ECLI:NL:RBOBR:2025:2952

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
25/561
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit van de gemeente 's-Hertogenbosch met betrekking tot wegversmalling en verkeersborden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft een verkeersbesluit genomen om de verkeersveiligheid rondom de school in Rosmalen te verbeteren door het aanbrengen van voorrangsborden op de kruising van de Allegroweg met de Groote Wielenlaan. Verzoeker, een omwonende, is het niet eens met de wegversmalling die onderdeel is van dit besluit, omdat hij vreest dat dit zal leiden tot onveilige situaties. De voorzieningenrechter oordeelt dat de wegversmalling geen verkeersbesluit is en dus niet onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Hierdoor kan verzoeker niet bestuursrechtelijk opkomen tegen de wegversmalling, ook niet via het verkeersbesluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het verkeersbesluit rechtmatig is en verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak benadrukt dat de wegversmalling een feitelijke handeling is zonder rechtsgevolg, en dat verzoeker zich in dit geval tot de civiele rechter moet wenden als hij meent dat de gemeente onrechtmatig handelt. De voorzieningenrechter moedigt beide partijen aan om in gesprek te gaan over de verkeersveiligheid in de buurt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/561

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, het college
(gemachtigde: mr. J. van Goch).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het verkeersbesluit dat het college heeft genomen om verkeersborden te plaatsen op de kruising van de Allegroweg met de Groote Wielenlaan in Rosmalen. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft tegen het verkeersbesluit bezwaar gemaakt, maar dat schorst de werking van het verkeersbesluit niet op. Daarom verzoekt hij om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De vraag of er reden bestaat om het verkeersbesluit te schorsen, beantwoordt de voorzieningenrechter mede aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter stelt in haar uitspraak vast dat verzoeker in wezen bezwaren heeft tegen de wegversmalling die geen onderdeel is van het verkeersbesluit en zij oordeelt dat daartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat. Naar haar voorlopig oordeel is het verkeersbesluit daarom rechtmatig. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en de rechtbank is er in een (eventueel) later bodemgeding niet aan gebonden.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het toetsingskader voor de voorzieningenrechter. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 4. Aan het eind, onder 10, staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Verzoeker woont aan de [adres] in [woonplaats] . Het Kindcentrum (KC) de Hoven is gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] . De gemeente ’s-Hertogenbosch wil de verkeersveiligheid van en naar KC de Hoven voor voetgangers verbeteren en zij wil daarvoor een aantal fysieke maatregelen treffen, waaronder een wegversmalling op de kruising van de Allegroweg met de Groote Wielenlaan in Rosmalen. Om de verkeerssituatie op de kruising te reguleren, wil de gemeente een voorrangsregeling instellen door het plaatsen van voorrangsborden.
2.1.
In het “voornemen verkeersbesluit verbeteren overstreekbaarheid Allegroweg bij KC de Hoven, Rosmalen” heeft het college aangekondigd dat zij de voorrangsborden F5 en F6, inclusief zuil, wil plaatsen op de kruising van de Allegroweg met de Groote Wielenlaan in Rosmalen.
2.2.
Verzoeker heeft op het voornemen gereageerd met een zienswijze.
2.3.
Met het “verkeersbesluit verbeteren oversteekbaarheid Allegroweg bij KC de Hoven, Rosmalen” (het verkeersbesluit) heeft het college besloten om de voorrangsborden F5 en F6 inclusief zuil, te plaatsen op de kruising van de Allegroweg met de Groote Wielenlaan in Rosmalen. Het college heeft het verkeersbesluit genomen omdat zij streeft naar een veilige, voetgangers- en fietsvriendelijke leefomgeving.
2.4.
Verzoeker heeft tegen het verkeersbesluit op 26 februari 2025 bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.5.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
Op 7 mei 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college.

Het toetsingskader

3. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en die een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak; in dit geval de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of het verzoek overduidelijk elk spoedeisend belang mist, dan wel of de belangen van de verzoekende partij overduidelijk zo weinig worden aangetast door uitvoering van het besluit, dat het treffen van een voorlopige voorziening niet passend zou zijn. Met andere woorden: als iemand helemaal geen (spoedeisend of ander) belang heeft bij het treffen van de voorziening, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen en beoordeelt de voorzieningenrechter verder niet of het besluit wel of niet rechtmatig is.
3.2.
In het andere geval, dus als niet vaststaat dat de verzoekende partij geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter vindt dat er geen sprake is van een situatie waarin overduidelijk elk spoedeisend belang ontbreekt bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat de voorzieningenrechter hierna gaat beoordelen of het verkeersbesluit, naar haar voorlopig oordeel, rechtmatig is.
5. Uit het verkeersbesluit en de motivering daarvan leidt de voorzieningenrechter af dat de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft besloten om de oversteekbaarheid voor voetgangers in de Allegroweg te verbeteren door het aanleggen van een wegversmalling. Om het verkeer in goede banen te leiden, wordt bij de wegversmalling een voorrangsregeling op wegvakniveau ingesteld door het plaatsen van de verkeersborden F5 en F6 zodat per rijrichting slechts één auto en één fietser kan passeren. Enkel het plaatsen van deze verkeersborden is, zo heeft het college in de tekst van het besluit vermeld, onderdeel van het verkeersbesluit.
6. In artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is bepaald dat voor een aantal maatregelen een verkeersbesluit nodig is. Het gaat dan alleen om maatregelen die leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat de wegversmalling die hier aan de orde is, geen maatregel is waarvoor een verkeersbesluit nodig is. Verzoeker heeft gesteld dat grote voertuigen, zoals vrachtwagens, niet meer in de Allegroweg zullen kunnen komen omdat die niet door de wegversmalling passen, maar het college heeft die stelling gemotiveerd weersproken door erop te wijzen dat de breedte na de wegversmalling méér is dan de minimaal vereiste 3,25 meter, en heeft dat onderbouwd met rijcurvetekeningen die bij het verweerschrift zijn gevoegd. Verzoeker heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Het aantal categorieën weggebruikers dat van de weg gebruik kan maken, verandert dus niet door de wegversmalling. Dat betekent dat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de WVW en dat de maatregel tot het aanbrengen van een wegversmalling niet als een verkeersbesluit valt aan te merken.
7. Verzoeker brengt in zijn verzoekschrift en ook op de zitting naar voren dat zijn bezwaren zich niet alleen richten tot de wegversmalling, maar ook tot het plaatsen van de verkeersborden, omdat sprake is van een kip-ei-situatie; zonder wegversmalling zouden de verkeersborden niet zijn geplaatst. De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt.
7.1.
De tekst van artikel 15 van de WVW, en met name het tweede lid, is in de wet gekomen door middel van een amendement. [1] Uit de toelichting op dat amendement blijkt dat de indieners daarvan vonden dat deze materie in de wet moest worden geregeld en niet, zoals tot op dat moment het geval was, in een algemene maatregel van bestuur. De indieners van het amendement beoogden geen inhoudelijke wijziging van de geldende regeling die tot op dat moment in artikel 17 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) stond. [2] Het amendement op de WVW is vervolgens aangenomen en in verband daarmee is het toenmalige artikel 17 van het BABW komen te vervallen. [3]
7.2.
Omdat met het amendement geen inhoudelijke wijziging van de wettelijke regelingen is beoogd, is de Nota van Toelichting op het toenmalige artikel 17 van het BABW van belang om de door de wetgever beoogde reikwijdte van de bepaling te kunnen vaststellen. [4] In die Nota van Toelichting staat onder andere:

Tegen de achtergrond van het feit, dat de vervanging van verkeerstekens door fysieke maatregelen, waardoor het beoogde verkeersgedrag niet slechts juridisch maar juist ook feitelijk wordt bereikt, als een belangrijk uitgangspunt van het BABW geldt, dient in het BABW een voorziening te worden getroffen, ten einde te voorkomen dat aldus de bestaande lacune in de rechtsbescherming zou worden vergroot.
In het BABW is vorenbedoelde voorziening als volgt tot stand gebracht. In paragraaf 5 van hoofdstuk II wordt aan een aantal infrastructurele maatregelen aan de weg een zelfstandige betekenis toegekend. Het gaat daarbij om maatregelen die leiden tot een beperking van de toegankelijkheid van een weg of weggedeelte voor categorieën weggebruikers dan wel tot de uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik mag maken. Juist ten gevolge van deze maatregelen kunnen de belangen van burgers in het bijzonder worden geraakt.
Voor het aanbrengen of verwijderen van deze verkeersvoorzieningen is thans krachtens artikel 17 een verkeersbesluit vereist. (…)
De rechtsbescherming is tot de hiervoor genoemde maatregelen beperkt en betreft daarmee bij voorbeeld niet parkeerbelemmerende maatregelen van fysieke aard en feitelijke maatregelen die er toe strekken de snelheid van voertuigen te matigen ten einde de bestuurslasten voor de wegbeheerders beperkt te houden. Die bestuurslasten mogen niet worden onderschat. Het voorschrijven van een verkeersbesluit brengt onder meer mee, dat het besluit moet worden bekendgemaakt en dat van de bekendmaking mededeling moet worden gedaan in één of meer plaatselijke dag- of weekbladen alsmede dat met de uitvoering eerst mag worden begonnen na het verstrijken van de beroepstermijn. Aangezien het uit dereguleringsoogpunt mede wenselijk is deze lasten voor zoveel verantwoord te beperken is naar aanleiding van het in hoofdstuk IV genoemde bestuurlijke overleg besloten het bieden van rechtsbescherming te beperken tot die gevallen waarin de belangen van burgers in het bijzonder kunnen worden geraakt. Aan dit criterium voldoen de niet in het BABW opgenomen fysieke maatregelen naar mijn oordeel niet. [5]
(…)
Het gaat hierbij om die infrastructurele ingrepen aan de weg, die leiden tot een beperking van de toegankelijkheid van een weg of weggedeelte voor categorieën weggebruikers dan wel tot een uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. In punt 1 van hoofdstuk VI van deze nota van toelichting is uiteengezet dat de vaststelling van verkeersbesluiten tot deze maatregelen dient te worden beperkt ten einde de bestuurslasten voor de wegbeheerders te beperken
. [6]
7.3.
Gelet op deze wetsgeschiedenis van artikel 15, tweede lid, van de WVW heeft de wetgever een weloverwogen en expliciete keuze gemaakt om bestuursrechtelijke rechtsbescherming te bieden tegen een beperkt aantal – en met zoveel woorden in de wet genoemde – verkeersmaatregelen. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor onder 6 heeft overwogen, is de wegversmalling aan de Allegrolaan niet zo’n maatregel. Verzoeker kan dus niet over de band van het verkeersbesluit waarbij is besloten tot plaatsing van verkeersborden, de wegversmalling bestuursrechtelijk aanvechten. Dat zou indruisen tegen de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om voor dit soort maatregelen géén bestuursrechtelijke rechtsbescherming open te stellen. Daarom kan verzoekers stelling dat sprake is van een kip-ei-situatie en het om die reden volgens hem niet uitmaakt dat zijn inhoudelijke bezwaren zich richten tegen de wegversmalling en niet tegen de verkeersborden zelf, niet worden gevolgd.
De wegversmalling is een feitelijke handeling zonder rechtsgevolg, zodat niet alleen geen sprake is van een verkeersbesluit, maar ook niet van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bestuursrechtelijk kan worden opgekomen. De voorzieningenrechter begrijpt van verzoeker dat hij het pijnlijk vindt dat de gemeente zo’n in zijn ogen ingrijpende maatregel kan nemen zonder dat er een bestuursrechtelijke rechtsingang openstaat, maar dat kan er niet toe leiden dat hij – in weerwil van wat de wetgever heeft bepaald – bestuursrechtelijk kan procederen tegen de wegversmalling. Als verzoeker zijn (op de zitting naar voren gebrachte) stelling dat de gemeente een onrechtmatigde daad jegens hem pleegt door de wegversmalling aan te brengen, zal hij zich tot de civiele rechter moeten wenden.
8. Het verkeersbesluit is dus naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtmatig, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
9. De voorzieningenrechter merkt nog het volgende op. Tijdens de zitting is duidelijk naar voren gekomen dat beide partijen hetzelfde voor ogen staat: een veilige buurt zonder gevaarlijke verkeerssituaties. De gemachtigde van het college heeft toegezegd met verzoeker in gesprek te gaan over de wegversmalling en de plaatsing van de verkeersborden, nog voordat het college een beslissing op verzoekers bezwaar zal nemen. De voorzieningenrechter wil, zoals zij tijdens de zitting ook heeft gedaan, nogmaals aan partijen meegeven dat zij er waarde aan hecht dat partijen tijdens dat gesprek openstaan voor ieders inzichten en aangedragen mogelijkheden om de verkeersveiligheid voor voetgangers aldaar te verbeteren.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:16 luidt als volgt:
“Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.”
Artikel 8:81 luidt voor zover hier van belang:
“1 Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…)”
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 15 luidt als volgt:
“1 De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2 Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.”

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992-93, 22030, nr. 24.
2.Stb. 1990, 460.
3.Stb. 1994, 815, p. 10 en 32.
4.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 december 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:6080.
5.Stb. 1990, 460, p. 19-20.
6.Stb. 1990, 460, p. 31.