ECLI:NL:RBOBR:2025:630

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
WR 24/041
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissingen in bestuursrechtelijke procedure

Op 9 januari 2025 heeft de rechtbank Oost-Brabant, in de persoon van de meervoudige wrakingskamer, uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. J. Heijerman, de rechter die optrad in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verleende sloopvergunning. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de gemachtigde van verzoekster op 29 november 2024, na een mondelinge behandeling op 26 november 2024. De verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat deze niet adequaat had gereageerd op haar bezwaren over de ontvangst van stukken en het niet toelaten van een aangepaste pleitnota. De wrakingskamer oordeelde dat de gewraakte beslissingen van de rechter als rechterlijke (tussen)beslissingen moeten worden aangemerkt, en dat deze beslissingen geen grond kunnen vormen voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke (tussen)beslissing niet kan worden aangevochten via een wrakingsverzoek, en dat de rechter in kwestie moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/041

Beslissing van 9 januari 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

[verzoekster] ,

(gemachtigde: [naam] )
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van

mr. J. Heijerman,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen een verleende sloopvergunning. Op 26 november 2024 was de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer in deze zaak. De rechter trad op als voorzitter van de meervoudige kamer.
1.2
De gemachtigde van verzoekster heeft op 29 november 2024 een wrakingsverzoek ingediend.
1.3
De rechter heeft op 4 december 2024 een reactie gegeven op het wrakingsverzoek en opgemerkt dat zij daarin niet berust.
1.4
Op de zitting van de wrakingskamer van 19 december 2024 is de gemachtigde van verzoekster verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Tijdens die zitting heeft de gemachtigde verzocht om een usb-stick met een audio-opname van de mondelinge behandeling op 26 november 2024 aan de wrakingskamer te overleggen. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij deze opname niet zelf heeft gemaakt en heeft gesteld dat deze in zijn brievenbus is bezorgd. Tijdens de zitting heeft de wrakingskamer het verzoek om de usb-stick te overleggen afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Bij die beslissing is overwogen dat het niet is toegestaan om tijdens een zitting van de rechtbank heimelijk en zonder toestemming van de voorzitter beeld- en/of geluidsopnames te maken. Desgevraagd heeft de gemachtigde bevestigd dat hij hiervan op de hoogte was en dat de bode de aanwezigen bij de zitting van 26 november 2024 op deze regel heeft gewezen.
Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter hierop
2.1
Uit het wrakingsverzoek, gelezen in samenhang met de toelichting die op de zitting is gegeven, blijkt dat de gemachtigde van verzoekster het volgende ten grondslag legt aan het wrakingsverzoek.
2.2
De gemachtigde van verzoekster stelt dat hij bij aanvang van de zitting van 26 november 2024 kenbaar heeft gemaakt dat niet alle stukken over de Flora en Fauna wetgeving waren ontvangen en dat de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer hier niet op heeft gereageerd. De gemachtigde vindt dat hij in een oneerlijke positie is gebracht doordat de rechter prematuur heeft besloten dat deze niet relevant zijn voor de sloopvergunning. De rechter
2.3
De rechter weigerde vervolgens om een pleitnota aan te nemen, die de gemachtigde had aangepast naar aanleiding van een zitting bij de Provincie, die hij de dag tevoren had bijgewoond. Volgens het procesreglement had de rechter de mogelijkheid zijn pleitnota te accepteren en vervolgens in de einduitspraak te vermelden of deze buiten beschouwing werd gelaten. Dit is niet gebeurd, terwijl de tegenpartij wel de gelegenheid heeft gehad te laat ingediende stukken te bespreken. Door deze vooringenomen houding is verzoekster onevenredig benadeeld.
3.1
In reactie op het wrakingsverzoek schrijft de rechter dat tijdens de zitting vier beroepen gezamenlijk zijn behandeld. Deze beroepen zijn echter niet gevoegd en dat is relevant voor de stukken die aan partijen moeten worden toegezonden. Alleen bij gevoegde zaken worden namelijk alle ingestuurde stukken aan alle procespartijen toegezonden. Het beroep van verzoekster richt zich alleen tegen een verleende sloopvergunning. Daarom zijn alleen de binnengekomen stukken die betrekking hebben op de sloopvergunning doorgestuurd naar verzoekster.
3.2
Over informatie die van de tegenpartij vlak voor de zitting is binnengekomen, zal, volgens het Procesreglement, in de uitspraak kenbaar worden gemaakt of deze informatie al dan niet buiten beschouwing wordt gelaten. Als de informatie bij de beoordeling wordt betrokken, krijgen partijen alsnog de gelegenheid om te reageren.
3.3
Over de pleitnota merkt de rechter op dat verzoekster deze niet mocht overleggen, omdat andere partijen hiervan geen kennis hadden. De rechter oordeelde dit in strijd met de goede procesorde. Aangezien verzoekster alleen beroep heeft ingesteld tegen de sloopvergunning is haar toegestaan de punten uit de pleitnota over de sloopvergunning naar voren te brengen. Dit is ook gebeurd.

De beoordeling

4.1
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
4.2
De wrakingskamer oordeelt dat de gewraakte beslissingen van de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer over de ontvangst, de indiening van stukken door partijen en het overleggen van een aangepaste pleitnota moeten worden aangemerkt als rechterlijke (tussen)beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een (tussen)beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingsmaker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Voor het bovenstaande verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.3
In de stellingen van de gemachtigde ziet de wrakingskamer, mede gelet op de toelichting van de rechter op de gang van zaken tijdens de zitting van 26 november 2024, geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden waaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt. Zoals uit het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (hierna: procesreglement) blijkt, kunnen stukken die vlak voor de zitting zijn ingebracht, alsnog worden meegenomen door de rechter. Als dat gebeurt, krijgen partijen de gelegenheid alsnog te reageren op deze stukken. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om de vooringenomenheid van de rechter aan te nemen.

De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. S.J.W. Hermans, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb).