ECLI:NL:RBOBR:2025:4715

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
01.334608.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesafspraken in drugszaak met veroordeling tot gevangenisstraf voor handel in harddrugs

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende bijna 10 maanden als tussenpersoon heeft beziggehouden met de handel in harddrugs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 4 juni 2025, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van amfetamine, metamfetamine en MDMA, alsook het voorbereiden van deze feiten. Tijdens de zitting op 11 juli 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, die zijn vastgelegd in een overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-334608-24
Datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [adres] op [adres] 1985,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 7 maart 2021 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (grote) hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, metamfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 7 maart 2021 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine, metamfetamine, cocaïne en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
middels een of meer cryptotelefoons (via het Encrochat account toptaxi en/of de Sky accounts [accountnaam 1] en/of [accountnaam 2] ) met en/of aan een of meer anderen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:
- het zoeken naar en/of de beschikbaarheid van een of meer afnemers en/of aanbieders van verdovende middelen,
- het in ontvangst nemen en/of ter beschikking stellen van geldbedragen in het kader van de drugshandel en/of
- de aankoop, de verkoop, het vervoer, de prijzen en/of de hoeveelheden van verdovende middelen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Het Openbaar Ministerie en verdachte hebben procesafspraken gemaakt over de afdoening van deze strafzaak. Deze procesafspraken zijn opgenomen in een overeenkomst, die door verdachte is ondertekend op 11 juni 2025, door zijn raadsvrouw op 20 juni 2025 en door de officier van justitie op 10 juni 2025 (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst maakt onderdeel uit van het dossier.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende procesafspraken.
Het Openbaar Ministerie en verdachte zijn overeengekomen dat:
Verdachte:
- geen onderzoekswensen indient;
- geen bewijsverweren voert en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
- geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
- zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
Het Openbaar Ministerie:
- ter terechtzitting zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten zoals weergegeven in de overeenkomst en een strafeis van 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 14 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar zal vorderen;
- geen ontnemingsvordering tegen verdachte aanhangig zal maken met betrekking tot de feiten waar de procesafspraken op zien.
Voorts zien beide partijen af van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij, en niet is gebonden aan, de gemaakte procesafspraken. Tevens heeft de rechtbank dit ter terechtzitting besproken. De rechtbank heeft de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsvrouw met de officier van justitie hebben gemaakt, ter terechtzitting doorgenomen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.

Het bewijs.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met 7 maart 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen telkens opzettelijk
heeft verkocht,
hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, metamfetamine of MDMA,
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met 7 maart 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine, metamfetamine, cocaïne en/of MDMA, in elk geval middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
middels cryptotelefoons (via het Encrochat account toptaxi en de Sky accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] ) met en/of aan anderen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:
- het zoeken naar en/of de beschikbaarheid van een of meer afnemers en/of aanbieders van verdovende middelen,
- het in ontvangst nemen en/of ter beschikking stellen van geldbedragen in het kader van de drugshandel en/of
- de aankoop, de verkoop, het vervoer, de prijzen en/of de hoeveelheden van verdovende middelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de overeenkomst, geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna 10 maanden als tussenpersoon beziggehouden met de handel in harddrugs, en het voorbereiden van de handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat deze harddrugs ernstige, soms levensbedreigende schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers van deze harddrugs hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De maatschappij ondervindt verder ook in toenemende mate last van de handel in harddrugs door de gewelddadige conflicten die daarover in de openbare ruimte worden uitgevochten. Met zijn activiteiten is verdachte binnen de drugshandel een essentiële schakel geweest en daarmee heeft hij hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten verder gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, en bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en zich kennelijk niets aangetrokken van de belangen van de volksgezondheid en van de maatschappij.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben naar aanleiding van vragen van de rechtbank ter terechtzitting een heldere toelichting gegeven op de procesafspraken en de wijze van totstandkoming daarvan, met name met betrekking tot de strafmaat. De rechtbank heeft rekening gehouden met het volgende. Van een groot deel van de belastende Encrochat- en Sky-ECC-gesprekken is niet vast te stellen of deze hebben geleid tot daadwerkelijke drugstransacties. Verdachte heeft dat ook ontkend. Ook blijft vaak onduidelijk om welke hoeveelheden het precies gaat. Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met zijn bekennende proceshouding. De bewezen verklaarde feiten dateren van vijf jaar geleden en verdachte is nadien uit eigen beweging met zijn strafbare activiteiten gestopt.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat de gevorderde straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. Verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot een efficiëntere rechtspleging en voortvarende afdoening van de strafzaak heeft geleid, onder meer door het vroege stadium waarin de afspraken zijn gemaakt (nog voor het indienen van onderzoekswensen). Bovendien acht de rechtbank deze straf gelet op het voorwaardelijke deel passend en geboden om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw in te laten met de handel in verdovende middelen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot de straf zoals de officier van justitie – conform de procesafspraken – heeft geëist.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47 en 57 Wetboek van Strafrecht.
2, 10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen en om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
- Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- Legt op de volgende straf: een gevangenisstraf voor de duur van
24 maandenwaarvan
14 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
C.S.M. Morel en M.J.W. van Breukelen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2025.
Mr. Morel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.