ECLI:NL:RBOBR:2025:624

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
WR 24/038
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid en onjuiste weergave in proces-verbaal

Op 9 januari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van een verdachte in een strafzaak, die bezwaar maakte tegen de rechter-commissaris, mr. A.W.A. Kap-Knippels. De gemachtigde stelde dat de rechter-commissaris een onjuiste weergave had gegeven van de verklaringen van de verdachte tijdens een getuigenverhoor en dat dit de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om niet elke opgave letterlijk in het proces-verbaal op te nemen, een rechterlijke beslissing is en geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een proces-verbaal geen letterlijke weergave hoeft te zijn van wat is gezegd, maar dat een zakelijke weergave volstaat. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die duiden op vooringenomenheid van de rechter, en wees het verzoek tot wraking af. Deze beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/038

Beslissing van 9 januari 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van
artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[verzoeker] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. S.T. van Berge Henegouwe)
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. A.W.A. Kap-Knippels,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is aangemerkt als verdachte in de strafzaak met parketnummer 01-134978-24.
1.2
Op 11 november 2024 vond het verhoor plaats van een getuige. Gemachtigde van verzoeker was hierbij aanwezig als diens raadsman. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft gemachtigde van verzoeker de rechter in haar functie als rechter-commissaris gewraakt.
1.3
In haar reactie van 15 november 2024 heeft de rechter laten weten dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.
1.4
Bij de mondelinge behandeling op de zitting van de wrakingskamer zijn de gemachtigde van verzoeker en de rechter verschenen.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van het verhoor van de getuige blijkt dat gemachtigde van verzoeker het volgende ten grondslag heeft gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
(…)
Mr. Van Berge Henegouwen geeft aan bezwaar te maken tegen dit verhoor aangezien er in zijn opinie geen sprake is van een verdachte en dus ook geen strafzaak. De raadsman merkt
op dat het gezin van zijn cliënt al twee jaar leeft onder de terreur van het Openbaar Ministerie, waarbij door de officier van justitie wordt geweigerd acht te slaan op bepaalde
stukken. Hierbij verwijst de raadsman naar zijn brief (de onderzoekswensen, pagina 14 t/m 17) van 10 oktober 2024 aan de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris merkt op dat er sprake is van een vervolging in deze zaak en dus van een verdachte kan worden gesproken en dat een verdere discussie op dit punt op een ander moment moet worden gevoerd en niet voorafgaand aan dit verhoor. De raadsman benadrukt dat hij er op staat dat uitdrukkelijk in het proces-verhaal wordt opgenomen wat hij hierover heeft gezegd.
De rechter-commissaris leest voor hoe een en ander nu staat verwoord in het proces-
verbaal. Dit betreft een zakelijke samenvatting van de woorden van de raadsman.
De raadsman eist dat woordelijk wordt opgenomen wat hij hierover heeft opgemerkt alsmede de uitdrukkelijke verwijzing naar zijn brief van 10 oktober 2024 aan de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris geeft het standpunt van de raadsman uitgebreider weer, namelijk
zoals nu hierboven te lezen is. Daarnaast geeft de raadsman aan dat als de rechter-commissaris weigert om zijn standpunt exact te formuleren in het proces-verbaal zoals de raadsman dit wil, de rechter-commissaris zich dan schuldig maakt aan valsheid in geschrifte.
De rechter-commissaris merkt op dat zij verantwoordelijk is voor de weergave in het proces
verbaal en vraagt de raadsman of hij van plan is op deze manier het verhoor verder in te
steken.
De raadsman geeft aan dat dat zomaar zou kunnen.
De rechter-commissaris vraagt aan de raadsman waarom dit zo is. De raadsman geeft nogmaals zijn mening over het handelen van het openbaar ministerie, zoals hiervoor al weergegeven. (…)
En:
(…)
De raadsman herhaalt nogmaals zijn standpunt over het handelen van het Openbaar
Ministerie zoals hierboven al is opgenomen en eist dat het in het proces-verbaal wordt
opgenomen (waar dat al was gebeurd).
De rechter-commissaris verzoekt de raadsman om niet steeds bij elke vraag van de rechter-
commissaris opmerkingen te maken en weergave hiervan in het proces-verbaal te eisen.
De rechter-commissaris geeft aan dat zij het belangrijk vindt dat het verhoor op een
ordentelijke manier wordt uitgevoerd en dat de opstelling van de raadsman hierbij niet
helpend is. De rechter-commissaris geeft aan dat het een overweging is om het verhoor
buiten de aanwezigheid van de raadsman voort te zetten als dat nodig is om een ordentelijke
voortgang van het verhoor te waarborgen. De getuige is hier op verzoek van de officier van
justitie en heeft zelf een advocaat aanwezig. (…)
En:
(…)
De raadsman geeft aan bezwaar tegen deze vraag te hebben. Hij geeft aan dat de getuige
niet kan weten wat er door derden aan de verdediging wordt verschaft.
De rechter-commissaris geeft aan dat zij vraagt naar hetgeen de getuige uit eigen
wetenschap hierover kan verklaren.
De raadsman merkt op dat hij bezwaar maakt tegen deze vraag en geeft aan dat het hier gaat
om de waarheidsvinding. De raadsman merkt tevens op dat indien de rechter-commissaris
op deze manier het verhoor wil voortzetten, hij vreest voor het ergste.
De rechter-commissaris merkt op dat het bij een getuigenverhoor gaat om wat een getuige
over een bepaald punt kan verklaren uit eigen wetenschap. Dat het daarbij uiteraard gaat
om waarheidsvinding, maar dat het altijd zo is dat een getuige uit eigen perspectief verklaart
en mag worden verwacht dat er zaken zijn waarover een getuige niet kan verklaren omdat hij of zij daar geen wetenschap van heeft. De rechter-commissaris geeft aan dat zij niet vraagt naar zaken waar de getuige niet over kan verklaren. De rechter-commissaris benadrukt dat indien die indruk bij de raadsman is ontstaan, dit kennelijk onjuist is overgekomen.
De raadsman wraakt de rechter-commissaris. Gevraagd naar de grond geeft de raadsman
aan dat de rechter-commissaris een verkeerd beeld heeft van de waarheid. De raadsman
geeft aan dat de getuige niet meer of minder heeft gedaan dan haar medische stukken via haar man aan een advocaat verstrekken. Zij heeft geen zicht op hoe eventuele andere derden stukken aan de verdediging verstrekken.
De raadsman vervolgt: U doet geweld aan de waarheid als u mijn standpunt hierover niet exact in het proces-verbaal wil formuleren zoals ik dat eis. We moeten vrezen dat u niet goed gezind bent met de waarheid en daarom wraak ik u. (…)
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van verzoeker een nadere toelichting gegeven op het wrakingsverzoek.

De beoordeling

3.1
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Uit het proces verbaal van het verhoor, in samenhang met de toelichting op het wrakingsverzoek die tijdens de mondelinge behandeling is gegeven, maakt de wrakingskamer op dat gemachtigde van verzoeker bezwaren heeft tegen het getuigenverhoor, de opmerking van de rechter dat gemachtigde zou worden verwijderd als hij nog één opmerking zou maken en de vraag van de rechter aan de getuige of er nog meer medische informatie is te verwachten. Gemachtigde van verzoeker stelt dat de bezwaren die hij in dit verband heeft aangegeven niet correct zijn opgenomen in het proces-verbaal van het verhoor. Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen door zijn woorden niet letterlijk op te nemen in het proces-verbaal
3.3
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter(-commissaris) op grond van artikel 172, eerste lid, Sv bepaalt wat de griffier in het proces-verbaal opneemt. Als de raadsman verlangt dat enige opgave in de eigen woorden wordt opgenomen, gebeurt dat, voor zover de opgave de redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk (artikel 172, derde lid, Sv).
3.4
De beslissing van de rechter om niet elke opgave waarvan de gemachtigde van verzoeker opname in het proces-verbaal wenste letterlijk in het proces-verbaal op te nemen, merkt de wrakingskamer aan als een rechterlijke beslissing, waarbij de rechter gelet op artikel 172 Sv een eigen beoordelingsvrijheid heeft.
3.5
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een (tussen)beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingsmaker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Steun voor dit oordeel vindt de wrakingskamer in het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6
De wrakingskamer merkt op dat er geen rechtsregel is op grond waarvan een proces-verbaal een letterlijke weergave moet zijn van hetgeen bij een verhoor is gezegd, maar dat een zakelijke weergave volstaat. Niet gesteld of gebleken is dat geen sprake is van een zakelijke, nauwkeurige weergave van wat is besproken. In het proces-verbaal van het verhoor van een getuige en de toelichting op het wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling, ziet de wrakingskamer ook overigens geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden waaruit enige vooringenomenheid van de rechter blijkt.

De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter en mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. S.J.W. Hermans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 515, vijfde lid, Sv).