ECLI:NL:RBOBR:2025:492

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
01-190911-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door politieagent met SIV met hoge snelheid

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 juli 2023. De verdachte, bestuurder van een snel interventie voertuig (SIV), reed met een snelheid van 209 km/u op de Rijksweg A67 en haalde een auto in zonder gebruik te maken van optische of geluidssignalen. Dit leidde tot een ongeval waarbij de bestuurster van de andere auto, mevrouw [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gedragen, wat resulteerde in de oplegging van een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verdachte als politieagent niet altijd aan de verkeersregels hoeft te voldoen, hij in deze situatie onverantwoordelijk had gehandeld door de snelheid te overschrijden zonder noodzaak en zonder signalen te geven. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte geen opzet had, maar dat zijn rijgedrag wel verwijtbaar was. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de uitspraak volgde na een zitting op 16 januari 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.190911.23
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[medeverdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 juli 2023 te Ommel, gemeente Asten, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een opvallend politievoertuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, Rijksweg A67,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam,
op de linkerrijstrook te rijden met een snelheid van ongeveer 209 km/uur, althans met een snelheid van meer dan 40 km/u boven de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 130 km/u en/of een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de Brancherichtlijn Politie voorschrijft, en/of (aldus) het voor hem, verdachte, bevindende overige verkeer op die weg met (zeer) hoge snelheid te naderen, op het moment dat een op de rechterrijstrook rijdende personenauto (bestuurd door [slachtoffer] ), naar links kwam om zodoende de linkerrijstrook te gaan berijden om een voor haar rijdende vrachtwagen in te gaan halen, waardoor die bestuurder ( [slachtoffer] ) schrok en/of (daardoor) een stuurbeweging maakte en/of (vervolgens) in een slip kwam en daardoor, althans mede daardoor, in botsing kwam met de naastgelegen vangrail, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten een hoog energetisch trauma en/of longcontusie en/of een longcontusie beiderzijds en/of een fractuur wervelcorpus en/of sternumfractuur) één of meer fracturen), althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2023 te Asten als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A67,
op de linkerrijstrook heeft gereden met een snelheid van ongeveer 209 km/uur,
althans met een snelheid van meer dan 40 km/u boven de ter plaatse toegestane
maximum snelheid van 130 km/u en/of een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de
Brancherichtlijn Politie voorschrijft, en/of (aldus) het voor hem, verdachte,
bevindende overige verkeer op die weg met (zeer) hoge snelheid heeft genaderd, op
het moment dat een op de rechterrijstrook rijdende personenauto (bestuurd door
[slachtoffer] ), naar links kwam om zodoende de linkerrijstrook te gaan
berijden om een voor haar rijdende vrachtwagen in te gaan halen, waardoor die
bestuurder ( [slachtoffer] ) schrok en/of (daardoor) een stuurbeweging maakte en/of
(vervolgens) in een slip kwam en daardoor, althans mede daardoor, in botsing
kwam met de naastgelegen vangrail, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar
op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding
Verdachte reed op 20 juli 2023 als politieagent samen met zijn bijrijder [betrokkene] in een opvallend politievoertuig, een zogenaamd snel interventie voertuig (hierna: SIV) over de Rijksweg A67. Nadat zij eerder naar aanleiding van een ANPR-hit een voertuig hadden getracht te onderscheppen, besloten zij terug te keren naar het politiebureau in Eindhoven. Op de terugweg voerden zij geen optische- en/of geluidssignalen.
Rond 22.38 uur ter hoogte van de afrit Asten raakten verdachte en zijn bijrijder betrokken bij een verkeersongeval. Verdachte reed op de linkerrijstrook met een snelheid van ongeveer 209 km/u. Op dat moment reed op de rechterrijstrook een personenauto van het merk en type Peugeot 107, dat werd bestuurd door mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] reed met een snelheid van ongeveer 146 km/u achter een vrachtwagen. Op enig moment stuurde zij haar auto naar links (van rijstrook 2 naar rijstrook 1) met de bedoeling om de vrachtwagen voor haar in te halen. Zij gaf daarbij geen richting aan. Terwijl zij van rijstrook wisselde werd [slachtoffer] ingehaald door verdachte, waarop zij naar rechts stuurde en vervolgens weer naar links. Hierdoor raakte haar personenauto in een slip, kwam in botsing met de vangrail en sloeg over de kop. [slachtoffer] belandde buiten haar auto en liep lichamelijk letsel op, waaronder gekneusde longen, een gebroken wervelkolom en een gebroken borstbeen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig/onoplettend’ moet worden beschouwd voor wat betreft de mate van schuld van verdachte. Ten aanzien van het letsel heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het letsel dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is dat verdachte de vereiste minimale mate van schuld heeft. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat het ongeval en het letsel niet in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan het rijgedrag van verdachte. De raadsman concludeert dat er dus niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan worden gekomen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde, te weten overtreding van artikel 5 WVW (het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank twijfelt er niet aan dat verdachte geen opzet had op het veroorzaken van een ongeval als dit. Dat is ook niet het (strafrechtelijk) verwijt dat hem wordt gemaakt. Waar het in deze zaak om gaat is de vraag of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg, zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Beoordelingskader
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte
Bij de beoordeling of sprake is van verwijtbaar handelen is voor de rechtbank in de eerste plaats de door verdachte gereden snelheid van 209 km/u relevant. De vraag is of verdachte met deze snelheid mocht rijden op het moment en in de omstandigheden van het ongeval.
Een bestuurder van een politievoertuig hoeft zich niet altijd te houden aan de plaatselijk geldende verkeersregels, zoals de maximumsnelheid. De kaders waarbinnen de politie mag afwijken van deze ‘normale’ verkeersregels worden (onder andere) bepaald door de voorschriften die zijn opgenomen in de Brancherichtlijn Politie van 26 juni 2023 (hierna: de Brancherichtlijn).
De bestuurder van een SIV heeft in de Brancherichtlijn een bijzondere positie ten opzichte van andere politieambtenaren. Zo hoeft de bestuurder van een SIV niet aan de meldkamer te melden wanneer tijdens een rit van de Brancherichtlijn wordt afgeweken. In de Brancherichtlijn is ook bepaald dat de bestuurder van een SIV harder mag rijden dan 40 km/u boven de geldende maximumsnelheid,
indien en zolang de uitvoering van de taakstelling daarom vraagt.
Verdachte reed op het moment van het ongeval aan het einde van zijn dienst terug naar het politiebureau in Eindhoven. Verdachte en zijn bijrijder waren op dat moment niet doende met de uitvoering van een bijzondere taak of melding, anders dan de algemene surveillance-taak. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat de uitvoering van hun taak er op dat moment niet om vroeg om harder te rijden dan de op grond van de Brancherichtlijn toegestane overschrijding van +40 km/u. Door verdachte is daarnaast benoemd dat men tijdens de opleiding wordt geleerd dat inhalen dient te gebeuren met een maximumsnelheid van 180 km/u. Ook heeft verdachte verklaard dat hij naar aanleiding van een eerder incident op de snelweg in december 2020 voor zichzelf als richtlijn hanteerde dat hij wanneer hij 200 km/u of harder zou rijden hij altijd optische signalen zou voeren. Verdachte heeft beaamd dat hij ten tijde van het inhalen te hard reed zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond. Naar zijn beleving reed hij met een lagere snelheid, maar hij kan achteraf geen verklaring geven waarom hij in werkelijkheid veel harder reed. Mogelijk heeft de nieuwe SIV die hij bestuurde hier een rol in gespeeld.
Het voorgaande betekent dat voor verdachte tijdens de betreffende terugrit een maximum snelheid van 130 plus 40 = 170 km/u was toegestaan en dat hij op het moment van het ongeval deze maximum snelheid overschreed met 39 km/u. Verdachte reed dus onbewust en zonder noodzaak met die snelheid in het donker op een snelweg zonder straatverlichting en waar meerdere medeweggebruikers aanwezig waren. Deze overschrijding acht de rechtbank in dit geval onverantwoord, ook als er rekening mee wordt gehouden dat verdachte als SIV-bestuurder opgeleid is en hij met zijn jarenlange ervaring op de weg bovengemiddeld vaardig is om met zeer hoge snelheden te (kunnen) rijden en al rijdend gedrag en risico’s in te schatten.
Verder is relevant dat verdachte bekend was met de omgeving en dat hij de auto van [slachtoffer] , rijdend achter en inlopend op de vrachtwagen, heeft waargenomen. Terwijl verdachte de auto van [slachtoffer] naderde, heeft hij zijn snelheid niet geminderd – ook niet toen de auto van [slachtoffer] naar links begon te bewegen. Verdachte heeft er niet voor gekozen om optische- of geluidssignalen te voeren of op andere een andere manier medeweggebruikers te waarschuwen voor zijn aanwezigheid op de weg en zijn snelheid, bijvoorbeeld door het geven van grootlicht-signalen.
Op verdachte rustte de verantwoordelijkheid om te anticiperen op een mogelijke inhaalmanoeuvre van [slachtoffer] en eventuele onverwachte (re-)acties wanneer zij met zeer hoge snelheid zou worden ingehaald door een politievoertuig. Dat heeft verdachte in dit geval onvoldoende gedaan. Verdachte heeft het voertuig van [slachtoffer] gezien en heeft waargenomen dat zij een vrachtwagen naderde. Verdachte is haar, terwijl het donker was en zonder waarschuwingssignalen te geven, met een onverantwoord hoge snelheid en zonder snelheid te minderen genaderd. Verdachte had kunnen en moeten voorzien dat [slachtoffer] naar links kon komen op het moment dat verdachte haar zou naderen. Ook had hij er rekening mee moeten houden dat [slachtoffer] verdachte niet (goed) zou waarnemen of de snelheid waarmee verdachte haar benaderde niet goed zou inschatten en daarbij zou kunnen schrikken van het op zeer hoge snelheid passeren van verdachte. Op deze situaties had verdachte moeten anticiperen door zijn rijgedrag aan te passen, maar dat heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarom verwijtbaar onvoorzichtig gehandeld.
[slachtoffer] heeft ook verkeersfouten gemaakt door harder dan de maximum toegestane snelheid te rijden en geen richting aan te geven bij het wisselen van rijbaan. Dat neemt echter niet de schuld van verdachte aan het veroorzaken van een ongeval weg. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van (mede)schuld aan de kant van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. Verkeersdeelnemers en SIV-bestuurders in het bijzonder zouden altijd bedacht moeten zijn op de mogelijkheid dat er iets onverwachts kan gebeuren, waaronder ook eventuele verkeersfouten van anderen. In bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van dusdanig evident foutief verkeersgedrag van [slachtoffer] , dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.
Mate van schuld
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het rijgedrag van verdachte meegenomen dat het adequate stuurwerk van verdachte er aan heeft bijgedragen dat er niet daadwerkelijk een botsing tussen beide auto’s heeft plaatsgevonden. Verdachte had minder dan een seconde nodig om te reageren op de stuurbeweging van mevrouw [slachtoffer] en is toen zelf onmiddellijk naar links uitgeweken. Verder is de rechtbank niet gebleken van andere verkeersfouten dan hiervoor omschreven of verkeersgedrag dat niet past bij een SIV-bestuurder zoals verdachte. Dat maakt dat de rechtbank de mate van schuld van verdachte lichter kwalificeert dan door de officier van justitie is bepleit. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’; de lichtste gradatie van schuld. De rechtbank merkt het kennelijk onbewust harder rijden door verdachte daarnaast aan als aanmerkelijk onachtzaam.
Het letsel
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval hoog energetisch trauma opgelopen, waaronder een longcontusie (beiderzijds), een fractuur in de wervelcorpus en een sternumfractuur. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] aan haar wervelkolom is geopereerd. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel gekwalificeerd moet worden als zwaar lichamelijk letsel.
Causaal verband tussen verkeersfout en het ongeval
De raadsman heeft zich nog op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval ontbreekt. Volgens de verdediging speelt de snelheid en het rijgedrag van verdachte geen rol bij de schrikreactie van [slachtoffer] . De rechtbank volgt het betoog van de raadsman niet. Waar het om gaat is dat het ongeval in redelijke mate valt toe te rekenen aan het verkeersgedrag van verdachte. Verdachte reed met een zeer hoge snelheid zonder signalen ineens naast [slachtoffer] , terwijl het voorzienbaar was dat zij mogelijk zou gaan inhalen. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, had verdachte conform de Brancherichtlijn, de opleidingsadviezen en zijn eigen norm niet op deze manier moeten rijden, ter voorkoming van situaties als de onderhavige. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] op het moment van inhalen naar links keek, toen schrok van de aanwezigheid van het voertuig van verdachte en vervolgens direct naar rechts stuurde om een botsing te voorkomen. Als gevolg van de stuurbewegingen is haar auto in een slip terechtgekomen, tegen de vangrail gebotst en over de kop geslagen. Het ongeval is daarmee een direct gevolg van het handelen van verdachte, zodat het ongeval naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs valt toe te rekenen aan verdachte.

De bewezenverklaring

Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 20 juli 2023 te Ommel, gemeente Asten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een opvallend politievoertuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, Rijksweg A67, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam,
op de linkerrijstrook te rijden met een snelheid van ongeveer 209 km/uur, en aldus het voor hem, verdachte, bevindende overige verkeer op die weg met zeer hoge snelheid te naderen, op het moment dat een op de rechterrijstrook rijdende personenauto (bestuurd door [slachtoffer] ), naar links kwam om zodoende de linkerrijstrook te gaan berijden om een voor haar rijdende vrachtwagen in te gaan halen, waardoor die bestuurder ( [slachtoffer] ) schrok en daardoor een stuurbeweging maakte en vervolgens in de slip kwam en daardoor in botsing kwam met de naastgelegen vangrail, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten een hoog energetisch trauma en een longcontusie beiderzijds en een fractuur wervelcorpus en een sternumfractuur) werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage II).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er, gezien de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, hooguit een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft – als bestuurder van een politievoertuig – zonder noodzaak en zonder signalen 39 kilometer per uur harder dan toegestaan gereden en de personenauto van het slachtoffer ingehaald, terwijl zij een voor haar rijdende vrachtwagen wilde inhalen. Hierdoor is het slachtoffer geschrokken en is zij met haar auto gecrasht, waarbij zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarbij onvoldoende aandacht besteed aan zijn snelheid en had zijn snelheid fors moeten minderen.
De persoon van verdachte
De rechtbank ziet in dat ook voor verdachte zelf het ongeval grote gevolgen heeft gehad. Hij heeft ter terechtzitting zijn medeleven betuigd aan het slachtoffer en heeft aangegeven diep geraakt te zijn door de gevolgen die het ongeval voor het slachtoffer heeft gehad. Het aantreffen van het zwaargewonde slachtoffer in de middenberm heeft op hem veel indruk gemaakt. Hij was en is bereid met het slachtoffer (onder begeleiding van een mediator) in gesprek te gaan als zij daar aan toe is.
Daarnaast mag verdachte momenteel geen SIV besturen en is het nog onduidelijk wat deze veroordeling betekent voor zijn verdere werkzaamheden. Verdachte heeft verklaard dat hij professionele hulp krijgt bij het verwerken van de gebeurtenissen. Verder heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn rijgedrag door een transparante verklaring af te leggen over zijn handelingen voorafgaand en na het ongeval. Hierin laat hij oprechte schuldbewustheid zien. Verdachte heeft een blanco strafblad.
Verder houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf er rekening mee dat de fouten in het rijgedrag van het slachtoffer en het niet dragen van een gordel, mogelijk hebben bijgedragen aan de ernst van het ongeval en het letsel dat het slachtoffer daardoor heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf in dit geval passend en geboden is. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank de eis van de officier van justitie als vertrekpunt genomen en acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten, te weten bij deze mate van verwijtbaarheid en dit letsel: een taakstraf voor de duur van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in de bewezenverklaring een lagere schuldgradatie aanhoudt en gelet op al het bovenstaande van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uur opleggen.
Gelet op de ernst van het feit dient naar het oordeel van de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid als strafmodaliteit aan verdachte te worden opgelegd. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte politieagent is en in deze functie zijn rijbewijs nodig heeft, en ziet – gelet op bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte – aanleiding om deze straf geheel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen en hieraan een proeftijd van 1 jaar te verbinden.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Wetboek van Strafrecht
6, 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregel:

een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis;

en
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 1 jaar;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 30 januari 2025.