ECLI:NL:RBOBR:2025:3420

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
11270344
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht en vernietiging bindend advies in zorggeschil

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een vordering ingesteld tegen de Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) wegens schending van de zorgplicht. Eiser, die op 3 maart 2021 met buikklachten in het ziekenhuis werd opgenomen, onderging op 4 maart 2021 een operatie door chirurg dr. [A]. Na de operatie heeft eiser klachten ervaren en heeft zijn gemachtigde een geschil aangemeld bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen. Deze commissie heeft op 14 maart 2024 de klachten van eiser ongegrond verklaard. Eiser vorderde in deze procedure een schadevergoeding van € 25.000,00, maar JBZ voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de kwestie al door de Geschillencommissie was beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat eiser gebonden was aan het bindend advies van de Geschillencommissie, zoals bepaald in artikel 7:900 BW. De kantonrechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, omdat de klachten die hij in deze procedure naar voren bracht, reeds door de Geschillencommissie waren behandeld. Eiser had geen vernietiging van het bindend advies gevorderd, en de kantonrechter concludeerde dat er geen ernstige gebreken aan de beslissing van de Geschillencommissie waren aangetoond. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,00.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11270344 \ CV EXPL 24-4528
Vonnis van 19 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
STICHTING JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS,
te 's-Hertogenbosch,
gedaagde partij,
hierna te noemen: JBZ,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 augustus 2024
- de conclusie van antwoord met producties
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de vermeerdering van eis van (de gemachtigde van) [eiser] (bestaande uit twee delen)
- de nadere akte uitlaten van (de gemachtigde van) [eiser]
- het nadere antwoord van (de gemachtigde van) JBZ
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser]
- de na de mondelinge behandeling door (de gemachtigde van) [eiser] toegezonden aktes
- de schriftelijke reactie van JBZ van 29 april 2025 op de na de mondelinge behandeling toegezonden aktes.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 3 maart 2021 op de afdeling SEH van het JBZ door de dienstdoende chirurg dr. [A] gezien en onderzocht.
2.2.
[eiser] had last van buikpijn en braken. Na onderzoek en beeldvormend onderzoek in de vorm van een CT-scan werd op 4 maart 2021 de diagnose acute appendicitis (blindedarmontsteking) gesteld.
2.3.
Op 4 maart 2021 is [eiser] door dr. [A] geopereerd.
2.4.
Op 7 maart 2021 is [eiser] uit het ziekenhuis ontslagen.
2.5.
De echtgenoot en gemachtigde van [eiser] , de heer [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde van [eiser] ), heeft op grond van artikel 18 en verder Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna: de Geschillencommissie).
2.6.
Bij het aanhangig maken van het geschil bij de Geschillencommissie heeft de gemachtigde van [eiser] namens [eiser] onderstaande akkoordverklaring afgegeven en een machtigingsformulier ingevuld (productie 1 bij conclusie van antwoord):

Ik vraag de Geschillencommissie Ziekenhuizen mijn klacht in behandeling te nemen. Ik begrijp dat ik de klacht ook kan voorleggen aan de bevoegde rechter, maar in plaats daarvan wil ik mijn klacht voorleggen aan de Geschillencommissie Ziekenhuizen. Ik aanvaard de uitspraak van de Geschillencommissie Ziekenhuizen als bindend. Met deze uitspraak wordt het geschil beslist. Ik ga ermee akkoord dat hetreglement van de Geschillencommissie Ziekenhuizenop deze procedure van toepassing is. Ook stem ik ermee in dat, als ik een vertegenwoordiger heb, hij of zij de procedure voor mij voert
(…).
Als u zelf niet de klager bent, maar optreedt als vertegenwoordiger, gaat unamens de klagerakkoord met bovenstaande. In dat geval moeten wij ook eengetekend machtigingsformulierontvangen, tenzij u de zaak behandelt als advocaat of rechtsbijstandsjurist.
Ik heb bovenstaande gelezen en ga hiermee akkoord
2.7.
Op 14 maart 2024 heeft de Geschillencommissie de klachten van [eiser] ongegrond bevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van JBZ tot betaling van € 25.000,00, waarbij zo begrijpt de kantonrechter, rente en kosten inclusief zijn. De gemachtigde van [eiser] heeft namens [eiser] ter zitting afstand gedaan van het meerdere.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat JBZ is tekortgeschoten in haar zorgplicht op grond van artikel 7:453 BW. [eiser] verwijt samengevat JBZ het volgende:
-zij heeft onvoldoende informatie verstrekt voorafgaande aan de operatie (waardoor geen sprake was van
informed consent),
-tijdens de operatie is onzorgvuldig gehandeld (door gebruik te maken van o.m. verkeerde instrumenten is het buikvlies beschadigd geraakt en zijn er een littekenbreuk en fysieke klachten ontstaan), en
-er is geen adequate nazorg verleend (zoals dat er geen oproep voor een controle volgde en gegevens te laat zijn gepubliceerd in Mijn JBZ).
3.3.
JBZ voert verweer. JBZ concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel dat de vorderingen haar moeten worden ontzegd, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Hieronder wordt toegelicht waarom.
4.2.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling merkt de kantonrechter het volgende op. De gemachtigde van [eiser] heeft na de mondelinge behandeling meerdere aktes aan haar toegezonden (zie hiervoor onder 1.1). Op grond van artikel 4.4 van het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton moeten nadere producties uiterlijk tien dagen voor de dag van de mondelinge behandeling aan de kantonrechter en de wederpartij worden toegezonden. Uitgangspunt is immers, gelet op het beginsel van hoor- en wederhoor, dat de wederpartij kennis moet kunnen nemen van die stukken en daarop moet kunnen reageren op de mondelinge behandeling. Om die reden wordt geen kennisgenomen van toegezonden stukken, nadat vonnis is bepaald. Dit is alleen anders als de wederpartij toestemming geeft aan de kantonrechter om daarvan wel kennis te nemen. JBZ heeft deze toestemming niet verleend. In haar e-mail van 29 april 2025 heeft JBZ aangegeven bezwaar te maken tegen de door [eiser] na de mondelinge behandeling ingediende aktes en heeft zij verzocht om vonnis te wijzen zonder kennisneming van de inhoud van deze aktes. Het voorgaande betekent dat de door de gemachtigde van [eiser] na de mondelinge behandeling toegezonden aktes niet door de kantonrechter zijn meegenomen in haar beoordeling.
4.3.
JBZ heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Partijen zijn op grond van artikel 7:900 BW gebonden aan het door de Geschillencommissie uitgebrachte bindend advies. De vorderingen in deze procedure bij de kantonrechter zijn volgens JBZ gebaseerd op hetzelfde feitencomplex zoals dat eerder is voorgelegd aan de Geschillencommissie.
4.4.
Artikel 7:900 lid 1 BW bepaalt dat bij een vaststellingsovereenkomst partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan binden. Lid 2 bepaalt dat de vaststelling tot stand kan komen krachtens een beslissing van partijen gezamenlijk of krachtens een aan één van hen of aan een derde opgedragen beslissing.
Niet in geschil is dat partijen de beslissing over het geschil hebben opgedragen aan een derde, namelijk de Geschillencommissie, zoals bedoeld in lid 2. [eiser] heeft dat gedaan middels de akkoordverklaring, waaruit blijkt dat zij ervoor heeft gekozen het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie in plaats van de burgerlijke rechter (zie 2.6 hiervoor).
De beslissing of het bindend advies van de Geschillencommissie is een vaststelling in de zin van lid 1 van voornoemd artikel. Partijen zijn jegens elkaar aan deze vaststelling gebonden, zo volgt uit artikel 7:900 lid 1 BW. Dat betekent dat de beslissing van de Geschillencommissie voor partijen bindend is.
4.5.
[eiser] heeft aangevoerd dat de beslissing van de Geschillencommissie op een andere kwestie ziet dan de onderhavige kwestie. Volgens [eiser] ziet de beoordeling van de Geschillencommissie alleen op de klacht over de behandeling zelf. Die beoordeling ziet niet op de klachten ten aanzien van de voor- en nazorg. Daarover mag en moet de kantonrechter nog oordelen, aldus [eiser] . De kantonrechter kan [eiser] hierin niet volgen. In de beslissing van de Geschillencommissie is namelijk onder meer het volgende opgenomen:

De klacht van de cliënte dat voorafgaand aan de operatie onvoldoende transparante informatie is verstrekt, is niet onderbouwd en onduidelijk is voor de commissie op welke informatie de cliënte doelt. Voor zover hiermee bedoeld wordt het vermelden van het risico op een littekenbreuk, heeft de zorgaanbieder terecht aangevoerd dat de kans hierop dermate klein is na een ingreep als die bij de cliënte is uitgevoerd dat patiënten daarvoor niet hoeven te worden geïnformeerd omdat dit geen redelijkerwijs te verwachten gevolg van de ingreep is. Uit de stukken blijkt dat de cliënte uitvoerig is voorgelicht over de voor- en nadelen van een ingreep en dat hierin een duidelijke afweging is gemaakt. De cliënt heeft gekozen voor de ingreep. Er was daarmee sprake van informed consent. Er was geen sprake van bijzondere risico’s die apart vermeld dienden te worden.”
En:

De klacht van de cliënte betreffende het nazorgtraject is evenmin aangetoond of onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat de cliënte op 7 maart 2021 uit het ziekenhuis werd ontslagen met een poliklinisch belconsult voor 24 maart 2021. Dit telefonisch contact kwam niet tot stand, waarna op 29 maart 2021 en 7 april 2021 postoperatieve controles hebben plaatsgevonden. Bij de laatste postoperatieve controle kon de chirurgische behandeling vanwege het ontbreken van klachten worden beëindigd. Wat de zorgaanbieder in het nazorgtraject anders had moeten doen, is de commissie niet duidelijk geworden. De cliënte heeft bij de laatste controle op 7 maart (sic) 2021 immers aangegeven dat er geen klachten waren. Voor het eerst op 18 juni 2022 heeft de cliënte de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld, welk aansprakelijkheid door de zorgaanbieder op 30 september 2022 is afgewezen.”
4.6.
Uit deze aangehaalde passages uit het bindend advies blijkt duidelijk dat de Geschillencommissie wel degelijk heeft geoordeeld over de klachten van [eiser] over het voor- en natraject. Zij heeft namelijk onder meer geoordeeld dat sprake was van
informed consent, en dat de klachten voor wat betreft het nazorgtraject niet aangetoond zijn. Niet in geschil is dat zij ook heeft geoordeeld over de klachten van [eiser] ten aanzien van de behandeling.
Dat betekent dat [eiser] in deze procedure dezelfde kwestie (en klachten) heeft voorgelegd als bij de Geschillencommissie. Zoals hiervoor overwogen, is [eiser] op grond van artikel 7:900 lid 1 BW gebonden aan het bindend advies van de Geschillencommissie. Het staat [eiser] dus niet vrij om hetzelfde onderwerp of dezelfde kwestie nog eens aan de burgerlijke rechter voor te leggen.
De beslissing van de Geschillencommissie is op grond van artikel 7:904 lid 1 BW alleen vernietigbaar, wanneer gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft echter geen vernietiging van het bindend advies gevorderd. Uit het lichaam van de dagvaarding (of de aanvullende aktes voor de mondelinge behandeling) blijkt ook niet dat [eiser] een toetsing van het bindend advies als bedoeld in artikel 7:904 lid 1 BW voor ogen heeft. [eiser] wenst het gehele geschil opnieuw beoordeeld te zien.
Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de rechtsbetrekking in geschil. De kantonrechter verklaart [eiser] daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
4.7.
Maar zelfs in het geval de vorderingen van [eiser] begrepen moeten worden als een vernietiging van de beslissing van de Geschillencommissie, zouden deze ook niet slagen. De vernietigingsmaatstaf van artikel 7:904 lid 1 BW biedt slechts een beperkte mogelijkheid voor de burgerlijke rechter om een bindend advies te vernietigen; uitsluitend ernstige gebreken kunnen daartoe aanleiding geven, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] . De beslissing is slechts aantastbaar als de beslissende persoon, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De inhoud van de beslissing wordt dus slechts marginaal getoetst door de burgerlijke rechter.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende toegelicht dat er ernstige gebreken kleven aan de beslissing. Hij heeft er ter zitting enkel op gewezen dat de Geschillencommissie niet alle stukken in haar oordeel betrokken heeft. Uit de beslissing blijkt echter duidelijk dat de Geschillencommissie de door partijen overgelegde stukken, zoals het door JBZ overgelegde medische dossier (productie 3 van JBZ) in haar beslissing heeft betrokken. Dat de beslissing niet op een deugdelijk onderzoek gebaseerd is, is dus niet gebleken. Daarbij is de Geschillencommissie, zoals al eerder overwogen, op alle door [eiser] voorgelegde klachten ingegaan.
4.9.
[eiser] heeft tot slot ter zitting nog naar voren gebracht dat hem de toegang tot de (burgerlijke) rechter niet kan worden ontzegd. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt echter dat het Nederlandse systeem van een marginale toets van een vaststellingsovereenkomst, zoals bepaald in artikel 7:904 lid 1 BW, voldoende is voor het door het EHRM beoogde effectieve recht op toegang tot de rechter, aangezien partijen zichzelf hebben verbonden aan het bindend advies en het bindend advies door een neutrale derde (de Geschillencommissie) is gegeven.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van JBZ worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M Janssen en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.

Voetnoten

1.Onder meer HR 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997: ZC2427 (ConfoodZürich); HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:5988; HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR: BK3585 (Bosman/Sagittarius) en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727, (PWC/Veldhuyzen van Zanten).