ECLI:NL:RBOBR:2025:3204

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
C/01/383374 / HA ZA 22-366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie door vakbond over spaarurenmodel in cao en inzetbaarheid bij onwerkbaar weer

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een collectieve actie aangespannen tegen [gedaagde] B.V. over de uitleg van het spaarurenmodel in de cao. De rechtbank heeft op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de vorderingen van FNV zijn afgewezen. De zaak betreft de verhouding tussen het spaarurenmodel en de cao-bepalingen over onwerkbaar weer, met name in de context van vorstdagen. FNV stelde dat het spaarurenmodel niet ingezet mocht worden bij onwerkbaar weer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen expliciete beperking in de cao is opgenomen die dit verbiedt. De rechtbank concludeerde dat het besluit van [gedaagde] om het spaarurenmodel toe te passen bij onvoldoende werk in de betreffende periode niet in strijd was met de cao. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van FNV om terugboeking of uitbetaling van spaaruren af te dwingen, niet toewijsbaar zijn. FNV werd veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/383374 / HA ZA 22-366
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. J. van Overdam te Utrecht,
tegen
[gedaagde] B.V.,
(voorheen: [bedrijfsnaam] B.V.)
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.M. Booijink te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenvonnissen van 7 december 2022,
3 januari 2023, 24 april 2024 en 28 augustus 2024.
1.2.
In het tussenvonnis van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen en bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
25 september 2024 voor het nemen van een conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie door FNV.
FNV heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie genomen.
1.3.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling hebben partijen de volgende producties in het geding gebracht:
- productie 17 aan de zijde van [gedaagde] ,
- productie 18 t/m 20 aan de zijde van FNV.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de mondelinge behandeling verder is besproken.
1.5.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op 23 april 2025. Deze datum is vanwege omstandigheden niet gehaald. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De vorderingen en (voorwaardelijke) tegenvorderingen

2.1.
De rechtbank volhardt bij alles wat is overwogen en beslist in voornoemde tussenvonnissen van 7 december 2022, 3 januari 2023, 24 april 2024 en 28 augustus 2024.
2.2.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank - kort samengevat en voor zover nu van belang - beslist dat FNV niet-ontvankelijk is in haar primaire vorderingen (sub 1 t/m 6) en in haar bij eisvermeerdering ingestelde vordering tot schadevergoeding. Hierin heeft de rechtbank ook beslist dat FNV ontvankelijk is in haar overige vorderingen.
Inhoud van de collectieve vordering van FNV
2.3.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 zijn de collectieve vorderingen van FNV, die op dit moment nog voorliggen, onder rechtsoverweging 6.49 als volgt weergegeven:
“FNV verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat:
1. het besluit van [gedaagde] [1] om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag
5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao;
2. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de Regeling onwerkbaar weer;
3. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
Daarnaast verzoekt FNV de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
4. te veroordelen tot het terugboeken van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren naar de spaarurensaldi van de werknemers, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een schriftelijk bewijs van terugboeking; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis nog mocht nalaten, of;
5. te veroordelen, indien het niet meer mogelijk is om de afgeschreven spaaruren over de in sub 1 genoemde perioden bij te schrijven op de spaarurensaldi, tot het uitbetalen aan haar (ex-) werknemers van deze spaaruren en dit bedrag te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per (ex-)werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
6. te verbieden om artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en te verbieden om werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer waaronder meer in het bijzonder begrepen vorstperiodes/ -dagen een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
7. (-)
Voorts verzoekt FNV de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
8. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan FNV van een bedrag van € 925,-, als de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, of een door de rechtbank daarvoor in goede justitie te bepalen bedrag, dit verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding:
9. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van FNV, aan FNV te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen vijftien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
10. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten c.q. het nasalaris welke wordt begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als het nasalaris niet binnen vijftien dagen na dit vonnis is voldaan aan FNV.”
2.4.
[gedaagde] voert in haar conclusie van antwoord verweer, waarin zij in haar conclusie van dupliek persisteert en verzoekt de rechtbank om de vorderingen van FNV af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Tevens verzoekt [gedaagde] de rechtbank om FNV uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van de procedure.
Vorderingen van [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie
2.5.
[gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de [gedaagde] CAO in strijd is met artikel 7:628 lid 1 en/of artikel 7:623 BW en [gedaagde] aldus wordt onthouden artikel 10 toe te passen/in te zetten - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 [gedaagde] CAO (nu er geen deelname meer aan het spaarurenmodel kan zijn).
  • Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen in februari 2021 had kunnen worden toegepast - te verklaren voor recht dat de betrokken werknemers in februari 2021 geen recht op de spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO hadden en dat het [gedaagde] wordt toegestaan de ten onrechte verschuldigde spaarurentoeslag over deze maand in de uitvoering van de veroordeling in conventie jegens de werknemers te betrekken.
  • Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet meer bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen kan worden toegepast - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO, dan wel enkel op een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen lager percentage.
  • Indien en voorzover in conventie [gedaagde] wordt veroordeeld de spaaruren over de niet gewerkte uren in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 terug te boeken naar het spaarurensaldo van de werknemers, dan wel deze aan de werknemers uit te betalen - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling [gedaagde] gerechtigd is jegens de betrokken (ex)werknemers, het equivalent van het aantal afgeboekte spaaruren, als vakantie-uren of tijd-voor- tijd uren in mindering te brengen op het betreffende saldo van de werknemers.
In alle gevallen:
- FNV te veroordelen in de kosten van de procedure, onder bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum van het ten deze te wijzen vonnis zijn voldaan, FNV over deze proceskosten vanaf de veertiende dag tot aan de dag der algehele voldoening wettelijke rente verschuldigd is.
2.6.
FNV voert in haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie evenals in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie verweer en verzoekt de rechtbank om [gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar voorwaardelijk ingestelde reconventionele vorderingen, althans haar deze te ontzeggen. Tevens verzoekt FNV de rechtbank om [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, in voorwaardelijke reconventie te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.7.
Vorenstaande omschrijving van de collectieve vorderingen van FNV en de vorderingen van [gedaagde] zoals opgenomen in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie vormen de leidraad voor de verder te beoordelen geschilpunten van partijen.
2.8.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in voorwaardelijke reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
FNV vordert een aantal algemeen geformuleerde verklaringen voor recht (vorderingen 1, 2 en 3). In vervolg daarop vordert FNV een tweetal veroordelingen van [gedaagde] (vorderingen 4 en 5) en een verbod (vordering 6).
De rechtbank zal eerst beoordelen of de gevraagde verklaringen voor recht toewijsbaar zijn, waarbij zij, voor zover nodig, ook stil zal staan bij het beroep dat [gedaagde] heeft gedaan op rechtsverwerking en schending van de klachtplicht.
Vordering 1: spaarurenmodel in strijd met artikel 10 lid 4 cao
3.2.
Onder 1 vordert FNV een verklaring voor recht dat het besluit van [gedaagde] , om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel, in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao.
3.2.1.
FNV legt aan deze vordering ten grondslag dat in artikel 10 lid 4 van de cao is bepaald dat het spaarurensaldo niet is bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken Kerst/Jaarwisseling). Voor 2021/2022 betrof dat de periode van 24 december 2021 tot en met 7 januari 2022 en dit betekent dat [gedaagde] haar werknemers niet mocht verplichten om in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 spaaruren op te nemen.
Dat deze periode niet is aangewezen als collectieve sluiting doet niet ter zake, want feitelijk was voor een belangrijk deel van de werknemers wel sprake van een collectieve sluiting, aldus FNV.
3.2.2.
[gedaagde] voert allereerst als verweer aan dat met reden geen definitie in de tekst van de cao is opgenomen die gaat over de twee weken eindejaar periode. Er was en is namelijk regelmatig sprake van verschillende perioden van collectieve sluiting, wat inhoudt dat binnen een tijdvak van circa drie weken ongeveer twee weken sluiting aan de orde is, maar niet voor alle centrales/mensen in dezelfde periode. Dit is vooral aan de orde als feestdagen in het midden van de week vallen waardoor er feitelijk drie onregelmatige werkweken zijn.
[gedaagde] betwist dat zij in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 collectief gesloten was dan wel dat feitelijk sprake was van een collectieve sluiting. Kerst en Oud en Nieuw 2021/2022 vielen in het weekend, wat [gedaagde] tot de gedachte bracht om de week tussen Kerst en Nieuwjaar en de eerste week van 2022 te sluiten [2] .
De Ondernemingsraad (OR) stond echter een collectieve sluiting voor van vrijdag
24 december 2021 tot en met dinsdag 4 januari 2022 [3] . Dit, omdat er anders een te groot beslag op opname van vakantie-/tijd-voor-tijd uren aan de orde zou zijn. Als werknemers zeker vrij wilden zijn, moesten zij hiervoor tijdig een verzoek indienen. Wilden zij dat niet, en er was niet voldoende werk, dan kon het spaarurenmodel worden ingezet voor de dagen
5 tot en met 7 januari 2022 [4] . Het ging om een opname van in totaal 21 dagen op een totaal bestand van 257 fte (bezetting januari) die vielen onder het spaarurenmodel [5] . Het grootste deel van de werknemers dat wilde werken, heeft dus gewerkt, aldus [gedaagde] .
3.2.3.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 10 lid 4 van de cao moet gelezen worden in het licht van 31 lid 1 sub c van de cao.
Artikel 10 lid 4 van de cao luidt als volgt:
“4. Het spaaruren saldo is niet bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken
Kerst/Jaarwisseling)”.
Artikel 31 lid 1 sub c van de cao luidt als volgt:
“c. Voor een mogelijke collectieve sluiting aan het einde van het jaar wordt verwezen
naar artikel 10 lid 4”.
3.2.4.
Uit de hierboven genoemde cao artikelen volgt dat bij collectieve sluiting geen spaaruren gebruikt mogen worden. Dit is geen geschilpunt tussen partijen.
Verder zijn partijen het erover eens dat de eindejaar periode
maximaaltwee weken bedraagt, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard. Dit betekent dat de eindejaar periode ook minder mag zijn dan twee weken en dat was in 2021/2022 het geval.
[gedaagde] heeft immers gesteld, en FNV heeft dat niet weersproken, dat in samenspraak met de OR is besloten tot een collectieve sluiting van vrijdag 24 december 2021 tot en met dinsdag 4 januari 2022. Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist [6] dat zij in de periode van woensdag 5 tot en met vrijdag 7 januari 2022 collectief gesloten was, dan wel dat feitelijk sprake was van een collectieve sluiting in de zin van artikel 31 lid 1 sub c van de cao, door te stellen (en te onderbouwen) dat het grootste deel van de werknemers dat wilde werken in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 ook daadwerkelijk gewerkt heeft, wat door FNV niet is weersproken.
3.2.5.
Omdat geen sprake was van een collectieve sluiting in de periode van 5 tot en met
7 januari 2022 en gesteld noch gebleken is dat deze dagen (in 2022) anderszins onder de eindejaar periode kunnen worden gebracht, is het besluit van [gedaagde] om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 gebruik te maken van het spaarurenmodel, niet in strijd met artikel 10 lid 4 van de cao.
3.2.6.
Het vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 1, moet worden afgewezen.
Vordering 2: spaarurenmodel is geen Regeling onwerkbaar weer
3.3.
Onder 2 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer (als bedoeld in artikel 42 van de cao) [7] en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de (wettelijke) Regeling onwerkbaar weer.
3.3.1.
FNV heeft niet gesteld welk afzonderlijk belang zij heeft bij deze gevorderde verklaring voor recht. Dit klemt te meer nu [gedaagde] in haar conclusie van antwoord stelt dat het spaarurenmodel inderdaad niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer als bedoeld in artikel 42 van de cao en daaraan ook niet voldoet. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen partijen niet in geschil is dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dus ook niet voldoet aan de wettelijke Regeling onwerkbaar weer.
3.3.2.
Vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 2, wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
Vordering 3: spaarurenmodel niet inzetbaar bij onwerkbaar weer
3.4.
Onder 3 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
3.4.1.
De rechtbank zal ten aanzien van deze gevorderde verklaring voor recht allereerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , namelijk haar beroep op rechtsverwerking.
Rechtsverwerking en klachtplicht
3.4.2.
[gedaagde] voert, ten aanzien van de stelling van FNV dat het spaarurenmodel niet mag worden ingezet in geval van onwerkbaar weer, als verweer aan dat FNV haar recht heeft verwerkt om te ageren, omdat zij in juli 2021 een derde cao is overeengekomen met daarin artikel 42 cao, zonder daarbij de inzet van spaaruren uit te sluiten.
Ook voert [gedaagde] hierbij aan dat de individuele werknemers niet tijdig hebben geklaagd, en dat het aan FNV was, die in deze procedure opkomt voor alle werknemers, om per individuele werknemer te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat wel tijdig werd geklaagd.
3.4.3.
FNV heeft dit verweer weersproken door aan te voeren dat deze vordering gaat over de uitleg/uitvoering van de cao. FNV kan namens de werknemers ageren tegen een verkeerde uitleg/uitvoering. Verder betwist FNV dat zij heeft stilgezeten, waarbij zij verwijst naar een brief die zij heeft geschreven in februari 2022 aan [gedaagde] met daarin de discussiepunten over die uitleg/uitvoering [8] . Er is dus geen sprake van rechtsverwerking. Met deze brief van februari 2022 is bovendien de klachtplicht doorbroken/gestuit, aldus FNV. De omstandigheid dat de werknemers niet individueel hebben geklaagd, maakt niet dat sprake is van rechtsverwerking, want de individuele werknemers wachten en mogen wachten tot in deze wamca-procedure over die uitleg wordt beslist.
3.4.4.
De rechtbank overweegt dat het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking niet slaagt en overweegt daartoe het volgende. FNV heeft inderdaad ingestemd met artikel 42 van de cao, maar vordering 3 richt zich niet tegen
het bestaanvan die bepaling, maar tegen
de wijze waarop die wordt uitgelegd en toegepastdoor [gedaagde] . Met vordering 3 vraagt FNV immers een algemene verklaring voor recht over de wijze waarop die cao bepaling moet worden uitgelegd en toegepast. FNV mag - als cao afsluitende partij - tegen een bepaalde uitleg of uitvoeringswijze ageren. FNV heeft haar (eigen) recht daarop niet verwerkt, want zij heeft, zoals aangevoerd, een (klacht)brief gestuurd in februari 2022. Verder verwijst de rechtbank in dit verband naar rechtsoverweging 6.31 van het tussenvonnis van 3 januari 2024, waarin is overwogen dat blijkens door FNV overgelegde correspondentie FNV de (volgens haar oneigenlijke) wijze waarop [gedaagde] toepassing gaf aan het spaarurenmodel al vanaf begin februari 2021 meerdere keren aan de orde heeft gesteld bij [gedaagde] , en vanaf november 2021 juridische stappen heeft aangekondigd.
Verder is in deze collectieve procedure van belang dat FNV geen vorderingen instelt voor zichzelf - als cao afsluitende partij - maar ten behoeve van een groep werknemers. Omdat vordering 3 ziet op het verkrijgen van een algemene verklaring voor recht, en niet op individuele rechten van werknemers, speelt de stelling van [gedaagde] - dat individuele werknemers niet tijdig hebben geklaagd - geen rol.
De inhoudelijke beoordeling van vordering 3
3.5.
Onder 3 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
3.5.1.
FNV legt aan deze vordering ten grondslag dat het spaarurenmodel in de cao zich niet verhoudt met bepalingen van dwingend recht en dat de inzet van spaaruren bij onwerkbaar weer (zoals tijdens de vorstdagen in februari 2021) in strijd is met artikel
7:628 lid 1 BW. Artikel 7:628 lid 1 BW heeft als uitgangspunt dat de situatie ‘geen arbeid’ voor rekening van de werkgever komt.
[gedaagde] wentelt met het toepassen van het spaarurenmodel bij onwerkbaar weer het loondoorbetalingsrisico af op haar werknemers, want werknemers betalen door gedwongen opname van spaaruren in die situaties hun eigen loon, aldus FNV.
3.5.2.
[gedaagde] voert - kort gezegd - als verweer aan dat deze vordering als onvoldoende bepaald, niet deugdelijk en te vaag geen rechterlijke steun verdient.
Beide regelingen (het spaarurenmodel en de regeling onwerkbaar weer) stonden in de eerste twee cao’s spreekwoordelijk ‘naast elkaar’ en beide werden toegepast.
Het spaarurenmodel mag volgens [gedaagde] worden toegepast als sprake is van een verminderd werkaanbod, ongeacht de reden voor dat verminderde werkaanbod, dus ook bij onwerkbaar weer. Dat sinds 1 januari 2020 de wettelijke Regeling onwerkbaar weer is gewijzigd [9] (waardoor het oude artikel 42 van de cao niet meer kon worden toegepast) doet dus niet ter zake.
Verder is de inzet van spaaruren bij onwerkbaar weer op grond van artikel 10 van de cao toegestaan en volgens [gedaagde] is die inzet niet in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW.
[gedaagde] is met haar werknemers via cao (het spaarurenmodel) en via incorporatie (beding in hun arbeidsovereenkomst) namelijk flexibel werken overeengekomen en daarmee wentelt zij het loondoorbetalingsrisico niet af op haar werknemers. Immers, het vast maandelijks loon wordt tijdens de opname van uren in een periode van minder werk gewoon doorbetaald en over de gespaarde (over)uren wordt een extra spaaruren-toeslag van 2,5% van het bruto maandinkomen betaald.
3.5.3.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Voor een goed begrip is allereerst het volgende van belang. In de eerste twee cao’s
(2017-2018 en 2019-2020) was zowel artikel 10 als artikel 42 van toepassing.
Artikel 10 luidde:
“Artikel 10 Spaarurenmodel
1. Om op een goede manier te kunnen inspelen op de door de markt gevraagde flexibiliteit en wisselingen in werkaanbod, en een betere verdeling van overwerk mogelijk te maken, is een spaaruren model van toepassing. Dit spaaruren model is als verplichting van toepassing op alle werknemers in functies zoals genoemd in Bijlage 1.

2.Opbouwfase

In de periode van 1 april tot 1 november dient werknemer vanuit zijn overuren een
spaaruren saldo van 80 uur (parttimer naar rato) op te bouwen. Tot deze 80 uren zijn
bereikt worden de overuren met een maximum van 15 uur per maand in het spaarurensaldo gezet. De werknemer kan er zelf voor kiezen de opbouw versneld in te vullen. Alleen de overuren zelf worden in het spaaruren saldo opgenomen. De toeslagen worden uitbetaald.

3.Opnamefase

In de periode van 1 december tot 1 april kan de werkgever sturen op verplichte opname
van spaaruren, om op die manier een lager werkaanbod te kunnen opvangen.
Werknemer kan niet verplicht worden tot opname van een volledige dag aan spaaruren
indien sprake is van inhuur van een flexkracht voor deze werkzaamheden op dezelfde
locatie (of binnen 50 km van deze locatie).
4. Het spaaruren saldo is niet bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken Kerst/Jaarwisseling).
5. Werknemers in cao functies (zoals aangegeven in Bijlage 1 van deze cao) zijn verplicht
deel te nemen aan het spaaruren model. Indien in bijzondere situaties een werknemer
wordt uitgezonderd van deelname aan het spaaruren model (bijvoorbeeld in verband
met arbeidsongeschiktheid of beperkingen), is er ook geen recht op de spaarurentoeslag zoals vermeld in artikel 16. Bij een incidentele ziekmelding loopt de spaaruren
toeslag door. Na 1 maand ziekte vervalt de spaaruren toeslag”.
Artikel 42 luidde:

Artikel 42 Onwerkbaar weer
De werkgever beoordeelt wanneer en hoe lang ten gevolge van vorst of de aanwezigheid
van een sneeuwdek niet kan worden gewerkt, in welk geval, na overleg met de betrokken werknemers, zal worden nagegaan door wie wel en door wie niet gewerkt zal worden. In geval van verhindering zal de werkgever, indien er sprake is van een uitkering van het uitkeringsorgaan, aan de betrokken werknemer een aanvulling betalen op de uitkering van het uitkeringsorgaan tot 100% van een evenredig deel van het schaalsalaris van de betrokken werknemer. Deze aanvulling geldt voor zover deze aanvulling niet door het uitkeringsorgaan op de uitkering in mindering wordt gebracht. Ingeval op grond van algemene overwegingen extra uitkeringen plaatsvinden, zullen deze extra uitkeringen in mindering worden gebracht op de aanvullingen zoals omschreven in dit artikel.
De werknemer is verplicht, ingeval de werkgever hem gedurende de hierboven bedoelde tijd ander werk opdraagt waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten, mits de werkgever bereid is hem voor deze werkzaamheden door te betalen.
In bovengenoemde situaties van onwerkbaar is artikel 7:628 BW uitgesloten”.
Tot 2020 golden het spaarurenmodel (opgenomen in artikel 10 cao) en de regeling onwerkbaar weer (opgenomen in artikel 42 cao) dus naast elkaar en beide werden ook naast elkaar toegepast.
In 2020 is de wettelijke Regeling onwerkbaar weer gewijzigd. Uit het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub b, respectievelijk sub c van deze gewijzigde regeling volgt dat de werkgever is vrijgesteld van de loondoorbetalingsverplichting als op de dag waarop de buitengewone natuurlijke omstandigheid zich voordoet als gevolg waarvan niet wordt gewerkt, voldaan is aan (onder meer) de voorwaarde dat bij cao een regeling is getroffen waarin staat in welke buitengewone omstandigheden en onder welke voorwaarden de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht en het aantal wachtdagen, genoemd in artikel 3 van de regeling, is verstreken. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d van de regeling moet de betrokken werknemer over de uren waarop niet gewerkt kan worden wegens zo’n buitengewone omstandigheid, aanspraak maken op een uitkering op grond van artikel 19 van de Werkloosheidswet.
FNV en [gedaagde] zijn geen regeling in de cao 2021-2022 overeengekomen met betrekking tot onwerkbaar weer. Dientengevolge kan [gedaagde] geen aanspraak maken op vrijstelling van loondoorbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW.
Enkel geldt dus nog het spaarurenmodel, dat is opgenomen in artikel 10 van de cao, waarin geen voorbehoud is gemaakt met betrekking tot onwerkbaar weer.
3.5.4.
FNV stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onder de geschetste omstandigheden handelt in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW, doordat zij de vorstdagen in februari 2021 in mindering bracht op het spaarloonsaldo. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat het spaarurenmodel mag worden toegepast als sprake is van een verminderd werkaanbod, ongeacht de reden voor dat verminderde werkaanbod, dus ook bij onwerkbaar weer.
3.5.5.
Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of, en wanneer, het spaarurenmodel dat is opgenomen in artikel 10 van de cao mag worden ingezet als sprake is van onwerkbaar weer danwel van geen, of verminderd werkaanbod door weersomstandigheden.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uitleg conform de cao-norm
3.5.6.
Bij beantwoording van de vraag of het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, moet worden uitgegaan van een uitleg van de cao bepalingen conform de cao-norm. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Wat deze cao-norm inhoudt heeft de Hoge Raad laatstelijk in het arrest van 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622 op de volgende manier verwoord:
“Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginselde bewoordingen van die bepaling [10] , gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en opde aannemelijkheid van de rechtsgevolgenwaartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indiende bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingenen de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
Bewoordingen
3.5.7.
Uit de bewoordingen van artikel 10 blijkt dat het spaarurenmodel is overeengekomen om op een goede manier te kunnen inspelen op de door de markt gevraagde flexibiliteit én wisselingen in werkaanbod: in de (winter)maanden december tot en maart om een lager werkaanbod te kunnen opvangen (opnamefase) en in de maanden april tot en met november om overuren beter te reguleren (opbouwfase).
Dat artikel 10 niet mag worden toegepast bij een lagere vraag vanwege onwerkbaar weer, is in geen enkele ( [gedaagde] ) cao opgenomen. Hoewel in de cao 2021-2022 expliciet onder artikel 42 is opgenomen:
“NB: aangezien dit artikel niet meer voldoet aan de desbetreffende eisen die de gewijzigde regelgeving stelt, kan hierop geen beroep meer worden gedaan en is dit artikel niet meer van toepassing”,
bevat ook deze derde cao geen beperking waar het gaat om de toepassing van artikel 10.
Bedoeling van partijen die volgt uit de cao bepaling
3.5.8.
Door [gedaagde] is onweersproken gesteld dat vanaf het begin (2017) met de vakbonden is besproken dat het spaarurenmodel ook wordt toegepast bij ‘onwerkbaar weer’, naast de onwerkbaar weer (aanvullings)bepaling in artikel 42 van de cao. Deze en-en toepassing was dus van meet af aan bekend voor de individuele werknemers en was toen geen probleem, zoals ook blijkt uit de verklaring van FNV tijdens de mondelinge behandeling. Het werd voor FNV pas een probleem toen artikel 42 niet meer kon worden toegepast voor de chauffeurs van [gedaagde] die, zoals door FNV is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, behoren tot hun ‘natuurlijke achterban’. Voorheen kregen chauffeurs namelijk vorstverlet op grond van artikel 42 van de cao, maar daarna (toen artikel 42 cao niet meer kon worden toegepast) werd ook voor hen, net als bij de mengmeesters en laboranten, gebruik gemaakt van het spaarurenmodel. Daarover hebben de chauffeurs bij FNV geklaagd.
3.5.9.
Uit dat wat hiervoor is overwogen onder de kopjes “Bewoordingen” en “Bedoeling van partijen die volgt uit de cao bepaling” kan worden vastgesteld dat de tekst van artikel 10 van de cao niet ter discussie staat, maar slechts de reikwijdte daarvan.
Onaannemelijk rechtsgevolg /onaanvaardbare rechtsgevolg
3.5.10.
Door haar werknemers bij perioden van onwerkbaar weer spaaruren te laten opnemen (op grond van artikel 10 van de cao) voldoet [gedaagde] niet aan haar loondoorbetalingsverplichting (in de zin van artikel 7:628 lid 1 BW). Dat leidt tot een onaannemelijk en onaanvaardbaar rechtsgevolg, zo stelt FNV.
3.5.11.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onaannemelijk rechtsgevolg als [gedaagde] , wanneer het werkaanbod daartoe aanleiding geeft, spaaruren laat inzetten bij “onwerkbaar weer”.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de tekst van artikel 10 van de cao en de bandbreedte van het spaarurenmodel (80 uren meer werken tijdens de opbouwfase van 1 april tot
1 november voor zover dat saldo nog niet bereikt was, maximaal 80 uren minder werken tijdens de opnamefase van 1 december tot 1 april, tegen een vast maandelijks loon) voorzien in het opvangen van een verminderd werkaanbod in het algemeen, dus ook bij onwerkbaar weer. De opname is begrensd door de referteperiode van 1 december tot 1 april en door een maximum van 80 spaaruren. Er is geen beperking dat bij onwerkbaar weer geen gebruik mag worden gemaakt van het spaarurenmodel. Dat er in de eerdere cao’s een aparte bepaling (artikel 42 cao) was die kon worden toegepast bij onwerkbaar weer, maakt niet dat deze beperking er wel zou zijn. Artikel 10 cao en artikel 42 cao werden voorheen beide toegepast. Dat blijkt uit het feit dat bij onwerkbaar weer in de periode onder de eerste twee cao’s voor de chauffeurs een beroep werd gedaan op artikel 42 van de cao en voor de laboranten en mengmeesters op artikel 10. Het spaarurenmodel werd dus al gebruikt bij onwerkbaar weer.
Het volgens FNV onaannemelijke rechtsgevolg dat werknemers door gedwongen opname van niet betaalde overuren hun eigen loon betalen, doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
Een werknemer van [gedaagde] dient zijn (in periodes van veel werkaanbod) gereserveerde uren, op grond van de in de cao vastgelegde afspraken en binnen de in de cao opgenomen bandbreedte (referteperiode en maximum), in te zetten ter compensatie van niet gewerkte uren (in periodes van weinig werkaanbod). Dat deze meeruren niet worden verloond, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Door [gedaagde] is namelijk onweersproken gesteld dat de overwerktoeslag over de gereserveerde uren altijd wordt uitbetaald. De nominale waarde van de gereserveerde uren komt tot uitbetaling door inzet van deze uren ter compensatie van uren waarop als gevolg van minder werkaanbod niet wordt gewerkt, terwijl wel het overeengekomen loon wordt betaald. Daarnaast ontvangt een werknemer van [gedaagde] maandelijks nog een extra spaaruren-toeslag van 2,5% van het bruto maandinkomen [11] ongeacht of invulling is gegeven aan het spaarurenmodel in de betreffende maand.
[gedaagde] heeft verder onweersproken aangevoerd dat zij zich aan de overeengekomen bandbreedte houdt en dat de opname van spaaruren vanaf het moment van gelding van artikel 10 cao tot nu toe ruimschoots minder is geweest dan het beschikbare saldo van 80 spaaruren.
Indien FNV het wenselijk acht dat het spaarurenmodel in het geval van een lager werkaanbod door onwerkbaar weer niet (langer) wordt toegepast, dan had zij kunnen en moeten bedingen dat aan artikel 10 van de cao wordt toegevoegd dat het spaarurenmodel bij een lager werkaanbod door (nader te definiëren) onwerkbaar weer niet mag worden toegepast, zoals zij ook met [gedaagde] is overeengekomen dat het spaarurenmodel niet wordt toegepast bij de 'eindejaarperiode'. Dat heeft zij echter niet gedaan, waardoor temeer aannemelijk is dat artikel 10 cao ook kan worden toegepast in de situatie dat sprake is van een verminderd werkaanbod door “onwerkbaar weer” (waaronder vorstdagen).
3.5.12.
Voor zover FNV tevens heeft bedoeld te stellen dat toepassing van het spaarurenmodel bij onwerkbaar weer, waaronder vorstdagen, tot onaanvaardbare resultaten in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW zou leiden, was het aan haar om dat verwijt te onderbouwen. Zoals FNV tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, waren de chauffeurs - die eerst in het kader van artikel 42 (oud) cao vorstverlet kregen maar nu tijdens vorstperiodes (net als de mengmeesters en laboranten) spaaruren in moesten zetten - degenen die bij FNV aan de bel hebben getrokken. FNV heeft echter niet met concrete feiten aannemelijk gemaakt dat voor hen sprake was van een onaanvaardbaar (rechts)gevolg.
3.5.13.
Slotsom van alles wat is overwogen in rechtsoverweging 3.5. is, dat het inzetten van gereserveerde spaaruren ter compensatie van niet verrichte arbeid geen schending betekent van artikel 7:628 lid 1 BW, want de werknemers ontvangen in dit verband bij geen arbeid, wel degelijk loon.
Het vorenstaande betekent ook dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 3, moet worden afgewezen.
Vordering 6: verbod en dwangsom
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de collectieve vordering van FNV onder 6, dat kort gezegd een verbod inhoudt voor [gedaagde] om (1) artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en om (2) werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer, onder verbeurte van een dwangsom, evenmin toewijsbaar is.
Vorderingen 4 en 5: veroordelingen tot terugboeken / uitbetalen van spaaruren
3.7.
Onder 4 en 5 vordert FNV - kort gezegd - om [gedaagde] te veroordelen tot het terugboeken of uitbetalen van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren van de (ex-)werknemers, onder verbeurte van een dwangsom.
3.7.1.
Omdat, zoals hiervoor overwogen, de vorderingen 1, 2, 3 en 6 moeten worden afgewezen, leidt dit tot de conclusie dat de daarmee samenhangende vorderingen 4 en 5 eveneens moeten worden afgewezen.
Vorderingen 8 tot en met 10: kosten
3.8.
FNV heeft vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en de wettelijke rente daarover, en de nakosten.
3.8.1.
Omdat de hoofdvorderingen van FNV niet slagen, houdt dit vanzelfsprekend ook afwijzing in van de door FNV onder 8 gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.8.2.
Omdat FNV in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
3.684,00
(6 punt × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.660,00
3.8.3.
Ook de door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In voorwaardelijke reconventie
3.9.
De vorderingen in reconventie zijn ingesteld door [gedaagde] onder de voorwaarde dat de rechtbank de collectieve vorderingen van FNV toewijst. Nu daarvan geen sprake is, is de voorwaarde niet vervuld en hoeft in voorwaardelijke reconventie geen beslissing gegeven te worden.
3.10.
Omdat de vorderingen in reconventie niet zijn behandeld, kan geen van beide partijen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, en moet een proceskostenveroordeling in reconventie in beginsel achterwege blijven. Echter, gelet op de samenhang die in dit geval bestaat tussen de gedingen in conventie en in reconventie, vormt de eis in (voorwaardelijke) reconventie van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank een redelijke vorm van verdediging waarvan de kosten op die grond ten laste van FNV komen (zie ook Hoge Raad, 21 januari 1977, NJ 1977/487).
3.11.
FNV zal dan ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld.
De proceskosten van [gedaagde] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(4,0 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.367,00
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van FNV af,
4.2.
veroordeelt FNV in de proceskosten van € 6.660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in voorwaardelijke reconventie
4.3.
bepaalt dat niet op de vorderingen van [gedaagde] behoeft te worden beslist,
4.4.
veroordeelt FNV in de proceskosten van € 1.367,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.5.
veroordeelt FNV tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als FNV niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt FNV tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen, mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden
en mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Voetnoten

1.Bij antwoordakte van 28 februari 2024 heeft [gedaagde] aangegeven dat haar naam is
2.Zie productie 5 bij conclusie van antwoord
3.Zie productie 6 bij conclusie van antwoord
4.Zie productie 7 bij conclusie van antwoord
5.Zie productie 8 bij conclusie van antwoord
6.Zie producties 5 t/m 8 bij conclusie van antwoord.
7.Omwille van de begrijpelijkheid heeft de rechtbank de tekst tussen haakjes toegevoegd.
8.Zie productie 12 van FNV bij dagvaarding
9.Zie in dit verband artikel 7:628 lid 9 BW
10.De onderstrepingen zijn ter verduidelijking aangebracht door de rechtbank en zullen hierna worden besproken.
11.Zie artikel 16 cao