201202489/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hoogenweg, gemeente Hardenberg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 30 januari 2012 in zaak
nr. 11/2216 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van kosten van het leerlingenvervoer van zijn dochter voor het schooljaar 2010-2011 afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.M. Hidding, advocaat te Nieuw Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door J. Klein Kranenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: de WEC) verstrekt het college aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast met inachtneming van hetgeen in de volgende leden is bepaald.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hardenberg (hierna: de Verordening), wordt voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs, onder toegankelijke school verstaan: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt bekostiging van de vervoerskosten toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Ingevolge artikel 21 bekostigt het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze titel.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de eenmaal per weekeinde gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.
Ingevolge het tweede lid bekostigt het college de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in het schoolplan van de school die de leerling bezoekt.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen. De bevoegdheid tot toekenning van vervoerskosten blijft beperkt tot schoolbezoek ten behoeve van onderwijs.
2. [appellant] heeft verzocht om bekostiging van het dagelijks vervoer van zijn dochter van het huisadres te Hardenberg naar de school "Mariendael" te Arnhem, voor de periode 24 januari 2011 tot 21 februari 2011
(hierna: periode I), en om bekostiging van het weekeindevervoer, als bedoeld in artikel 21 van de Verordening, van een logeerhuis te Arnhem naar het huisadres vanaf 21 februari 2011 (hierna: periode II).
3. Het college heeft het verzoek van [appellant] om vergoeding van kosten van zowel leerlingenvervoer als weekeindevervoer van zijn dochter, afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat "Mariëndael" te Arnhem de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Dat deze school wellicht beter op de behoeften van de dochter is ingespeeld dan "De Twijn" te Zwolle, maakt niet dat laatstgenoemde school ontoegankelijk is, aldus het college. Voorts heeft het college het beroep op artikel 29 van de Verordening om die reden niet gehonoreerd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij genoegzaam heeft aangetoond dat "Mariëndael" de dichtstbijzijnde toegankelijke school is in de zin van artikel 1, aanhef en onder k, van de Verordening. Hij stelt dat "De Twijn" een ander soort school is dan "Mariëndael" en bestrijdt dat het aan hem is aan te tonen dat "De Twijn" ongeschikt is.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de dochter is aangewezen op cluster 3-onderwijs als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder c, van de WEC. Evenmin is in geschil dat zowel "Mariëndael" als "De Twijn" scholen zijn die cluster 3-onderwijs aanbieden.
4.2. In geval van indicatie voor voortgezet speciaal onderwijs, wordt het betrokken kind geïndiceerd voor een bepaalde onderwijssoort, zo vermeldt de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2, vierde lid (Kamerstukken II 2000/01, 27728, nr. 7, blz. 74). Gelet op het indicatiebesluit van 4 april 2008, is de dochter van [appellant] in het speciale onderwijs aangewezen op cluster 3-onderwijs van de soort "LZK-somatisch". Dit onderwijs wordt gegeven op "De Twijn" zodat deze school, gelet op artikel 1, aanhef en onder k, van de Verordening in beginsel als de dichtstbijzijnde toegankelijke school moet worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is het aan de ouders om aannemelijk te maken dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is, of in ieder geval medewerking te verlenen aan onderzoek van het college naar de toegankelijkheid van die school (vergelijk de uitspraken van 13 juli 2011 in zaak nr.
201007252/1/H2en 18 januari 2012 in zaak nr.
201106293/1/H2). [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat "De Twijn" voor zijn dochter, gelet op haar aandoening niet toegankelijk is, en heeft evenmin medewerking verleend aan onderzoek van het college naar de toegankelijkheid van "De Twijn". Dat "De Twijn" ter ondersteuning naast onderwijs mogelijk geen specifieke begeleiding en training kan bieden, doet hieraan in dit kader niet af. Teneinde te kunnen bepalen of een school de dichtstbijzijnde toegankelijke is, is uitsluitend het gegeven onderwijs van belang en niet ondersteunende faciliteiten die daarnaast worden aangeboden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat "de Twijn" niet als een voor de dochter van [appellant] toegankelijke school kon worden aangemerkt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat ten aanzien van weekeindevervoer niet wordt geëist dat dit plaatsvindt van en naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. [appellant] stelt zich op het standpunt dat titel 1 van de Verordening niet van toepassing is op de artikelen 21 en 22 van de Verordening, nu zulks niet uitdrukkelijk is vermeld.
5.1. Reeds uit de titelomschrijving, "Algemene bepalingen" volgt dat titel 1 voor de verordening in haar geheel geldt. Artikel 3 is daarom van toepassing op het weekeindevervoer, zodat ook voor het weekeindevervoer de eis wordt gesteld dat gebruik wordt gemaakt van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
6. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het beroep op de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 29 van de Verordening, niet heeft gehonoreerd. Hij stelt in dat verband dat het besluit van 12 september 2011 onvoldoende is gemotiveerd, en dat de rechtbank om die reden geen marginale toets heeft kunnen uitvoeren.
6.1. [appellant] heeft geen medewerking gegeven aan onderzoek van het college naar de toegankelijkheid van "de Twijn" voor zijn dochter. Het college heeft daarom niet kunnen vaststellen of zich de situatie voordoet dat een school die dezelfde soort onderwijs aanbiedt weliswaar dichterbij gelegen is, maar niet toegankelijk is voor de betrokken leerling. Het college heeft daarom evenmin kunnen vaststellen of zich een situatie voordoet waarbij een uitzondering, op hetgeen is bepaald in de Verordening, aan de orde is. Reeds hierom faalt het betoog.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012