ECLI:NL:RBOBR:2025:4742

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
24/3180
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor vestiging kringloopwinkel

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 31 juli 2025, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het vestigen van een kringloopwinkel behandeld. Eisers, bestaande uit zes partijen, zijn het niet eens met de verleende vergunning en voeren verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat de detailhandel van de kringloopwinkel ondergeschikt is aan de perifere detailhandel en dat het college van burgemeester en wethouders van Deurne de vergunning op juiste wijze heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat de parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO, zoals opgenomen in de parkeerregeling, passend is voor de kringloopwinkel. De rechtbank verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk voor het deel dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing en ongegrond voor het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eisers, omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht was ingesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening en de toepassing van de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaak tussen

1. [eiser 1]uit [plaats],
2. [eiser 2]uit [plaats],
3. [eiser 3]uit [plaats],
4. [eiser 4]uit [plaats],
5. [eiser 5]uit [plaats],
6. [eiser 6]uit [plaats],
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Peeters),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, het college

(gemachtigden: mr. M. de Joode, mr. A. van Dalsen en [naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster]uit [plaats] (de vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het vestigen van een kringloopwinkel op het adres [adres] te [plaats]. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen
.Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 2 november 2022 (het primaire besluit) een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghoudster ten behoeve van het vestigen van de kringloopwinkel. Met het besluit van 22 mei 2023 is besloten op de bezwaren van eisers en is de omgevingsvergunning in stand gehouden, waarbij enkele wijzigingen zijn aangebracht.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 22 mei 2023. Bij uitspraak van 10 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van 22 mei 2023 vernietigd. Hierdoor moet het college een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers nemen.
2.2.
Eisers hebben bij brief van 8 augustus 2024 het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een nieuwe beslissing op hun bezwaar. Eisers hebben daarna op 4 september 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het uitblijven van een beslissing van het college.
2.3.
Bij besluit van 16 oktober 2024 heeft het college een dwangsom van € 1.442,00 aan eisers toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eisers. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 heeft het college alsnog op het bezwaar van eisers besloten. De omgevingsvergunning voor de kringloopwinkel is daarbij in stand gehouden.
2.4.
Eisers hebben hun beroep niet ingetrokken, omdat zij zich niet kunnen vinden in het bestreden besluit. Zij hebben daartegen beroepsgronden aangevoerd.
2.5.
Met het besluit van 11 juni 2025 heeft het college het bestreden besluit gewijzigd (het wijzigingsbesluit).
2.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [naam] en [naam], namens de gemachtigde van eisers mr. J.T.F. van Berkel, de gemachtigden van het college en [naam] en [naam] namens de vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in 2022 ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beroep niet-tijdig beslissen
4. Eisers hebben het beroep tegen het uitblijven van een beslissing niet ingetrokken, zodat het beroep mede betrekking heeft op het niet tijdig beslissen. Eisers hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat zij nog een procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Er is na het beroep van eisers een besluit over het toekennen van een dwangsom genomen en er is een beslissing op het bezwaar van eisers genomen. Het college heeft erkend dat het in gebreke is geweest en dat het aan eisers een dwangsom van € 1.442,00 is verschuldigd. Nu niet is gesteld en ook niet is gebleken dat eisers nog een (ander) belang hebben bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen, zal de rechtbank het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaren.
4.1.
Omdat eisers het beroep niet tijdig beslissen terecht hebben ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten. Onder het kopje “Conclusie en gevolgen” aan het einde van deze uitspraak wordt hierop een nadere toelichting gegeven.
Het beroep tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit
5. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Eisers hebben hiertegen beroepsgronden aangevoerd. Die zal de rechtbank hierna bespreken. Het beroep van eisers heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
Feiten en omstandigheden
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
 De vergunninghoudster wenst een kringloopwinkel te exploiteren op het perceel [adres] te [plaats] (de locatie). Ter plaatse van de locatie geldt het Omgevingsplan gemeente Deurne (het omgevingsplan). Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingsrecht gold ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Deurne, Zuid en West” (het bestemmingsplan) als onderdeel van dat omgevingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is aan de locatie de bestemming “Bedrijf” toegekend. Een kringloopwinkel past niet binnen die bestemming. Om de kringloopwinkel mogelijk te maken heeft het college bij besluit van 2 november 2022 een omgevingsvergunning verleend op grond van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c, en 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
1. De kringloopwinkel mag alleen op woensdag geopend zijn van 12.00 tot 16.00 uur en op zaterdag van 10.00 tot 14.00 uur.
2. Buitenopslag is niet toegestaan.
3. Er moeten 16 parkeerplaatsen aangelegd worden en deze moeten duurzaam in stand worden gehouden.
4. Er mag geen sprake zijn van laden en lossen van goederen, anders dan in de winkel gekochte spullen, tijdens de openingsuren van de winkel.
 Met het besluit van 22 mei 2023 is een vijfde voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Dat voorschrift luidde:
5. Ondergeschikte detailhandel is toegestaan onder voorwaarde dat dit maximaal 20% van het vloeroppervlak of 20% van de totale omzet bestaat uit detailhandel niet zijnde perifere detailhandel.
 De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 mei 2024 geoordeeld dat voorschrift 5 rechtsonzeker is. Het college heeft ter zitting namelijk toegelicht dat het primair wil bezien welk percentage van het vloeroppervlak wordt gebruikt voor perifere detailhandel, maar dat is in voorschrift 5 niet tot uiting gebracht. Hierdoor is geen sprake van de door het college gewenste borging in de omgevingsvergunning dat de kringloopwinkel zich in hoofdzaak bezighoudt met perifere detailhandel. Het college heeft als gevolg hiervan onvoldoende gemotiveerd dat de kringloopwinkel op het perceel [adres] passend is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet zonder meer begrijpelijk is dat het college zich heeft aangesloten bij de parkeernorm voor de functie “kringloopwinkel”, zodat niet voldoende is gemotiveerd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. In dit geval heeft het college namelijk een omgevingsvergunning willen verlenen voor een bijzondere kringloopwinkel die zich in hoofdzaak bezighoudt met perifere detailhandel. Deze invulling is niet noodzakelijkwijs verdisconteerd in de parkeernorm voor de functie “kringloopwinkel”.
 Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten. Verder zijn met het bestreden besluit de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning toegevoegd:
5. De vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat minimaal 72,5% van het totale verkoopvloeroppervlakte is voorbehouden aan perifere detailhandel. Maximaal 27,5% van het totale verkoopvloeroppervlakte mag worden gebruikt voor ondergeschikte detailhandel. De ondergeschikte detailhandel dient uitsluitend te worden uitgestald in het aangewezen deel van de winkel (verkoopruimte A), zoals weergegeven op 'Plattegrond met weergave verkoopvloeroppervlakte kringloopwinkel', welke onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
6. De vergunninghouder is verplicht om tijdens de openingstijden van de kringloopwinkel minimaal twee gecertificeerde verkeersregelaars in te zetten. Eén verkeersregelaar dient zich op te stellen bij de ingang van het bedrijventerrein om gevaarlijke verkeerssituaties op het bedrijventerrein te voorkomen. De andere verkeersregelaar dient aanwezig te zijn op het parkeerterrein van de kringloopwinkel en dient ervoor te zorgen dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein optimaal worden benut. Deze verkeersregelaars zijn verantwoordelijk voor het reguleren van de verkeersstroom.
 Met het wijzigingsbesluit verduidelijkt het college dat bovengenoemde zes voorschriften gelden, en dat het vijfde voorschrift zoals was opgenomen in de beslissing op bezwaar van 22 mei 2023 is komen te vervallen.
 Eisers zijn bedrijven die in dezelfde straat zijn gevestigd en vooral hinder ondervinden van auto’s die in de straat parkeren.
Voorschrift 5
7. Eisers voeren aan dat in het bestreden besluit wordt gesproken over het toevoegen van voorschrift 5. Het toevoegen van voorschrift 5 zou betekenen dat het bestaande voorschrift 5 niet wordt vervangen maar naast het voorschrift 5 uit de beslissing van 2 november 2022 in de vergunning zou worden opgenomen. Dit betekent dat er 2 voorschriften met nummer 5 zijn en bovendien dat deze voorschriften niet met elkaar overeenkomen.
7.1.
Deze grond slaagt niet. Voorschrift 5 uit het besluit van 22 mei 2023 is met de uitspraak van 10 mei 2024 vernietigd. Met het bestreden besluit is dus geen sprake van het bestaan van twee voorschriften 5. Het college heeft bovendien met het wijzigingsbesluit verduidelijkt dat voorschrift 5 uit het besluit van 22 mei 2023 is komen te vervallen.
Had het college de omgevingsvergunning moeten weigeren?
8. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren, omdat uit de door de vergunninghoudster aangeleverde gegevens blijkt dat geen sprake is van perifere detailhandel. Ook had het college de omgevingsvergunning moeten weigeren, omdat deze financieel niet uitvoerbaar is vanwege de dure inzet van parkeerregelaars en de beperkte inkomsten. Eisers wijzen er op dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat het bevoegd gezag bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet kijken naar het beoogd gebruik. Indien het beoogd gebruik niet overeenkomstig het toegestane gebruik zal zijn, dient vergunning geweigerd te worden.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt dat de vergunninghoudster niet kan voldoen aan de voorschriften. Het is aan de aanvrager om aan te kaarten of de voorschriften werkbaar zijn, niet aan eisers. De vergunninghoudster heeft geen rechtsmiddelen aangewend. Of wordt voldaan aan de voorschriften is een kwestie van toezicht en handhaving. Uit diverse controles volgt dat de vergunninghoudster nog niet volledig voldoet aan voorschrift 5. De toezichthouders hebben vergunninghoudster inmiddels mondeling gewaarschuwd, en daarbij is medegedeeld te zorgen dat het voorschrift volledig nageleefd gaat worden.
8.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Niet is gebleken dat de vergunninghoudster niet aan voorschrift 5 en 6 kan of wil voldoen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de mogelijkheid om een vergunning te verlenen los staat van het toezicht op de naleving van de vergunningvoorschriften dat zal worden uitgeoefend. De verwijzing van eisers naar rechtspraak van de Afdeling treft geen doel. Die rechtspraak gaat over de omstandigheid dat het aangevraagde bouwwerk en het bijbehorende gebruik daarvan niet overeenkomt met het beoogde gebruik van de aanvrager. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
Is sprake van ondergeschikte detailhandel?
9. Eisers voeren aan dat als 27,5% van de verkoopvloeroppervlakte gebruikt mag worden voor detailhandel, er geen sprake is van ondergeschikte detailhandel. Het college wijkt bovendien af van zijn eerdere standpunt dat maximaal 20% van het vloeroppervlak mag worden gebruikt voor detailhandel. Voorschrift 5 blijft daarnaast rechtsonzeker volgens eisers. Het voorschrift gaat er namelijk van uit dat het totale toegestane verkoopvloeroppervlak voor detailhandel 27,5% mag bedragen, maar met dit percentage is geen rekening gehouden met het feit dat producten door middel van stellages of kasten gestapeld kunnen worden aangeboden. Met een dergelijke constructie blijft de vergunninghoudster binnen het voorgeschreven percentage, maar zal de detailhandel alsnog meer dan 50% van de omzet kunnen bedragen van de kringloopwinkel. In zo’n geval is geen sprake van ondergeschikte detailhandel. Ondergeschikte detailhandel dient verder volgens voorschrift 5 enkel te worden uitgestald in verkoopruimte A, maar dat zegt niets over het percentage van de omzet en over de mogelijkheid om goederen middels stellages of kasten aan te bieden dan wel producten te stapelen.
9.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het in bezwaar een volledige heroverweging moet maken, waardoor aanpassing van het percentage mogelijk is. Met het huidige percentage is het college van mening dat er nog steeds sprake is van ondergeschikte detailhandel, nu met dit percentage detailhandel in ruimtelijke zin een ondergeschikt bestanddeel vormt van de hoofdactiviteit perifere detailhandel. Door de plaats van de detailhandel te beperken tot verkoopruimte A blijft de perifere detailhandel qua aard, omvang en verschijningsvorm de hoofdfunctie van de kringloopwinkel. Het feit dat de ondergeschikte detailhandel meer omzet kan opleveren, maakt niet dat dit als hoofdactiviteit kan worden beschouwd. Voor de rechtszekerheid en handhaafbaarheid van het besluit is het van belang dat duidelijk is in welk deel van de winkel (ondergeschikte) detailhandel mag plaatsvinden. Daarin worden geen beperkingen opgelegd in de uitstalling van de goederen, mits het binnen het aangewezen gedeelte blijft.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen begripsdefinitie kent van ondergeschikte detailhandel, en dat in het bestemmingsplan evenmin op een andere wijze is vastgelegd wanneer in een situatie als deze nog sprake is van ondergeschikte bedrijfsactiviteiten. Het is daarom aan het college om met voorschriften de gewenste ondergeschiktheid van de detailhandel te waarborgen. Het college is daarbij niet gebonden aan zijn eerdere standpunt dat maximaal 20% van het vloeroppervlak mag worden gebruikt voor detailhandel. In het kader van artikel 7:11 van de Awb is het college in de bezwaarfase immers gehouden tot een volledige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank dat het college in redelijkheid tot het percentage van 27,5% heeft kunnen komen. De rechtbank volgt daarbij het college in zijn stelling dat de detailhandel in die situatie nog in ruimtelijke zin ondergeschikt is aan de perifere detailhandel. Dat acht de rechtbank voldoende, gelet op artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo en het belang van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Het college behoeft dus niet te waarborgen dat de detailhandel ook in bedrijfseconomische zin ondergeschikt is, door het opnemen van een voorschrift die ondergeschikte detailhandel relateert aan de omzet van de kringloopwinkel. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat voorschrift 5 ook behelst dat iedere vorm van detailhandel anders dan perifere detailhandel ondergeschikt dient te zijn aan de perifere detailhandel. In de hypothetische situatie zoals eisers die ter zitting hebben geschetst - dat de vergunninghoudster uitsluitend verkoopruimte A gebruikt, uitsluitend voor niet-perifere detailhandel - is geen sprake van ondergeschiktheid aan de hoofdactiviteit perifere detailhandel, en wordt er dus in strijd met de omgevingsvergunning gehandeld. Deze grond slaagt niet.
De parkeernorm
10. Eisers voeren aan dat het college de toepassing van de parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eisers moet worden aangesloten bij de hogere parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO die geldt voor een woonwinkel of bij de norm van 1,9 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO die geldt voor een bouwmarkt. Dat de kringloopwinkel niet vergelijkbaar is met een woonwinkel of bouwmarkt klopt niet. In de ruimtelijke onderbouwing en in de eerdere besluitvorming is herhaaldelijk aangegeven dat de kringloopwinkel vergelijkbaar is met een winkel in wooninrichting. Het college heeft zelf een voorschrift opgenomen dat de handel welke ter plaatse is toegestaan voor 72,5% moet bestaan uit perifere detailhandel. Door het college zelf wordt daarmee een winkel beoogd vergelijkbaar met een bouwmarkt of een woonwinkel. De oppervlakte van de kringloopwinkel wijkt ook niet af van dat van een woonwinkel of bouwmarkt. De kringloopwinkel is bedoeld voor volumineuze goederen die ook in een woonwinkel worden verkocht. Volgens eisers is verder niet relevant dat bij een woonwinkel of bouwmarkt de levering van goederen plaatsvindt gedurende openingstijden van de winkel, en dat dit bij de kringloopwinkel niet het geval is. Die aanname is ook niet gebaseerd op enig onderzoek. Ook de relevantie van de openingstijden van de kringloopwinkel zien eisers niet. De openingstijden kunnen namelijk wijzigen, en de parkeernorm is bovendien afhankelijk van het type bedrijf, en niet diens openingstijden.
10.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO kon hanteren. Voor de berekening van de parkeernorm is toepassing gegeven aan de Regeling Parkeernormen Deurne 2019 (de parkeerregeling). In de tabel 'winkelen en boodschappen' in bijlage 2 van deze regeling wordt een parkeernorm van 1,3 per 100 m2 BVO voorgeschreven voor een kringloopwinkel. Die norm acht het college passend. Het college vindt het aansluiten bij de hogere parkeernorm die geldt voor een woonwinkel of bouwmarkt niet nodig. Een kringloopwinkel heeft een wisselend aanbod, en voor het aanbod is de kringloopwinkel afhankelijk van hetgeen het krijgt aangedragen. Een woonwinkel en bouwmarkt hebben daarentegen een specifieke doelgroep waar de producten in de winkel op zijn afgestemd en zij werken over het algemeen met een vast assortiment. Omdat een bouwmarkt en een woonwinkel vaak een grotere winkeloppervlakte of een uitgebreide showroom hebben en meer aanbod van producten dan een kringloopwinkel, trekt dit een grotere groep mensen aan en verblijven mensen ook langer in de winkel. Daarom geldt er een hogere parkeernorm voor dat soort winkels. Daarnaast hanteert de kringloopwinkel andere openingstijden voor winkelen dan de tijden waarin goederen ingeleverd kunnen worden. Bij bouwmarkten en woonwinkels vinden leveringen en het ophalen van goederen vaak op hetzelfde moment plaats als dat de winkel geopend is, wat zorgt voor een hogere parkeerdruk. Omdat deze functies bij de kringloopwinkel verspreid zijn, ontstaat er minder parkeerdruk op het moment dat de winkel open is. De kringloopwinkel is momenteel twee dagdelen per week geopend. Door de beperkte openingstijden wordt de toestroom van bezoekers niet evenredig verdeeld en is er eerder sprake van een piek. Dit betekent ook dat er slechts sprake kan zijn van vermeende overlast op twee dagen per week. Daarbij merkt het college op dat op zaterdag wanneer de kringloopwinkel open is het grootste gedeelte van de andere bedrijven op het bedrijventerrein dicht zijn. Ook blijkt uit het parkeerdrukonderzoek dat er ondanks de beperkte openingstijden geen excessen zijn waargenomen en dat de parkeerdruk slechts op een aantal momenten is waargenomen. Gelet hierop is geen sprake van een onevenredige benadeling van de aangrenzende bedrijven. Ook wanneer in de toekomst de kringloopwinkel de openingstijden verruimt, is de verwachting dat de parkeerdruk zal gaan afnemen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het kon aansluiten bij de parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO uit de parkeerregeling die hoort bij de functie “kringloopwinkel”. Het college heeft daarbij onderbouwd dat de kringloopwinkel waar het hier om gaat zich afdoende onderscheidt van een bouwmarkt of woonwinkel vanwege het afwijkende assortiment en de afwijkende doelgroep. Het aansluiten bij de parkeernorm die hoort bij de functie “kringloopwinkel” is daarom, ook voor het type kringloopwinkel waar het hier om gaat, het meest passend. Uit het dossier blijkt wel dat rondom het terrein van de kringloopwinkel veel auto’s staan geparkeerd. Die omstandigheid laat echter onverlet dat het college desalniettemin kan aansluiten bij de parkeernorm voor de functie “kringloopwinkel”. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat parkeerregeling voor deze situaties ook geen mogelijkheid kent om af te wijken van de norm door deze te verhogen. Met voorschrift 4 en 6 heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende mitigerende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden om parkeeroverlast te voorkomen. Deze grond slaagt dus niet.
Het parkeeronderzoek
11. Het college heeft aan het bestreden besluit een parkeeronderzoek van onderzoeksbureau Buiten-Ruimte B.V. van 24 september 2024 ten grondslag gelegd (het parkeeronderzoek). Het college heeft het parkeeronderzoek laten uitvoeren om tegemoet te komen aan de stelling van eisers dat er sprake is van parkeerproblematiek rondom de kringloopwinkel en dat zij hierdoor onevenredige gevolgen ondervinden zoals verkeersonveilige situaties en beperking in de bedrijfsvoering.
12. Volgens eisers is het uitgevoerde parkeeronderzoek onzorgvuldig. Er zijn een drietal onderzoeksmomenten geweest. Eén van deze momenten is een dinsdag geweest, maar op dat moment zou de kringloopwinkel volgens voorschrift 1 dicht moeten zijn. Van de onderzoeksmomenten van zaterdag 24 augustus 2024 zijn er ook een tweetal
momenten gelegen buiten de openingstijden van de kringloopwinkel. Hoe het onderzoeksbureau er toe komt dat de capaciteit 80 parkeerplekken is, is eisers een raadsel. In secties 1, 4 en 6 zijn helemaal geen parkeerplaatsen aanwezig. Het op die plaats parkeren in de berm leidt tot verkeersonveilige en ongewenste situaties. Daarnaast gaat het onderzoeksbureau er ten onrechte van uit dat de parkeerplaatsen op het terrein van enkele eisers openbare parkeerplaatsen zijn.
12.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het parkeeronderzoek is uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen hoe het parkeren in de praktijk gaat en om na te gaan of sprake is van excessen. Het parkeerdrukonderzoek is niet gebruikt als motivatie voor de parkeernorm. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat er geen sprake is van excessen en dat de verkeersdoorstroming goed is. Verder bleek ook dat wanneer de kringloopwinkel open is er niet altijd gebruikt wordt gemaakt van alle parkeerplaatsen op het terrein van de kringloopwinkel. Dit laatste is voor het college aanleiding geweest om een voorschrift op te nemen ten aanzien van de verkeersregelaars, zodat de verkeersdoorstromingen nog beter verloopt en gezorgd wordt dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein ook daadwerkelijk benut worden alvorens de bermen worden gebruikt om te parkeren. Er is onderzoek gedaan buiten openingstijden van de kringloopwinkel, omdat alleen dan een vergelijking kan worden gemaakt tussen de verschillende situaties.
12.2.
In hetgeen eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht afgaan op de conclusies uit het parkeeronderzoek. De rechtbank volgt het college dat onderzoek buiten de openingstijden van de kringloopwinkel nodig is, om zodoende de effecten van het open zijn van de kringloopwinkel op het parkeren in de omgeving inzichtelijk te krijgen. Sectie 1 betreft het parkeren in de berm langs de [straatnaam] alwaar het parkeeronderzoek uitgaat van 13 parkeerplaatsen. Sectie 4 betreft het parkeerterrein van eiseres 3 met 17 parkeerplaatsen. Sectie 6 betreft het parkeerterrein van de kringloopwinkel met 16 parkeerplaatsen. De rechtbank acht aannemelijk dat die parkeercapaciteit zoals vermeld in het parkeeronderzoek overeenstemt met de werkelijkheid. De rechtbank verwijst daarvoor ook naar bijlage III van het parkeeronderzoek, waar de parkeervakken in sectie 1 zijn ingetekend. Hoewel in het parkeeronderzoek is vermeld dat sectie 4 het parkeerterrein van eiseres 3 betreft en sectie 5 het parkeerterrein van eiseres 6 betreft, kan aan eisers worden toegegeven dat het benoemen van die parkeerterreinen als openbare parkeerplaatsen onjuist is. Het college heeft aan die onvolkomenheden echter geen onjuiste conclusies verbonden. Op basis van het parkeeronderzoek in combinatie met het stellen van voorschrift 6 heeft het kunnen concluderen dat van verkeersonveilige situaties geen sprake is. Eisers hebben het tegendeel verder ook niet aannemelijk gemaakt. Deze grond slaagt dus niet.
De omvang van de parkeerplaatsen
13. Tot slot achten eisers enkele van de parkeerplaatsen op het terrein van de kringloopwinkel te klein. Volgens bijlage 6 van de parkeerregeling moet een langsparkeerplaats een breedte hebben van 2,3 meter. De afstand tussen de perceelsgrens en de kringloopwinkel is ter hoogte van de langsparkeerplekken op bepaalde plekken slechts 6,00 meter, terwijl de breedte van de rijbaan ter hoogte van de parkeerplaats volgens https://selectoo.nl minimaal 4,00 meter moet zijn. De te kleine parkeerplaatsen mogen volgens eisers niet worden meegerekend.
13.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat is uitgegaan van een juiste maatvoering en dat het aantal parkeerplaatsen correct is berekend. Het college verwijst hiervoor naar de controlerapportages van de toezichthouder van 23 februari 2023. In deze rapportage worden de locaties van de parkeerplaatsen alsmede de maatvoering in beeld gebracht.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat in de parkeerregeling geen minimale breedte van een rijbaan is voorgeschreven. Op basis van de “Inrichtingsschets Parkeren, [adres] te [plaats]” is het de rechtbank aannemelijk geworden dat de parkeerplaatsen voldoen aan de afmetingen zoals opgenomen in bijlage 6 van de parkeerregeling. De rechtbank acht verder dat voor een kundige bestuurder voldoende manoeuvreerruimte aanwezig blijft om de langsparkeerplaatsen ook daadwerkelijk te gebruiken. Deze grond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en ongegrond voor zover het ziet op het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
14.1.
Nu het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar terecht was ingesteld, doet hieraan niet af. Het griffierecht wordt bij toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb namelijk geacht te worden voldaan voor het beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit. [2]
14.2.
Omdat eisers terecht beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar hebben ingesteld, moet het college de kosten vergoeden die zijn gemaakt voor dat beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarden van € 907,-. Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het beroepschrift van 4 september 2024 uitsluitend betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank daarom vast op € 453,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 453,50,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2311 en de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2876.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AB6602.