vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.027370.24
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:hij in de periode van 20 januari 2023 tot en met 24 januari 2024 te 's-Hertogenbosch en/of te Veghel, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 2:hij op of omstreeks 24 of 25 januari 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 3:hij op of omstreeks 21 januari 2024 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 123,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 4:hij op of omstreeks 5 februari 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 54,12 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 203,02 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 5:hij op of omstreeks 5 februari 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 6:hij op of omstreeks 5 februari 2023, te 's-Hertogenbosch (van) (een) geldbedrag(en) (totaal 3755 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), (door een zak met briefgeld uit de auto te gooien en een portemonnee met een hoeveelheid briefgeld heeft verstopt onder een autostoel) en/ofSub b- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of- gebruik heeft gemaakt,terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 5 februari 2023, te 's-Hertogenbosch een geldbedrag (3755 euro), althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding
Het Openbaar Ministerie en verdachte hebben procesafspraken gemaakt over de afdoening van deze strafzaak. Deze procesafspraken zijn opgenomen in een overeenkomst, die door verdachte en zijn raadsman is ondertekend op 13 februari 2025 en door de officier van justitie op 18 februari 2025. Deze overeenkomst bevindt zich in het dossier.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende procesafspraken.
Het Openbaar Ministerie en verdachte zijn overeengekomen dat:
de verdediging geen onderzoekswensen indient en geen bewijsverweren voert;
verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
verdachte de strafbare feiten niet ontkent;
verdachte afstand doet van de onder hem in beslag genomen goederen;
verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
het Openbaar Ministerie ter terechtzitting zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de ten laste gelegde feiten zoals opgenomen in de overeenkomst en tot een strafeis van
a. een gevangenisstraf van 210 dagen waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
b. een taakstraf van 210 uren, en
c. een geldboete van € 12.500,00;
het Openbaar Miniserie geen vordering tot ontneming zal aankondigen of aanhangig zal maken.
Verder is in de overeenkomst opgenomen dat verdachte en het Openbaar Ministerie afzien van hoger beroep als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de inhoud van de overeenkomst.
De rechtbank kan alleen acht slaan op deze overeenkomst als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat doorgaans, ook in deze strafzaak, in procesafspraken wordt opgenomen dat verdachte afziet van het uitoefenen van bepaalde verdedigingsrechten.
De rechtbank beoordeelt deze overeenkomst daarom aan de hand van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252). De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. Tevens heeft de rechtbank dit ter terechtzitting van 12 mei 2025 met de partijen besproken.
De rechtbank heeft de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt, ter terechtzitting doorgenomen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting van 12 mei 2025 ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten en dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
Dat betekent dat de rechtbank acht kan slaan op de gemaakte procesafspraken.
Het bewijs.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
ten aanzien van feit 1:in de periode van 20 januari 2023 tot en met 24 januari 2024 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:omstreeks 24 januari 2024 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 3:op 21 januari 2024 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk aanwezig heeft gehad 123,05 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 4:op 5 februari 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad 54,12 gram hasjiesj en 203,02 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 5:op 5 februari 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 6:op 5 februari 2023, te 's-Hertogenbosch geldbedragen (totaal 3755 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst, geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, (met aftrek van voorarrest van 20 dagen);
- een taakstraf voor de duur van 210 uren;
- een geldboete ter hoogte van € 12.500,00.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de overeenkomst. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij de procesafspraken volgt, toe te staan dat verdachte de geldboete in termijnen kan betalen en zo veel mogelijk termijnbetalingen toe te staan als wettelijk gezien mogelijk is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst.
Verdachte heeft gedurende twaalf maanden gehandeld in harddrugs en heeft op verschillende momenten diverse soft- en harddrugs voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Daarbij heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 3755,00 euro. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Tussen verdachte en het Openbaar Ministerie is in de overeenkomst een strafeis van een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren (met aftrek van voorarrest), een taakstraf voor de duur van 210 uren en een geldboete ter hoogte van 12.500,00 euro overeengekomen.
Gelet op wat hiervoor werd overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. Bovendien acht de rechtbank deze straffen passend en geboden om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw in te laten met de handel in verdovende middelen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot de straffen zoals de officier van justitie – conform de procesafspraken – heeft geëist.
Ten aanzien van de op te leggen geldboete zal de rechtbank (in overeenstemming met de procesafspraken) op verzoek van de verdediging bepalen dat verdachte de geldboete in termijnen mag betalen. De rechtbank bepaalt in dat kader dat de geldboete dient te worden betaald in 24 maandelijkse termijnen, bestaande uit 23 termijnen van elk 500,00 euro en één laatste termijn van 1000,00 euro.