ECLI:NL:RBOBR:2025:4382

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
24/4012
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake leerlingenvervoer voor hoogbegaafde zoon

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor bekostiging van leerlingenvervoer voor zijn uitzonderlijk hoogbegaafde zoon. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de dichtstbijzijnde toegankelijke school niet de school is waar de aanvraag voor is gedaan. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft bezwaar aangetekend. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd dat het college de aanvraag niet had mogen afwijzen, maar het college heeft dit advies genegeerd en het besluit gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2025 behandeld. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het advies van de bezwaarschriftencommissie niet is gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag van eiser niet had mogen weigeren en dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de hardheidsclausule moet beoordelen. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, het college
(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag om de bekostiging van leerlingenvervoer van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag van eiser niet heeft mogen weigeren. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak en de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 10. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Feiten en procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor bekostiging van leerlingenvervoer voor zijn zoon [zoon] . [zoon] is een jongen van 7 jaar oud, die uitzonderlijk hoogbegaafd is. Hij is op advies van deskundigen van een reguliere basisschool in [X] overgestapt naar [basisschool A] in [Y] , die onderwijs biedt aan hoogbegaafde kinderen.
3. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juni 2024 afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende is aangetoond dat [zoon] is aangewezen op het hoogbegaafdenonderwijs, maar dat [basisschool A] niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. [basisschool B] in [X] biedt volgens het college ook mogelijk toepasselijk hoogbegaafdenonderwijs aan. Het college heeft ter onderbouwing van de afwijzing verwezen naar artikel 8 van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Valkenswaard 2022 (de Verordening). Het college heeft daarbij gesteld dat enkel een schriftelijke verklaring van [basisschool B] waarin staat dat zij niet het noodzakelijke onderwijs aan [zoon] kunnen bieden, tot toewijzing van bekostiging van het leerlingenvervoer naar [basisschool A] kan leiden op grond van dit artikel. Nu eiser [zoon] niet heeft aangemeld bij [basisschool B] en [basisschool B] daarom die afweging niet heeft kunnen maken, heeft het college niet kunnen beoordelen of [basisschool A] de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [zoon] is.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. De bezwaarschriftencommissie heeft advies uitgebracht aan het college. In dat advies staat dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [basisschool B] geen toegankelijke school is voor [zoon] en dat het college niet heeft kunnen volstaan met de formele benadering van de situatie. De bezwaarschriftencommissie heeft ook geoordeeld dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht en gemotiveerd of de hardheidsclausule moest worden toegepast.
5. Met het bestreden besluit van 4 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college niettemin bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie niet gevolgd.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
7. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. Eiser heeft nog een aanvullend beroepschrift ingediend.
9. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt of het college de weigering van de aanvraag voor bekostiging van het leerlingenvervoer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wel om de volgende redenen.
Advies bezwaarschriftencommissie
12. Op de zitting heeft de rechtbank het college voorgehouden dat er een duidelijk advies ligt van de bezwaarschriftencommissie en dat de rechtbank heeft geconstateerd dat het college in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom er is besloten om af te wijken van dit advies. In reactie daarop heeft de gemachtigde van het college laten weten dat de aanvraag is getoetst aan de Verordening en dat de aanvraag op basis daarvan is afgewezen. Waarom het college het afwijken van het advies niet heeft gemotiveerd, heeft de gemachtigde op zitting niet kunnen uitleggen anders dat zij heeft laten weten dat dit een motiveringsgebrek is in het besteden besluit.
13. De rechtbank stelt vast dat het college heeft nagelaten te motiveren waarom er is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank oordeelt dat er daarom inderdaad sprake is van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het beroep is daarom al gegrond.
14. De rechtbank oordeelt vervolgens dat ook de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Dichtstbijzijnde toegankelijke school
15. Eiser betoogt dat [basisschool A] de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [zoon] is. Op [basisschool A] zitten gelijkgestemde leeftijdsgenootjes van [zoon] (in tegenstelling tot op [basisschool B] ). Eiser heeft drie verklaringen van deskundigen overgelegd, waaruit blijkt dat het voor [zoon] van belang is dat hij terechtkomt in een onderwijssetting met gelijkgestemde leeftijdsgenoten. In het aanvullend advies van H&G Onderwijs B.V. wordt daarom door de psycholoog en de NVO [1] Orthopedagoog – Generalist [2] specifiek [basisschool A] aanbevolen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] stelt eiser zich op het standpunt dat met de drie adviezen voldoende objectief is aangetoond dat [basisschool B] niet als toegankelijke school kan worden aangemerkt en dat [basisschool A] de dichtstbijzijnde passende en toegankelijke school is voor [zoon] . Temeer nu er door het college geen tegenadvies is ingewonnen, terwijl dit wel werd geadviseerd door de bezwaarschriftencommissie. Het standpunt van het college dat eiser een aanmeldprocedure had moeten doorlopen bij [basisschool B] , gaat volgens eiser niet op, omdat de Verordening dat vereiste niet stelt.
16. Zowel in het verweerschrift als op de zitting is door het college betoogd dat enkel [basisschool B] kan beoordelen of zij als school wel of niet toegankelijk zijn voor [zoon] . Nu [basisschool B] niet heeft gesteld niet toegankelijk te zijn voor [zoon] , houdt het college vast aan de afwijzing.
17. In artikel 8, vierde lid, van de Verordening staat:
“4. Als de ouders vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte van de leerling is;
b. aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.
[…]”
18. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser genoegzaam heeft aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte van [zoon] is (sub a.). Wel is in geschil of door eiser aan het college genoegzaam is aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop [zoon] is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod (sub b.).
19. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] (waar eiser ook naar heeft verwezen) is het aan de ouders om aannemelijk te maken dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is. Daarbij moet het gaan om objectieve factoren die betrekking hebben op het gegeven onderwijs. Dat een ouder een andere school van de soort waarop het betrokken kind is aangewezen een betere vindt dan de dichtstbijzijnde school, maakt dus op zichzelf nog niet dat de dichtstbijzijnde school niet als toegankelijke school kan worden aangemerkt en een vervoersvoorziening moet worden toegekend.
20. In dit geval heeft eiser drie adviezen van deskundigen overgelegd, en een verklaring van [basisschool A] .
20.1.
Het eerste advies is een psychologisch onderzoek en aanvullend advies van H&G Onderwijs B.V. Daarin is onder meer vermeld: “
Gezien de zeer hoge prestaties, de noodzaak tot veel uitdaging en de noodzaak om frequent c.q. dagelijks contact met ontwikkelingsgelijken te hebben wordt dringend geadviseerd om [zoon] (...) aan te melden op voltijd onderwijs voor hoogbegaafden. In verband met de groepsverdeling (dus ontwikkelingsgelijken die ook leeftijdsgenoten zijn) wordt specifiek [basisschool A] in [Y] aanbevolen. Dit ter voorkoming van onderpresteren, sociaal/emotionele problemen en mogelijke schooluitval in de toekomst.”
20.2.
Het tweede advies is van het [naam samenwerkingsverband] . Daarin is onder meer vermeld:
“ [zoon] heeft behoefte aan een onderwijssetting met gelijkgestemde leeftijdsgenoten, dit lijkt voorwaardelijk om verder tot ontwikkeling te komen. Hij zal aansluiting vinden bij gelijkgestemde leeftijdsgenoten op sociaal emotioneel gebied, didactisch niveau, zijn executieve functies zullen beter tot ontwikkeling komen en hij kan zijn leerdoelen op gebied van samenwerken behalen. Binnen de plus-klas is al gebleken dat het [zoon] met gelijkgestemde leeftijdsgenoten veel beter lukt om samen te werken. (...) Het samenwerkingsverband concludeert dat er tot dusver geen andere thuisnabije passende onderwijssettingen binnen [naam samenwerkingsverband] die tegemoet komen aan de onderwijsbehoefte van [zoon] . (...) De reden wat maakt dat [basisschool B] in [Y] niet de meest thuisnabije passende onderwijsplek is, is omdat [basisschool B] momenteel weinig tot geen leeftijdsgenoten binnen hun school hebben. Dit is voorwaardelijk voor zijn ontwikkeling op dit moment.”
20.3.
Het derde advies is afkomstig van [K] , pedagoog en hoogbegaafdheidsspecialist (werkzaam bij [P] ). Daarin is onder meer vermeld:
“Ons advies is om [zoon] te plaatsen bij [basisschool A] te [Y] . Daar heeft [zoon] gelijkgestemde leeftijdsgenoten om te groeien in zijn cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. Cognitief in verband de uitzonderlijke begaafde kwaliteiten van [zoon] . Op sociaal en emotioneel gebied ontmoet hij bij [basisschool A] ook gelijkgestemde leeftijdsgenoten. [basisschool B] heeft bij de huidige school aangegeven momenteel niet voldoende leeftijdsgenoten in school te hebben, wat overstap naar daar niet wenselijk maakt voor [zoon] .”
20.4.
In de verklaring van [basisschool A] staat onder meer:
“Op [basisschool A] vinden wij het heel belangrijk dat leerlingen met Peers (gelijkgestemde) zich kunnen ontwikkelen. (...) Ook bij [zoon] en [Z] is de behoefte aan Peers, gelijkgestemde leerlingen met wie zij zich samen kunnen ontwikkelen, erg groot. Vandaar dat [basisschool A] voor hen een passende school is.”
21. Het college heeft het advies van H&G Onderwijs B.V. zonder motivering naast zich neergelegd. Het advies van het Samenwerkingsverband heeft het college terzijde geschoven, omdat de directeur van het Samenwerkingsverband zou hebben gezegd dat dit niet tot de bevoegdheden van het Samenwerkingsverband behoort. Tot slot heeft het college het advies van de latende school (de rechtbank begrijpt: het advies van [K] van [P] ) terzijde geschoven, omdat daar een financieel motief achter zou zitten. Op de zitting heeft de gemachtigde desgevraagd toegelicht dat dit laatste eiser niet zou zijn tegengeworpen, ondanks dat het wel wordt benoemd in de besluitvorming.
22. De rechtbank is van oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser enkel met een verklaring van [basisschool B] kan aantonen dat die school niet toegankelijk is voor [zoon] . Zoals de rechtbank het college op zitting ook heeft voorgehouden, volgt dat namelijk niet uit artikel 8, vierde lid onder b, van de Verordening. Het volgt ook niet uit de Beleidsregels leerlingenvervoer 2023 (de Beleidsregels).
23. De rechtbank vindt dat eiser met de drie adviezen wel degelijk heeft aangetoond dat [basisschool B] voor [zoon] niet toegankelijk is. Uit die adviezen komt onmiskenbaar naar voren dat [zoon] groot belang heeft bij een onderwijssetting met gelijkgestemde leeftijdsgenoten. Daarbij heeft eiser ook aannemelijk gemaakt dat [zoon] geen tot zeer weinig leeftijdsgenoten zou treffen op [basisschool B] . Uit e-mails van zowel [basisschool B] als [basisschool C] (resp. van 3 juni 2025 en van 19 mei 2025), blijkt dat er in totaal maar 14 á 15 kinderen (van verschillende leeftijden) op [basisschool B] zitten en dat er momenteel drie leerlingen in groep 5 worden verwacht.
24. Bij dit alles komt nog dat zelfs áls het college wel zou kunnen worden gevolgd in zijn standpunt dat enkel een verklaring van [basisschool B] volstaat om de niet-toegankelijkheid te kunnen aantonen, eiser onbetwist heeft gesteld dat [basisschool B] daartoe niet (meer) bereid is. In een e-mail van 13 mei 2025 heeft [basisschool B] namelijk laten weten geen verklaringen meer te verstrekken over leerlingen die niet bij hen staan ingeschreven. Dat maakt een verklaring van [basisschool B] op dit moment hoe dan ook onmogelijk. Het blijven tegenwerpen van het ontbreken van zo’n verklaring brengt ouders die moeten aantonen dat [basisschool B] niet toegankelijk is, dan ook in een onmogelijke positie.
25. Op verzoek van het college heeft [basisschool B] in een e-mail van 17 december 2024 wel gesteld dat zij een passende school voor [zoon] zouden kunnen zijn. Maar daarbij is duidelijk vermeld dat er voor een volledig beeld ook nog een gesprek met ouders en de school, en een observatie op de huidige school nodig is. Ook wordt uit deze e-mail niet duidelijk in hoeverre [basisschool B] het belang van de gelijkgestemde leeftijdsgenoten voor [zoon] heeft meegewogen en of de drie adviezen die eiser heeft overgelegd, daarbij zijn betrokken.
26. Eiser heeft op zitting bovendien verklaard dat [basisschool B] in een gesprek aan hem heeft laten weten dat als zij kinderen gaan afwijzen met een hb-profiel [5] op het aantal “peers”, zij nooit zullen gaan groeien. Door het college is dit niet weersproken en daarom ziet de rechtbank ook geen reden om hier aan te twijfelen. Dat betekent dat er voor [basisschool B] mogelijk ook een ander belang schuilt achter het niet afwijzen van [zoon] op toegankelijkheid. Ook om die reden is de rechtbank van oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat enkel met een verklaring van [basisschool B] kan worden aangenomen dat [basisschool B] niet toegankelijk is voor [zoon] .
27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college in geen geval heeft kunnen volstaan met deze benadering. Het college had de drie adviezen serieus moeten betrekken. Hierbij wijst de rechtbank er nog op dat ondanks dat dit soort adviezen niet tot de bevoegdheden van het Samenwerkingsverband horen, dat nog niet maakt dat er geen waarde kan worden gehecht aan het advies van het Samenwerkingsverband. [6] Laat staan dat dit zomaar buiten beschouwing kan worden gelaten. Het college had op basis van alle drie de adviezen in ieder geval de verschillen tussen beide scholen in ogenschouw moeten nemen en de aanvraag verdergaand materieel moeten beoordelen, waarbij het, indien nodig, ook zelf deskundigen had kunnen raadplegen. [7] Nu het college dit allemaal heeft nagelaten, kunnen de rechtgevolgen dan ook geen standhouden.
28. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het beroep gegrond is en dat daarom het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zou de rest van de beroepsgronden onbesproken kunnen laten gelet op dit oordeel, maar ziet de aanleiding deze toch te behandelen.
De hardheidsclausule
29. Eiser wijst op het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarin staat dat het college niet deugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd of er in deze situatie toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. Het college heeft dit advies zonder nadere motivering naast zich neergelegd. Eiser beschrijft de uitdagingen waar het gezin tegen aanloopt. Het gezin wordt al bijgestaan door het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en eiser heeft een e-mail overgelegd van hun begeleider, die reden ziet voor gebruikmaking van de hardheidsclausule. Het CJG werkt onder verantwoordelijkheid van het college en daarom zou het college hier volgens eiser grote waarde aan moeten toekennen.
30. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze casus duidelijk is dat er twee ouders zijn en drie kinderen, de vierde op komst. Het college heeft gezegd zich ervan bewust te zijn dat deze situatie pittig is. Het is volgens het college echter niet uitzonderlijk en daarom ziet het college geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
31. Op de zitting heeft de rechtbank gevraagd aan eiser om de thuissituatie toe te lichten. Eiser en zijn vrouw zijn na de geboorte van hun derde kind, hun dochter [D] , beiden uitgevallen van werk. [D] is ziek geboren. Zij hebben vijf maanden met haar in het ziekenhuis gezeten, waarbij ze [D] bijna hebben zien sterven. Ondanks dat het vier jaar geleden is, blijft dit voor hen heel zwaar. De jongste dochter [E] is nu vijf maanden en is zonder schildklier geboren. Zij heeft ook al twee keer in het ziekenhuis gelegen, wat ook de herinneringen aan vier jaar eerder weer terug brengt. Daarnaast hebben eiser en zijn vrouw twee uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen. Dat ze een IQ hebben dat dus boven “normale” hoogbegaafdheid uitstijgt, maakt dat het erg lastig is om voor hen een goede plek te vinden. Het CJG begeleidt het gezin qua opvang voor de jongste dochter, maar biedt ook ondersteuning bij de opvoeding van de kinderen. De twee uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen hebben soms boze buien, omdat ze zich niet altijd goed begrepen voelen. De jongste van deze twee heeft zelfs een aantal maanden thuis gezeten, maar gaat nu langzaam weer naar school. Zowel eiser als zijn vrouw zijn nog steeds thuis en niet in staat om te werken.
32. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college erkend niet op de hoogte te zijn van de ziekte van de twee dochters, maar wel te weten dat het pittig was voor het gezin.
33. De rechtbank vindt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eisers gezin, terwijl dat voor het college bovendien vrij eenvoudig was te doen. Behalve het aan eiser zelf te vragen, had het college ook contact kunnen opnemen met de vaste contactpersoon van het CJG. In het besluit wordt zeer summier gemotiveerd waarom er naar het oordeel van het college geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. Gelet op de uitgebreide toelichting van eiser op zitting – een toelichting waar het college dus zelf om had kunnen vragen ten behoeve van het nemen van het bestreden besluit – vindt de rechtbank dat het college met die summiere motivering geenszins heeft kunnen volstaan.
34. Bovendien had het college ook de drie overgelegde deskundigenadviezen moeten betrekken bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule. [8] Deze beoordeling is namelijk ruimer dan alleen de thuissituatie van eiser. Ook dat is door het college nagelaten.
35. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook.
Het gelijkheidsbeginsel
36. Eiser doet tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst op de situatie van [Z] , die identiek is aan de situatie van [zoon] . [Z] is een vriendje van [zoon] . Zowel [Z] als [zoon] hebben vanwege hun uitzonderlijke hoogbegaafdheid behoefte aan voltijds hoogbegaafdheidsonderwijs. Voor zowel [Z] als [zoon] staat vast dat het voor hun ontwikkeling noodzakelijk is dat er genoeg ontwikkelingsgelijken in hun omgeving zijn. [basisschool B] kon dit aanbod aan ontwikkelingsgelijken niet bieden voor [Z] , waardoor het
[basisschool A] de best passende school is voor [Z] . De ouders van [Z] hebben wel leerlingenvervoer toegekend gekregen naar [basisschool A] door het college. Ook de ouders van [Z] hebben geen aanmeldingsprocedure bij [basisschool B] doorlopen. Na het afwijzen van het leerlingenvervoer in het primaire besluit, hebben de ouders van [Z] ook bezwaar gemaakt, waarbij de bezwaarschriftencommissie een gelijkluidend advies heeft uitgebracht als in de situatie van eiser. De stukken van [Z] zijn vervolgens naar [basisschool B] gestuurd ter beoordeling. De ouders van [Z] hebben zelf gevraagd om een gesprek met [basisschool B] om de stukken toe te lichten. Daardoor kon [basisschool B] een volledige beoordeling maken en heeft [basisschool B] aangegeven geen toegankelijke school te zijn voor [Z] . Eiser heeft het besluit en een verklaring van de ouders van [Z] overgelegd.
37. Voor eiser is het niet meer mogelijk om op deze manier aan te tonen dat [basisschool B] geen toegankelijke school is voor [zoon] . [basisschool B] wil namelijk om hen moverende redenen niet meer in gesprek met ouders van leerlingen die zich niet hebben aangemeld (zie ook r.o. 24). Ook een nieuwe aanmelding bij [basisschool B] om alsnog deze procedure te doorlopen is niet mogelijk. Daarvoor is namelijk de medewerking van [basisschool A] nodig als huidige school van [zoon] . Die school zal geen tijd en moeite investeren in een aanmeldingsprocedure die alleen voor de vorm moet worden gevolgd om het leerlingenvervoer alsnog toegekend te krijgen. Het is volgens eiser onduidelijk waarom het college in de situatie van [Z] wel leerlingenvervoer toekent en in de situatie van [zoon] niet, terwijl de problematiek en omstandigheden exact gelijk zijn. Het enige verschil tussen beide situaties is dat de ouders van [Z] een gesprek hebben gehad met [basisschool B] na de bezwaarprocedure en eiser niet.
38. Op de zitting is door de gemachtigde van het college toegelicht dat er geen sprake is van een gelijk geval, omdat in het geval van [Z] wel door [basisschool B] is bepaald dat hij daar niet plaatsbaar is.
39. De rechtbank vindt dat het college hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake zou zijn van een gelijk geval en betrekt daarbij ook wat zij heeft overwogen onder rechtsoverwegingen 22 tot en met 28. Het college houdt stug vast aan de aanwezigheid van een verklaring van [basisschool B] , maar heeft daarbij niet beoordeeld of de situatie van [zoon] gelijk is aan die van [Z] en waarom [basisschool B] voor [Z] niet toegankelijk is gebleken (volgens [basisschool B] zelf). In de verklaring van de ouders van [Z] wordt gesteld dat [basisschool B] [Z] geen omgeving met voldoende ontwikkelingsgelijken kon bieden. Op basis daarvan is de vergoeding van het leerlingenvervoer vervolgens toegewezen.
40. De rechtbank wijst hierbij ook op de e-mail van de gemachtigde van het college van 10 december 2024, gericht aan het Samenwerkingsverband. Daarin schrijft gemachtigde onder meer het volgende:

Een aantal weken geleden hebben we op het kantoor van [F] een gesprek gehad over de advisering van hoogbegaafden naar passend onderwijs. Daarbij is aan de orde gekomen dat er afgelopen zomer vanuit het samenwerkingsverband twee exact dezelfde adviezen zijn verzonden voor leerlingen uit [X] . Geadviseerd werd [basisschool A] terwijl wij een hoogbegaafdenvoorziening binnen de gemeente hebben.
Inmiddels is voor deze beide leerlingen leerlingenvervoer aangevraagd naar [basisschool A] . Beide zaken zijn afgewezen. We zitten nu voor de ene zaak in een bezwarenprocedure, voor de andere in een beroepsprocedure. In beide gevallen voeren de ouders aan dat ze veel gewicht hechten aan het advies van het samenwerkingsverband.”
Door het samenwerkingsverband zijn twee exact dezelfde adviezen gegeven. Ervan uitgaande dat in deze e-mail wordt gedoeld op de aanvraag van [Z] , is het des te meer de vraag waarom er bij twee exact dezelfde adviezen – zoals door gemachtigde zelf wordt gesteld – anders wordt beslist.
41. Nu het college in ieder geval ook op de aanvraag van het leerlingenvervoer van [Z] heeft beslist, had het college eenvoudig kunnen nagaan of hiermee het beroep op het gelijkheidsbeginsel een kans van slagen zou hebben. Dit heeft het college ten onrechte nagelaten.
42. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook.

Conclusie en gevolgen

43. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet dus worden vernietigd en het college moet een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van eiser. Dat houdt in dit geval in dat het college het beroep op het gelijkheidsbeginsel moet beoordelen, net als het beroep op de hardheidsclausule. Het college moet bovendien – als het voorgaande al niet leidt tot een toewijzende beschikking – inhoudelijk naar eisers aanvraag kijken en het mag die aanvraag niet afwijzen met het argument dat er een afwijzende verklaring van [basisschool B] nodig is. De drie adviezen die door eiser zijn overgelegd, moeten kenbaar bij de beslissing worden betrokken en het college zal ook kenbaar aandacht moeten besteden aan het advies van de eigen bezwaarschriftencommissie.
44. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
45. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907, en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.814,. Ook moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden tot een bedrag van € 194,–.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.814,;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194, aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.C.M. Vonk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op het primair onderwijs
Artikel 4. Kosten van leerlingenvervoer
1. Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekt het college van burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag vergoeding van de door het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
2. De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
3. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.
4. De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze het college van burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwint.
5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke basisschool of, indien een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen, de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs,
b. een andere basisschool of speciale school voor basisonderwijs, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen,
c. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, indien de ouders met het vervoer naar die speciale school voor basisonderwijs instemmen, of
d. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder c bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder c, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen.
6. Bij de toepassing van het vijfde lid worden de afstanden gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en wordt de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, in acht genomen.
7. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan € 17 700 bepalen dat slechts vergoeding wordt verstrekt voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd, begint. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de derde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.
8. De regeling kan bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
9. De regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd.
10. De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.
11. De regeling kan voor leerlingen voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid, meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders. De eerste volzin is niet van toepassing voor een leerling van een speciale school voor basisonderwijs voor wie geldt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare of bijzondere speciale school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt.
12. De regeling kan bepalen dat het college van burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid heeft ten gunste van de ouders van de inhoud van de regeling af te wijken.
13. Het zevende tot en met negende lid en het elfde lid zijn niet van toepassing op leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Valkenswaard 2022
Artikel 8. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1.Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling, dan wel de opstapplaats, en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2.Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, ontstaat niet eerder een aanspraak op een vervoersvoorziening dan dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling de keuze voor de toegankelijke school schriftelijk hebben gemeld.
3.Met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden wordt eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:
a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is; of
b.
een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a.
4.Als de ouders vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte van de leerling is;
b.
aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.
a.
in het OOGO zijn afspraken gemaakt over de deskundige en is overleg gevoerd over het aanbod voor onderwijs bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b.

Voetnoten

1.Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen.
2.Een orthopedagoog-generalist is een expert op het gebied van leer-, gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen, jongeren en volwassenen, met name in een afhankelijkheidsrelatie. Ze zijn gespecialiseerd in diagnostiek, behandeling en begeleiding van deze problemen. Daarnaast kunnen ze ook leiding geven aan teams van hulpverleners.
3.De uitspraken van de Afdeling van 28 november 2011, ECLI:NL:RVS:2012:BY4422 en van 3 oktober 2018:3190, ECLI:NL:RVS:2018:3190.
4.Zie onder meer de uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4422 en van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3190.
5.Hoogbegaafden-profiel.
6.Zie in dat licht ook de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1095.
7.Zie in dat licht ook de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3190.
8.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2869, r.o. 7.2. en 7.3.