ECLI:NL:RBOBR:2025:4863

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
23/3359
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met samenhangende beroepszaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 1 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.W.B. van Middelaar, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard, maar geen vergoeding toegekend voor de kosten van het taxatierapport dat door HNWB was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het taxatierapport en dat de toegepaste tarieven voor de proceskosten in de bezwaarfase te laag waren. De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraak van de heffingsambtenaar en stelt de proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 1.299,35. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50 en een proceskostenvergoeding van € 75,59 aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, en is openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de uitspraak in lijn met eerdere uitspraken in samenhangende zaken gedaan, waarbij de juridische complexiteit van de zaak is meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/3359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de hoogte van de door de heffingsambtenaar toegekende vergoeding voor de proceskosten die eiseres in de bezwaarfase heeft gemaakt.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 24 februari 2023 de waarde van de woning van eiseres voor het belastingjaar 2023 vastgesteld. Met deze waardevaststelling is aan eiseres ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente ‘s-Hertogenbosch voor het jaar 2023 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 3 november 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning verlaagd en een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Het nieuwe WOZ bureau B.V. (HNWB) heeft namens eiseres beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. Eiseres heeft laten weten dat de WOZ-waarde niet (meer) in geschil is.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben de rechtbank verzocht om zonder zitting uitspraak te doen, in overeenstemming met de gemaakte afspraak in de zaak SHE 24/1299 [1] tussen dezelfde heffingsambtenaar en HNWB. De rechtbank honoreert dat verzoek en heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht gesloten.

Feiten

2. HNWB heeft in de bezwaarfase namens eiseres een taxatierapport van Woning Waarderingsmeesters ingediend (hierna: het rapport). Dit rapport is ondertekend door T.G. te Raaij onder vermelding van ‘Verantwoordelijk taxateur’. In het rapport wordt de waarde van de woning op het bedrag van € 466.000 getaxeerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd. In verband daarmee heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend van twee punten met een waarde van € 296 per punt (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting), waarbij wordt uitgegaan van de wegingsfactor 1 (gemiddeld). Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar:
terecht heeft afgezien van het toekennen van een vergoeding voor het onder 2. genoemde taxatierapport;
is uitgegaan van een juiste waarde per punt bij het bepalen van de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. In haar (in overweging 1.5. genoemde) uitspraak van 16 april 2025 in zaak SHE 24/1299 heeft de rechtbank het volgende overwogen:

19. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het laten uitbrengen van het taxatierapport. Ook is de heffingsambtenaar uitgegaan van een te laag tarief in de bezwaarfase voor de kosten van rechtsbijstand. Daarom is het beroep gegrond en zal de rechtbank de bestreden uitspraak vernietigen ten aanzien van de proceskostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de juiste proceskostenvergoeding in bezwaar vast te stellen. Dit betekent ook dat de heffingsambtenaar in de door eiseres voor de beroepsfase gemaakte proceskosten wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden.

19.1.
Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de bestreden uitspraak van voor 1 januari 2024 dateren.[*] De rechtbank berekent de vergoeding als volgt.
[* Met in de voetnoot:
Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.]
19.2.
De rechtbank stelt de kosten voor het uitbrengen van het taxatierapport gelet op rechtsoverweging 15.3 vast op (afgerond) € 5,35 (1/12 uur x € 53 te vermeerderen met 21% BTW).
19.3.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb voor de verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.294 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647). Naar aanleiding van het hiervoor in rechtsoverweging 16 al genoemde arrest is namelijk de bijlage bij het Bpb aangepast in die zin dat per 1 januari 2025 de waarde per punt voor de bezwaarfase is vastgesteld op € 647.** De proceskostenvergoeding in beroep bedraagt € 2.721 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting met een waarde per punt van € 907). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1. Volgens het richtsnoer is een wegingsfactor 0,5 op zijn plaats als het geschil beperkt is tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de (proces)kosten. De rechtbank vindt die wegingsfactor in dit geval te licht, gelet op de juridische complexiteit van de zaak. De heffingsambtenaar bepleit toepassing van een wegingsfactor 0,25, maar dat vindt de rechtbank dus veel te licht. Eiseres voert aan dat een (nog) hogere wegingsfactor (2, zeer zwaar) op zijn plaats is nu het geschil is uitgegroeid tot een complexe zaak die bij de voorbereiding zeer belastend was voor de gemachtigde. Dat vindt de rechtbank dan weer te zwaar. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
[** Met in de voetnoot:
Artikel 14 van het Besluit van 18 december 2024, Staatsblad 2024, 441 (Eindejaarsbesluit 2024).]
19.4.
De heffingsambtenaar mag op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.
4.1.
Partijen hebben op de zitting in zaak SHE 24/1299 afgesproken dat de zaken waarin dezelfde casuspositie aan de orde is zullen worden afgedaan in lijn met de uitspraak in zaak SHE 24/1299.
4.2.
Partijen hebben verklaard dat deze procedure dezelfde casuspositie aan de orde is als in zaak SHE 24/1299. De rechtbank zal in deze zaak dan ook beslissen – zoals partijen dat ook hebben bepleit – overeenkomstig de uitspraak in zaak SHE 24/1299. Dit met dien verstande dat voor de hoogte van het te vergoeden griffierecht wordt uitgegaan van het griffierecht dat eiseres in deze zaak heeft moeten betalen.

Conclusie en gevolgen

5. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het laten uitbrengen van het taxatierapport. Ook is de heffingsambtenaar uitgegaan van een te laag tarief in de bezwaarfase voor de kosten van rechtsbijstand. Daarom is het beroep gegrond en zal de rechtbank de bestreden uitspraak vernietigen ten aanzien van de proceskostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de juiste proceskostenvergoeding in bezwaar vast te stellen. Dit betekent ook dat de heffingsambtenaar in de door eiseres voor de beroepsfase gemaakte proceskosten wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden.
5.1.
Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de bestreden uitspraak van voor 1 januari 2024 dateren. [2] De rechtbank berekent de vergoeding als volgt.
5.2.
De rechtbank stelt de kosten voor het uitbrengen van het taxatierapport vast op (afgerond) € 5,35 (1/12 uur x € 53 te vermeerderen met 21% BTW).
5.3.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb voor de verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.294 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van
€ 647). Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat wat de heffingsambtenaar al betaald heeft in mindering moet worden gebracht op het nog te betalen bedrag.
5.4.
De proceskostenvergoeding in beroep bedraagt € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1 zoals ook in de uitspraak in zaak SHE 24/1299 is toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
5.5.
De gemachtigde van eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet vergoeden van het taxatierapport in achttien zaken, waarvan dit beroep er een is. De rechtbank doet vandaag uitspraak in dit beroep en de beroepen met zaaknummers SHE 23/3361, 23/3366, 23/3367, 23/3368, 23/3371, 23/3372, 23/3374, 23/3376, 24/878, 24/881, 24/884, 24/886, 24/1586, 24/1589, 24/1591, 24/1592 en 24/1657. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn deze achttien beroepen samenhangend zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit betekent dat voor deze achttien beroepen gezamenlijk een proceskostenvergoeding van € 907 x 1,5 = € 1.360,50 geldt. De vergoeding voor dit beroep bedraagt dan ook (afgerond) € 75,59 (€ 1.360,50 / 18).
5.6.
De heffingsambtenaar mag op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar;
  • stelt de proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 1.299,35;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 75,59 aan proceskosten in beroep aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
1. augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2281.
2.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.