ECLI:NL:RBOBR:2025:4852

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
01/409844-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door niet verlenen van voorrang op kruising

Op 31 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 1 april 2024 in Someren. De verdachte, een beginnend bestuurder, heeft op de kruising van de Vaarselstraat met de Provincialeweg geen voorrang verleend aan een voertuig dat op de voorrangsweg reed. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de bestuurder van het andere voertuig, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet (voldoende) te kijken of de kruising vrij was van verkeer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van 500 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-409844-24
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [2005] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 april 2024 in de gemeente Someren,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Vaarselstraat, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend:
- met voornoemd voertuig vanuit de Vaarselstraat de kruising met de
Provincialeweg te naderen en/of
- tijdens het rijden bezig te zijn met haar telefoon en/of haar aandacht niet
voldoende bij het verkeer te houden en/of
- niet (voldoende) te kijken of de kruising met de Provincialeweg voor haar vrij was
van verkeer en/of
- geen voorrang te verlenen aan een op die Provincialeweg rijdend voertuig, en/of
- ( vervolgens) de kruising tussen de Vaarselstraat en de Provincialeweg op te rijden
teneinde linksaf te slaan,
terwijl het naderende voertuig op voornoemde Provincialeweg reeds zo dicht
genaderd was, dat een botsing is ontstaan tussen het door haar, verdachte,
bestuurde personenauto en die naderende personenauto,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken borstbeen en/of een gekneusd hart en/of een gebroken
middenhandsbeentje en/of een gekneusde pols,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 april 2024 in de gemeente Someren,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Vaarselstraat,
met voornoemd voertuig vanuit de Vaarselstraat de kruising met de Provincialeweg
is genaderd, en/of niet (voldoende) heeft gekeken of de kruising met de
Provincialeweg voor haar vrij was van verkeer en/of
geen voorrang heeft verleend aan een van links komende personenauto,
waardoor het door haar, verdachte, bestuurde voertuig in botsing is gekomen met
die personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken. Het niet verlenen van voorrang is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf van 6 december 2024, p. 6, voor zover inhoudende:
Op 1 april 2024 te 20:43 uur, kregen wij kennis van een verkeersongeval.
Datum : 1 april 2024
Omstreeks : 20:43 uur
Adres : Vaarselstraat
Postcode : 5711 RB
plaats Someren
Betrokkene 1 : Volkswagen
Betrokkene 2 : Volvo
1 reed over de Vaarselstraat, komende uit de richting van Someren. Gekomen ter hoogte van de kruising met de Provincialeweg, verleende 1 geen voorrang aan de voor 1 links komende en over de voorrangsweg rijdende 2. Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding. 1 gaf geen gevolg aan een verkeersteken, dat een gebod inhield. Voor bestuurders die vermeld kruispunt op de door hem gevolgde weg naderen wordt dit kenbaar gemaakt door een aldaar kort voor het kruispunt geplaatst bord naar model B6 van bijlage I van het RW 1990.
Voertuig Personenauto [kenteken 1] Volvo V70
Bestuurder
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen [slachtoffer]
Adres : [straat]
Postcode : [postcode]
plaats [plaats]
Voertuig Personenauto [kenteken 2] Volkswagen Golf
Bestuurder: [verdachte]
Rijbewijs
Categorie(en): B
Datum eerste afgifte: 31 januari 2024 Beginnende bestuurder
2) Een proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2024, p. 13, voor zover inhoudende:
Op 1 april 2024 waren wij verbalisanten belast met de motorsurveillance te Helmond, Peelland.
Op genoemde datum, omstreeks 20:45 uur, kregen wij de melding te gaan naar de Provincialeweg, ter hoogte van de Vaarselstraat, te Someren. Aldaar zou een aanrijding tussen een tweetal voertuigen hebben plaatsgevonden met gewonden.
Omstreeks 20:53 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat de ambulance reeds ter plaatse was en bezig was met de gewond geraakte bestuurder, welke later opgaf te zijn [slachtoffer] , van de Volvo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
Wij zagen en hoorden een vrouw, welke later opgaf te zijn [verdachte] , dat zij de bestuurster was van de Golf, voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
Ik, [verbalisant] , vroeg de bestuurder, [slachtoffer] , wat er was gebeurd. Hij verklaarde dat hij ongeveer 90 km/h reed en dat de Golf plotseling de weg op kwam rijden. Hij kon een aanrijding niet meer voorkomen.
3) Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 6 juni 2024, p. 16, voor zover inhoudende:
6.2
Toedracht
Aan de hand van de onderzoeksresultaten was het passend bij het scenario dat de Volkswagen reed over de Vaarselstraat, komende uit de richting van Vaarsel en gaande in de richting van de kruising met de Provincialeweg. Voor de Volkswagen waren haaientanden en een B6 bord van toepassing waardoor zij voorrang diende te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. De bestuurder van de Volkswagen gaf hier door onbekende reden geen gehoor aan waardoor zij in botsing kwam met de Volvo. De Volvo reed over een voorrangsweg waar ter plaatse 80 km/u is toegestaan (de Provincialeweg), komende uit de richting van Heeze en gaande in de richting van Asten. De Volvo botste met de voorzijde in de linkerzijkant van de Volkswagen. Door de botsimpact met de Volvo draaide de Volkswagen linksom zijn gieras en botste met de achterzijde tegen de lichtmast die op de verhoogde middengeleider stond.
6.3
Oorzaak
Voor de bestuurder van de Volkswagen waren haaientanden en een B6 bord van toepassing. Conform het RVV (Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990) hebben haaientanden en/of een B6 bord de volgende betekenis: De bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
4) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2025 (p. 1-8), voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Wat gebeurde er precies?
We waren op een lange weg, voor zover ik mij kan herinneren. We waren aan het rijden en toen zei ik tegen haar kijk uit er komt een auto aan, maar dat was nog een beetje verder op, toen zei ik je moet naar links. Daarna kwamen we aan het eind van de weg toen ze moest oversteken en gebeurde het ongeluk.
Wat was volgens u de oorzaak van de botsing?
Ik zei tegen haar kijk uit voor de auto, maar ik kreeg er niet echt een reactie op. Daarna kwamen we aan het eind van de weg. We zaten bij een haaientanden weg, toen ging ze alsnog oversteken en toen was het gebeurd.
Weetje nog of er gestopt is voor de haaientanden?Voor de haaientanden ging ze wel langzaam rijden.
5) Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 12 juli 2024, p. 69, voor zover inhoudende:
V: Zoals ik al zei ben je hier voor een verhoor over een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden aan de provinciale weg in Someren. Wat kan jij hier zelf al over verklaren?
A: Ik wou invoegen, er was een auto nog ver in de verte, maar die reed harder dan verwacht en die is tegen mij aangeklapt.
V: Weet jij nog jouw snelheid?
A: niet eens 10 km/uur
V: Hoe kan het dan dat jij geen voorrang hebt verleend aan het andere voertuig?
A: hij was ver voor mijn gevoel.
6) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2025, voor zover inhoudende:
Ik reed met mijn auto op de weg en zag haaientanden op het wegdek vóór de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden.

De bewijsoverwegingen.

Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 1 april 2024 heeft op de kruising van de Vaarselstraat met de Provincialeweg in de gemeente Someren een ongeluk plaatsgevonden. Verdachte reed in haar auto over de Vaarselstraat. Op de kruising van de Vaarselstraat met de Provincialeweg wilde verdachte linksaf slaan. Zij heeft vaart verminderd en is de kruising over gestoken. Hierbij is verdachte met haar auto in aanrijding gekomen met een tegemoetkomende auto die zich op de doorgaande rijbaan bevond.
Artikel 6 van de WVW (primair)
De rechtbank moet vaststellen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake als het gaat om – minstens – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. De rechtbank overweegt hierover in deze zaak als volgt.
Verdachte had als bestuurder van de Volkswagen voorrang moeten verlenen aan de Volvo, gelet op de haaientanden op de weg en het bord B6 dat naast de weg stond. Verdachte wist dit ook, ze had de haaientanden op het wegdek gezien. Uit het dossier blijkt dat zij haar snelheid heeft verminderd toen zij de kruising naderde, maar dit was, gegeven de situatie, onvoldoende. Immers, de tegemoetkomende bestuurder reed op een voorrangsweg met een maximumsnelheid van 80 km/u, terwijl verdachte vanuit een zijweg kwam met haaientanden op de weg. Tevens was het op dat moment schemerig. Verdachte had gegeven de situatie moeten besluiten zodanig te minderen van vaart, zodat zij een goede inschatting kon maken of er verkeer aan kwam dat recht op voorrang had. Verdachte zegt dat zij heeft gekeken, maar heeft duidelijk een onjuiste inschatting gemaakt. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij de kruising op reed omdat de Volvo voor haar gevoel nog ver was en harder reed dan verwacht. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft zij zich niet gedragen zoals van een bestuurder van een auto onder die omstandigheden mag worden verwacht.
De vraag is echter of verdachte hiermee ook in die mate schuld heeft aan het ongeval, zoals dat bedoeld is in artikel 6 van de WVW. Hoewel verdachte voorzichtiger had moeten zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ernstige fout en/of het aanmerkelijk onder de maat blijven van het totale rijgedrag ten opzichte van de gemiddelde automobilist. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1398). Daarin is benadrukt dat voor de vaststelling van schuld meer is vereist dan enkel de constatering van onoplettendheid, en dat bovenal de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor het al dan niet aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval geen bijkomende gedragingen of omstandigheden die maken dat het rijgedrag van verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend is geweest. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de vriendin van verdachte haar telefoon gebruikte en onderweg namens verdachte berichtjes verstuurde geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In de eerste plaats kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte hierdoor was afgeleid, zoals de officier van justitie heeft gesteld, en daarnaast is het niet ongebruikelijk dat een bestuurder met zijn of haar passagier(s) tijdens het rijden gesprekken voeren. Dat het beschreven gedrag tot het ongeval zou hebben geleid is niet gebleken.
De ondergrens van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW wordt naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak dan ook niet gehaald.
Gelet op vorenstaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 van de WVW (subsidiair)
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met haar handelen gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt. Door geen voorrang te verlenen en zich er, gelet op de omstandigheden, onvoldoende ervan te vergewissen of de weg voor haar vrij was, heeft zij gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar heeft geleid tot het verkeersongeval. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 1 april 2024 in de gemeente Someren,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Vaarselstraat,
met voornoemd voertuig vanuit de Vaarselstraat de kruising met de Provincialeweg
is genaderd, en niet (voldoende) heeft gekeken of de kruising met de
Provincialeweg voor haar vrij was van verkeer en
geen voorrang heeft verleend aan een van links komende personenauto,
waardoor het door haar, verdachte, bestuurde voertuig in botsing is gekomen met
die personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
  • een geldboete van 1.000,00 euro;
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een geldboete van 500,00 euro op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Een onvoorwaardelijk rijontzegging is niet wenselijk, omdat verdachte de auto voor haar werk nodig heeft. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, specifiek haar blanco strafblad.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijke feiten zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Zij reed in haar auto en heeft verzuimd voorrang te verlenen aan een auto die reed op een voorrangsweg. Verdachte is hierdoor in botsing gekomen met het voertuig. In het dossier bevinden zich ook foto’s van de schade aan de auto’s. Gelet op deze foto’s moet het een enorme klap zijn geweest. De bestuurder van de andere auto is gewond geraakt, en dat geldt ook voor verdachte en haar passagier.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte ten tijde van de aanrijding een beginnend bestuurder was en dat zij niet eerder met politie en justitie te maken heeft gehad.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het door verdachte gepleegde feit een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete zoekt de rechtbank aansluiting bij de geldboetes die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Zij acht daarom een geldboete van 500 euro passend en geboden.
Bij haar beslissing over de rijontzegging heeft de rechtbank in sterke mate rekening gehouden met het feit dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk. Zij werkt in de zorg en werkt onregelmatige diensten, waarbij zij per dienst op verschillende plaatsen moet zijn. Dit maakt dat zij afhankelijk is van eigen vervoer. De rechtbank volstaat dan ook met het opleggen van een geheel voorwaardelijke rijontzegging.
Alles overwegend acht de rechtbank een geldboete van 500 euro en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c van het Wetboek van Strafrecht.
5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straffen:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
Een geldboete ter hoogte van 500 euro, bij niet-betaling te vervangen door 10 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
Een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorwaarde is, dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Heijninck, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 31 juli 2025.