Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende bijna 10 maanden als tussenpersoon heeft beziggehouden met de handel in harddrugs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 4 juni 2025, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van amfetamine, metamfetamine en MDMA, alsook het voorbereiden van deze feiten. Tijdens de zitting op 11 juli 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, die zijn vastgelegd in een overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.