heeft opgelopen.
Er ontstond vervolgens, kort samengevat, een kettingbotsing: de door verdachte geraakte Kia werd geduwd tegen de achterkant van een Volkswagen Up, die op zijn beurt werd geduwd tegen de achterkant van een Opel Corsa. Hierdoor ontstond schade aan alle betrokken voertuigen.
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat het die avond donker was en regende. Hij heeft verklaard dat hij ineens rode remlichten voor zich zag, maar dat hij niet weet of de voertuigen voor hem nog langzaam reden of al stilstonden. Hij heeft verklaard dat hij de rem intrapte en nog probeerde de voertuigen voor zich te ontwijken, maar dat hij tegen het voertuig voor zich reed. De verdachte heeft tot slot verklaard dat hij niet meer weet wat zijn snelheid op dat moment was, maar dat hij denkt dat hij voordat hij ging remmen tussen de 40 en 50 km/uur reed vanwege de harde regen. Hij weet dat het hard regende en kan dat linken aan de spiegelverwarming van zijn vrachtwagen, die aan was gegaan. De verdachte heeft tot slot verklaard dat hij geen matrixborden heeft gezien die op drukte of filevorming wezen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt naar vaste rechtspraak af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Een beperkte, tijdelijke, onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld als bedoeld in artikel 6 WVW op te leveren. Uit recente jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de verkeerssituatie, er echter voor kunnen zorgen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. [1]
Samengevat komt het juridische kader erop neer dat, hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid.
In dit geval zijn er op basis van het dossier geen aanwijzingen dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. Sterker nog, op basis van het dossier kan geheel niet worden vastgesteld met welke snelheid verdachte reed, met welke snelheid de overige weggebruikers op dat moment reden en hoe lang de voertuigen voor verdachte al aan het remmen waren. Het dossier bevat geen onderzoek naar de tachograaf van de vrachtwagen van verdachte. Een verkeersongevallenanalyse ontbreekt eveneens.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte geen acht heeft geslagen op matrixborden die hem hebben gewaarschuwd voor (voertuigen met een lagere snelheid door) filevorming. Hoewel de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ieder verklaren matrixborden te hebben gezien die achtereenvolgens een lagere snelheid weergaven, bevat het dossier geen informatie over de vraag op welk gedeelte van de snelweg, bij welke rijbanen of ter hoogte waarvan matrixborden in werking zijn geweest. Op basis van het dossier is al met al niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen of de verdachte dezelfde matrixborden heeft moeten zien. Daarbij wreekt zich dat er wel een overzichtsfoto in het dossier is opgenomen waarin de voertuigen die betrokken zijn bij het ongeval zijn ingetekend, maar dat het op de foto afgebeelde stuk weg niet overeenkomt met de locatie van het ongeval. Bovendien stelt de rechtbank op basis van de verklaring van verdachte vast dat hij niet harder reed dan de laagste snelheid die op matrixborden boven de weg doorgaans aangegeven wordt.
Tot slot is niet gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding was afgeleid, bijvoorbeeld door zijn telefoon.
In dit geval heeft de verdachte zijn voertuig niet op tijd afgeremd en is hij in botsing gekomen met de auto die voor verdachte reed. De rechtbank kan niet eens vaststellen of er sprake is geweest van een moment van onoplettendheid. De rechtbank sluit niet uit dat het ongeval ontstaan is door een verkeerde inschatting door verdachte van de snelheid van zijn voorgangers. Zodra hij de remlichten zag is hij gaan remmen en naar rechts gaan sturen, aldus verdachte. Hij kon daarmee een aanrijding echter niet meer voorkomen.
Uit deze enkele omstandigheid kan echter niet volgen dat de verdachte zich, in de omstandigheden van dit geval, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is dan ook geen sprake. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.
Nu de rechtbank oordeelt dat van de voor artikel 6 WVW vereiste schuld geen sprake is, zal zij de vraag of het letsel van de heer [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel in de zin van dat wetsartikel kan worden gekwalificeerd, onbesproken laten.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van overtreding van (het onder 1 subsidiair en onder 2) tenlastegelegde artikel 5 WVW. Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een verkeersfout heeft gemaakt die hem te verwijten is. Verdachte heeft immers niet tijdig geremd en daardoor een aanrijding veroorzaakt. De verdachte heeft door zijn handelen gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
Conclusie.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezen zal worden verklaard dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 8 november 2023 te ’s-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 112.1), gaande in de richting van Utrecht en komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte, een rij van langzaam rijdende andere motorrijtuigen was genaderd,
de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was, en niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of voldoende afstand heeft bewaard tot en/of zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met genoemde langzaam rijdende andere motorrijtuigen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) letsel en schade heeft bekomen,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
hij op 8 november 2023 te ’s-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 112.1), gaande in de richting van Utrecht en komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte, een rij van langzaam rijdende andere motorrijtuigen was genaderd,
de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was, en niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of voldoende afstand heeft bewaard tot en/of zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met genoemde langzaam rijdende andere motorrijtuigen,
waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) schade hebben bekomen,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke omstandigheden alsook de eerlijke proceshouding van verdachte in strafmatigende zin moeten worden meegenomen. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte met goed gevolg een mediation-traject heeft doorlopen met de heer [slachtoffer 1] . De verdachte heeft ook in die zin verantwoordelijkheid getoond en met dit gegeven moet in strafmatigende zin rekening worden gehouden.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de oplegging van een straf is gebaseerd
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt. Hij heeft op de snelweg bij filevorming zijn voertuig niet tijdig afgeremd waardoor een aanrijding is ontstaan. Als gevolg daarvan heeft slachtoffer [slachtoffer 1] lichamelijk letsel opgelopen. Blijkens de overgelegde schriftelijke toelichting door het slachtoffer is hij nog steeds onder behandeling voor het letsel dat hij heeft opgelopen. De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn daarmee groot.
Als gevolg van de kettingbotsing hebben de voertuigen van slachtoffer [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bovendien schade opgelopen.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van 17 december 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten. Hij heeft zijn leven verder op orde. Hij werkt fulltime als vrachtwagenchauffeur.
De rechtbank weegt de open en eerlijke houding van de verdachte in zijn voordeel mee. De verdachte heeft getoond dat hij de ernst van het door hem aan de heer [slachtoffer 1] aangedane leed inziet en heeft een geslaagd mediation-traject met hem afgesloten. Daar houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 60 uren passend en geboden.
Dit is een lagere taakstraf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt: zij acht niet het onder 1 primair ten laste gelegde misdrijf, maar de subsidiair ten laste gelegde overtreding bewezen.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte als bijkomende straf een voorwaardelijke rij-ontzegging opleggen voor de duur van 2 maanden. De rechtbank zal hieraan een proeftijd van 2 jaar verbinden. De voorwaardelijke rij-ontzegging is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en zich oplettend te gedragen in het verkeer.
Nu de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds werkzaam is als vrachtwagenchauffeur en hij zijn rijbewijs daarvoor nodig heeft, zal de rechtbank de rij-ontzegging voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
De rechtbank acht twee overtredingen van artikel 5 WVW bewezen. Nu artikel 5 WVW een overtreding betreft, moet de rechtbank voor elke overtreding een aparte straf opleggen. Zij is echter van oordeel dat het opleggen van een straf voor de tweede overtreding niet opportuun is in het licht van de voor de eerste overtreding opgelegde straf en maatregel. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van 275,- euro. Dit bedrag betreft een schatting van de kosten voor extra autorijlessen die de benadeelde partij voornemens is te gaan volgen, omdat zij na het verkeersongeval angstig is geworden, aldus de toelichting op de vordering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de benadeelde partij thans nog geen kosten heeft gemaakt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De behandeling van de vordering levert daarom
een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtredingen:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 2:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398.