4.2De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het bestreden besluit is genomen naar aanleiding van een verzoek om handhaving dat is ingediend vóór 1 januari 2024.
6. Deze zaak is het vervolg op een eerdere zaak. De gemeente Meijerijstad wilde op de locatie Bremweg/Heiweg 144 woningen voor 300 ontheemden gaan bouwen zonder vergunning en handelde zelf in strijd met de wet. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2024 (SHE 23/3445) is het plan door de gemeente aangepast en is op 24 november 2024 een nieuw ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor 96 woningen met een maximum van 300 ontheemden. Het college stelt dat de door verzoekers gevraagde voorlopige voorziening tot gevolg heeft dat Oekraïense vluchtelingen op straat komen te staan. Het college acht toewijzing van het verzoek daarom onaanvaardbaar. Volgens het college is de noodzaak van huisvesting niet minder geworden omdat andere (tijdelijke) locaties niet (nog) langer verlengd konden worden. Het project is vertraagd door extra onderzoek dat gedaan is naar het parkeren. Ook is de ruimtelijke onderbouwing geactualiseerd. Verder zijn er procedures geweest bij de rechtbank die betrekking hebben op de bescherming van de das en het kappen van bomen. Laatstelijk heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 16 december 2024 (SHE 24/4068) het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen het ontwerpbesluit van 28 november 2024 als kennelijk ongegrond afgewezen omdat geen sprake is van een besluit waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend.
7. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekers onder 1, 3 en 4 in deze procedure geen belanghebbenden zijn. Verzoeker 1 heeft volgens het college louter tot doel om te procederen tegen dit project, verzoekers 3 en 4 ondervinden volgens het college geen gevolgen van enige betekenis. Voor verzoeker 5 geldt volgens het college dat hij niet-ontvankelijk is omdat hij geen bezwaar geeft gemaakt en hij ook geen verzoeker was bij het verzoek tot handhaving. Verzoekers betwisten deze standpunten van het college.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in ieder geval verzoeker 2 als belanghebbende aan te merken. Verzoeker 2 heeft direct zicht op de locatie en woont aan een van de ontsluitingswegen van de locatie. Verder is hij één van de verzoekers om handhaving en heeft bij bezwaar gemaakt tegen de weigering om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter laat in het midden of verzoekers 1, 3 en 4 belanghebbenden zijn en of het beroep van verzoeker 5 ontvankelijk is. De beantwoording van die vragen zal in de bodemprocedure aan de orde komen. Omdat in ieder geval één van verzoekers ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep, zal de voorzieningenrechter het door verzoekers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk behandelen.
9. Het college erkent dat de gemeente Meierijstad handelt in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wabo voor wat betreft de 96 woningen. Het bouwen zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is ook in strijd met artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet. Op de zitting is de door het college gevolgde procedure besproken. Vastgesteld is dat op 20 januari 2025 een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 96 woningen voor de tijdelijke noodopvang van 300 ontheemden. Deze omgevingsvergunning is nog niet in werking getreden. Mogelijk wordt de inwerkingtreding van dit besluit nog verder uitgesteld als gevolg van het indienen van een beroepschrift en een daarmee samenhangend verzoek om voorlopige voorziening binnen de beroepstermijn. Verzoekers hebben over het indienen daarvan op de zitting geen uitsluitsel gegeven. Het college is, zolang de omgevingsvergunning niet in werking is getreden, bevoegd en zelfs in beginsel verplicht om handhavend op te treden tegen de eigen gemeente, maar doet dat niet. Volgens het college was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie in de vorm van het ter inzage gelegde ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning. Inmiddels zijn in 60 woningen 177 Oekraïners gehuisvest en het college wil op korte termijn toestaan dat de overige 36 woningen ook in gebruik worden genomen, waarvan 34 woningen voor de huisvesting van Oekraïners en twee woningen voor bewaking en welzijnsvoorzieningen. Verzoekers hebben op de zitting aangegeven dat zij willen dat de voorzieningenrechter bepaalt dat er maximaal 80 Oekraïners op deze locatie gehuisvest mogen worden.
10. Een rechterlijke toetsing van een of meerdere onderdelen van een nog te verlenen omgevingsvergunning hoort normaliter niet in de handhavingsprocedure en de in dat verband aanhangige voorlopige voorziening thuis. Om concreet zicht op legalisering aan te nemen is ten minste vereist dat een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waarop het handhavingsverzoek ziet, past. In dat geval bestaat echter evenmin concreet zicht op legalisering, indien op voorhand duidelijk is dat die omgevingsvergunning geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning mogelijk kan worden vernietigd, is onvoldoende om dat aan te nemen. In een procedure over handhaving bestaat dus enige ruimte voor een beoordeling van die omgevingsvergunning, maar uitsluitend in die zin of op voorhand duidelijk is dat die geen rechtskracht zal verkrijgen.
11. Verzoekers voeren aan dat nog steeds niet duidelijk is welke doelgroepen daadwerkelijk gehuisvest zullen worden en hoe spoedeisend de situatie van de gemeente is. Voorts voeren verzoekers aan dat geen sprake is van een tijdelijk project. Het gaat, gelet op de verschillende doelgroepen die worden genoemd, om de bouw van een reguliere woonwijk in het buitengebied op een perceel dat cultuurhistorische waardevol gebied is. Verzoekers voeren aan dat het industriegebied De Rooiseheide van oudsher een kleinschalig bedrijventerrein is met een kleine woongemeenschap van zo’n 80 bewoners. De impact van een grootschalig wooncomplex grenzend aan het kleinschalige woongebied en een aantal agrariërs is volgens verzoekers enorm: de verhouding is 300 nieuwe bewoners versus 80 omwonenden. Verzoekers voeren aan dat door de gemeente meer mensen in minder woningen worden gehuisvest en dat nog steeds aannemelijk is dat parkeeroverlast ontstaat of dreigt te ontstaan. Volgens verzoekers blijkt niet dat het college rekening heeft gehouden met de kritiek op de eerder door het college gehanteerde parkeernorm. Verzoekers verwijzen hierbij naar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en de onderzoeken van bureau Schoorstra van 27 januari 2024 en 28 februari 2024. Verzoekers voeren aan dat de toegezegde 30 km-zone nog niet is gerealiseerd. Verzoekers maken zich ernstig zorgen over de verkeersveiligheid nu de verkeerssituatie (nog steeds) niet is aangepast. Verzoekers voeren aan dat bezwaar tegen de spuitvrijezone (maatwerkvoorschrift) gemaakt kan worden. Tot die tijd kan er dus nog steeds met gewasbestrijdingsmiddelen worden gespoten, waardoor binnen de gestelde afstand geen mensen mogen wonen. Tot slot voeren verzoekers aan dat er alternatieve locaties zijn waar Oekraïense vluchtelingen tijdelijk kunnen verblijven.
12. Het college geeft aan dat in de zogenoemde ladderonderbouwing van 19 november 2024, die met het ontwerp ter inzage is gelegd, de noodzaak van opvang van mensen uit de Oekraïne en andere ontheemden is aangegeven. De spoedeisendheid van de opvang voor ontheemden is daarmee naar de mening van het college voldoende onderbouwd. Het college stelt dat de omgevingsvergunning is aangevraagd en beoogd voor een tijdelijk project met een looptijd van 15 jaar. Er is geen sprake van de bouw van een woonwijk en vooralsnog worden er alleen Oekraïense vluchtelingen gehuisvest. Volgens het college wordt met 70 parkeerplaatsen op eigen terrein voldaan aan de geldende parkeernorm. De snelheidremmende maatregelen zijn volgens het college inmiddels nagenoeg afgrond. Het college heeft op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving twee besluiten tot het oplegging van maatwerkvoorschriften inzake de spuitvrije zone genomen om de bewoners van de opvanglocatie en hun woon- en leefomgeving te beschermen. In het verweerschrift is het college nog ingegaan op een aantal locaties die door verzoekers als alternatieve opvanglocaties genoemd zijn. Uit het locatieonderzoek blijkt dat geen van de genoemde locaties een beter alternatief is voor de huisvesting van 300 mensen. Hierbij heeft het college gelet op de geschiktheid en/of beschikbaarheid van deze locaties.
13. In deze voorlopige voorzieningsprocedure is aan de orde de vraag of op voorhand duidelijk is dat de omgevingsvergunning geen rechtskracht zal verkrijgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet gebleken. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de ruimtelijke onderbouwing is geactualiseerd en dat daaruit niet blijkt dat deze opvanglocatie ruimtelijk gezien niet inpasbaar is. Het college heeft ter voorbereiding van het besluit mogelijke alternatieve locaties onderzocht en afgewogen. De conclusie van het locatieonderzoek is dat op geen van betreffende locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. De enkele omstandigheid dat verzoekers daar anders over denken, betekent niet dat deze locatie niet geschikt is voor het opvangen van ontheemden. Op de tekening behorende bij de ontwerp-omgevingsvergunning zijn op eigen terrein 70 parkeerplaatsen ingetekend. Het college heeft op de zitting aangeven dat wanneer dit aantal parkeerplaatsen in de bodemprocedure toch onvoldoende mocht blijken te zijn, de aanleg van extra parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk is en dat de gemeente die ook zal aanleggen. Dat geldt volgens het college ook in het geval dat na verloop van tijd zou blijken dat er feitelijk te weinig parkeerplaatsen zijn. Ook dan zullen er extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Gelet op deze mededelingen gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het vereiste aantal parkeerplaatsen op eigen terrein, ook als dit hoger zou moeten zijn dan 70 parkeerplaatsen, uiteindelijk niet aan het realiseren van de 96 tijdelijke woningen in de weg hoeft te staan. Ten aanzien van de voorgenomen verkeersmaatregelen neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het verkeersbesluit om een 30 km-zone in te stellen op 25 januari 2025 is genomen en dat de daarmee samenhangende werkzaamheden inmiddels nagenoeg zijn afgerond. Zoals ook in de eerdere uitspraak is overwogen ziet de voorzieningenrechter in de toename van autoverkeer door het gebruik van de woningen geen gegronde vrees voor onaanvaardbare risico’s voor de verkeersveiligheid. Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er maatwerkvoorschriften zijn opgelegd en inwerking zijn getreden die voorkomen dat er binnen 50 meter van de 96 woningen machinaal met chemische gewasbeschermings-middelen gespoten wordt. De omstandigheid dat een van de verzoekers het niet eens is met het aan hem opgelegde maatwerkvoorschrift kan in deze procedure niet aan de orde komen. Zijn bezwaar tegen het besluit tot het opleggen van het maatwerkvoorschrift zal in die procedure worden besproken. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de besluiten tot het opleggen van maatwerkvoorschriften rechtmatig en in werking zijn en dat daarmee de bescherming van de bewoners en hun woon- en leefklimaat voldoende is geborgd.
14. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de in het bestreden besluit gehandhaafde weigering handhavend op te treden in de bodemprocedure, eventueel met enige aanpassingen, niet in stand zal blijven. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen om de verdere ingebruikname van de opvanglocatie in omvang te beperken. Het gebruik van deze opvanglocatie is hard nodig omdat de gemeente nog niet aan de taakstelling voldoet en de ruimte nodig heeft voor de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen. Dit maatschappelijke belang weegt zwaarder dan de belangen van verzoekers bij het beperken van het gebruik van deze locatie voor de huisvesting tot maximaal 80 Oekraïense vluchtelingen.