ECLI:NL:RBOBR:2025:2787

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
22/1661 en 23/1509
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werkneemster in het kader van de WIA-uitkering met betrekking tot medische beperkingen en duurzaamheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het UWV inzake de WIA-uitkering van een (ex-)werkneemster beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van het UWV onvoldoende gemotiveerd zijn, met name wat betreft de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid van de beperkingen. De rechtbank stelt vast dat het UWV in zijn besluiten niet adequaat heeft onderbouwd waarom de werkneemster per de relevante data (6 augustus 2013, 6 februari 2014, 1 augustus 2019 en 7 september 2020) als niet duurzaam arbeidsongeschikt is aangemerkt. De rechtbank wijst op de inconsistenties in de medische rapportages en de gebrekkige motivering van de verzekeringsarts Jonker. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van het UWV op deze punten niet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en dat de motivering te algemeen en onvoldoende concreet is. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt het UWV op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1661 en SHE 23/1509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.A. van der Steen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de mate van arbeidsongeschiktheid waarop de WIA [1] -uitkering van (ex-)werkneemster is gebaseerd.
1.1.
Het UWV heeft met het gewijzigde besluit van 5 mei 2023 het arbeidsongeschiktheidspercentage van (ex-)werkneemster vanaf 6 augustus 2013 en
6 februari 2014 vastgesteld op 60,41%. Vanaf 1 augustus 2019 zou (ex-)werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn.
1.2.
Met het besluit van 13 april 2021 heeft het UWV vastgesteld dat (ex-) werkneemster vanaf 7 september 2020 onveranderd volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Per 24 maart 2023 zou (ex-)werkneemster weer belastbaar zijn. Met het bestreden besluit van 15 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3.
De (ex-)werkneemster heeft geen toestemming gegeven om haar medische gegevens te delen met eiseres. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de kennisneming van de medische stukken niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank zal daarom, voor zover mogelijk, de medische gegevens van de werkneemster niet expliciet benoemen in de uitspraak.
1.4.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Het UWV heeft daar niet op gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door medisch adviseur D.C.M. Meijer, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de besluitvorming die ten grondslag heeft gelegen aan de bestreden besluiten van 5 mei 2023 en 15 juni 2022 op juiste wijze en juiste gronden heeft plaatsgevonden. Gelet op de bestreden besluiten zijn achtereenvolgens 6 augustus 2013, 6 februari 2014, 1 augustus 2019 en 7 september 2020 de te beoordelen data in geding.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bestreden besluiten gebaseerd op een onzorgvuldige en ondeugdelijk gemotiveerde (medische) grondslag. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Data in geding 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 (bestreden besluit 5 mei 2023)
4. De rechtbank stelt voorop dat de uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2022 [2] het vertrekpunt is voor de beoordeling die voorligt. In deze uitspraak had de rechtbank twijfels gesteld over de aangenomen beperkingen in het persoonlijk functioneren (handelingstempo en werk zonder verhoogd persoonlijk risico) van ex-werkneemster. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts B&B Jonker (hierna: Jonker) laten vervallen omdat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke onderbouwing ontbrak.
5. Jonker zag wel reden voor meer (fysieke) beperkingen in de rubrieken 2, 4, 5 en 6. Die beperkingen heeft Jonker toegevoegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2022 en zij heeft deze ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit van 5 mei 2023. Het betreft aanvullende beperkingen op 2.8. (conflicthantering), 2.12.2 (direct contact met patiënten en hulpbehoevenden) en 2.12.5. (leidinggevende aspecten). Ook vond Jonker ex-werkneemster beperkt in de werktijden en achtte zij een urenbeperking van toepassing van 4 uur per dag en 20 uur per week. Tot slot heeft Jonker de beoordelingspunten 4.20 (traplopen) en 5.7. (boven schouderhoogte actief zijn) aangescherpt. Als motivering voor deze aanvullende en ruimere beperkingen stelt Jonker dat haar was opgevallen dat de beperkingen in de rubrieken 2 en 6 op latere beoordelingsmomenten wel waren opgenomen in de FML en het moest volgens haar dan ook wel een omissie zijn geweest dat deze beperkingen niet eerder waren aangenomen. Daarom heeft Jonker deze beperkingen alsnog toegevoegd in de FML van 3 november 2022, geldig vanaf 5 juni 2013.
6. De rechtbank kan de onder 5. gegeven toelichting door Jonker niet volgen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ex-werkneemster per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 meer beperkt is in de rubrieken 2, 4, 5 en 6. Daarvoor wijst de rechtbank op het rapport van 17 oktober 2019 van primaire verzekeringsarts Sabel, die in juni 2013 geen beperkingen had aangenomen in de rubrieken 2 en 6 per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014. In zijn rapport van 27 juli 2020 zag arts B&B Khatab, overigens gecontrasigneerd door Jonker, ook geen aanleiding voor een gewijzigde belastbaarheid ten aanzien van deze data in geding. De rechtbank vindt het medisch onderzoek van het UWV daarom inconsistent, ook gezien het feit dat Jonker de in geding zijnde data al meermaals ter beoordeling voorgelegd heeft gekregen en eerder blijkbaar geen aanleiding zag voor een wijziging in de belastbaarheid van ex-werkneemster. Bovendien heeft Jonker in haar rapport van 7 januari 2022 eerder nog gesteld dat onvoldoende informatie ter beschikking stond om de FML per deze data in geding te wijzigen. Ook volstaat de motivering naar het oordeel van de rechtbank niet omdat deze te algemeen en niet concreet genoeg is geformuleerd. De motivering is niet voorzien van een deugdelijke, medisch objectiveerbare onderbouwing. De rechtbank oordeelt daarom ten aanzien van de motivering die het UWV ten grondslag heeft gelegd aan de arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 dat aan het bestreden besluit van 5 mei 2023 op deze punten een motiveringsgebrek kleeft.
Datum in geding 1 augustus 2019 (bestreden besluit 5 mei 2023)
7. In haar uitspraak van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank over 1 augustus 2019 geoordeeld dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd ten aanzien van welke beperkingen en in welke mate verbetering wordt verwacht. Daarop heeft Jonker in haar rapport van 3 november 2022 gemotiveerd dat de gewijzigde FML van 3 november 2022 ook van toepassing wordt geacht per 1 augustus 2019. Met die gewijzigde belastbaarheid (geldig vanaf 5 juni 2013) heeft de arbeidsdeskundige B&B per 1 augustus 2019 onvoldoende functies kunnen duiden waardoor ex-werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Ook heeft Jonker een fictieve FML opgesteld (geldig vanaf 24 maart 2021) waarmee kan worden vastgesteld wat het arbeidsongeschiktheidspercentage van ex-werkneemster is op basis van haar duurzame arbeidsbeperkingen. Dit heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 4,53%. De rechtbank heeft onder 6 geoordeeld dat de onderbouwing die ten grondslag ligt aan de aanvullende en ruimere beperkingen in de FML van 3 november 2022 onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van 1 augustus 2019 van oordeel is dat deze is voorzien van een ondeugdelijke motivering, omdat ook hier sprake is van een gewijzigde FML zonder dat daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt.
8. Ook is de rechtbank, onder verwijzing naar het stappenplan duurzaamheid arbeidsongeschiktheid, van oordeel dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. In zijn uitspraak [3] heeft de Raad geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De rechtbank vindt dat Jonker dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat ex-werkneemster er alles aan doet om weer in de maatschappij te participeren, een opleiding volgt en niet uit is op een IVA-uitkering, ziet niet op een motivering die de Raad stelt aan de onderbouwing van de duurzaamheid.
9. De rechtbank is het met eiseres eens dat de fictieve FML van 3 november 2022 niet kan dienen als basis voor de bottleneck-analyse, omdat deze geldig is per 24 maart 2021. Er had immers een FML, geldig per 1 augustus 2019 opgesteld moeten worden met daarin alleen de duurzame beperkingen. Ook heeft dit tot gevolg gehad dat een verkeerd CBBS-sjabloon is gehanteerd. Dit had sjabloonversie 4 (11-2002) moeten zijn in plaats van 5 (05-2020).
Datum in geding 7 september 2020 (bestreden besluit 15 juni 2022)
10. De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen besproken dat uit de dossierstukken niet blijkt wat de oorsprong is van de herbeoordeling van ex-werkneemster in 2020. Partijen verschillen daarover van mening en de rechtbank stelt vast dat een aanvraag voor een herbeoordeling in de stukken ontbreekt. In samenspraak met partijen overweegt de rechtbank daarom uit pragmatisch oogpunt om uit te gaan van de datum 7 september 2020. Desgevraagd hebben partijen aangegeven daarmee akkoord te zijn.
Zorgvuldigheid
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts de heroverweging heeft gebaseerd op hetgeen dat door de medisch secretaresse in het medisch rapport is vastgelegd. Het UWV heeft een toelichting gegeven op de werkwijze en die kan de rechtbank volgen. De medisch secretaresse bereidt een zaak voor en maakt een vooropzet, maar de heroverweging is aan de verzekeringsarts voorbehouden. Hij is immers ook tuchtrechtelijk aansprakelijk. Daarbij betrekt de verzekeringsarts ook alle medische stukken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek op dit punt. Bovendien stelt de rechtbank vast dat ex-werkneemster op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts en dat is conform de geldende jurisprudentie. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
Marginale mogelijkheden
12. Verder volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat het UWV ten onrechte uitgaat van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden bij ex-werkneemster per 7 september 2020. In haar rapport van 8 juni 2022 overweegt Jonker dat in september 2020 duidelijk sprake was van een verslechterde medische gezondheidssituatie van ex-werkneemster. Daarbij was ex-werkneemster ook geïndiceerd voor een intensieve behandeling. Jonker volgt het oordeel van de bedrijfsarts van de werkgever, waar ex-werkneemster op 7 september 2020 was uitgevallen, dat bij haar sprake was van marginale mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV hier nagelaten om de belastbaarheid van ex-werkneemster in kaart te brengen door middel van het opstellen van een FML. Er is immers geen grond voor geen benutbare mogelijkheden volgens de voorwaarden van artikel 2 van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten. Het is vervolgens aan de arbeidsdeskundige om aan de hand van een FML het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. De beroepsgrond slaagt.
De belastbaarheid van ex-werkneemster
13. In het medische rapport van 1 april 2021 gaat de primaire verzekeringsarts Braam onder meer uit van de diagnose PTSS. Daarover heeft de rechtbank in haar uitspraak van 16 augustus 2022 geoordeeld dat die diagnose niet meer van toepassing was per augustus 2018. Braam heeft in zijn rapport niet toegelicht waarom hij per 7 september 2020 (opnieuw) van die diagnose is uitgegaan. Daar blijkt volgens de rechtbank geen onderbouwing voor en ook volgt dat niet uit medische informatie. Meijer wijst op de medische informatie van de medische sector van 29 maart 2021 waaruit blijkt dat bij ex-werkneemster geen sprake meer was van PTSS-klachten, maar dat mogelijk een andere diagnose aan de orde was. De rechtbank oordeelt dat Jonker ten onrechte aan deze diagnosestelling voorbij is gegaan.
14. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat in het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het medisch oordeel per 7 september 2020 onvoldoende is gemotiveerd waarom ex-werkneemster beperkt is in haar fysieke belastbaarheid in de rubrieken 3, 4 en 5. De rechtbank kan niet volgen waarom er fysieke beperkingen zijn aangenomen. Meijer heeft in haar rapport van 29 september 2021 toegelicht dat ex-werkneemster op 7 september 2020 geen fysieke aandoeningen had op grond waarvan die fysieke beperkingen te rechtvaardigen zijn. Dat blijkt niet uit de medische stukken, is niet door ex-werkneemster gesteld en ook volgt dat niet uit het (lichamelijk) medisch onderzoek dat door het UWV is verricht. De rechtbank kan de gegeven toelichting van Meijer volgen en door Jonker is daar ten onrechte niet op gereageerd in haar rapport van 8 juni 2022. Het UWV heeft dit tijdens de zitting erkend. De rechtbank oordeelt daarom dat ook aan de motivering van de beperkingen in de fysieke belastbaarheid per 7 september 2020 een motiveringsgebrek kleeft.
Duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen
15. Onder verwijzing naar het eerder genoemde stappenplan beoordelingskader duurzaamheid, genoemd onder 8, stelt de rechtbank vast dat Jonker in haar rapport van 8 juni 2022 heeft overwogen dat bij ex-werkneemster per 7 september 2020 meer dan een geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat. Dat heeft zij gebaseerd op hervatting van opleidingsactiviteiten van ex-werkneemster na een verslechterde gezondheidssituatie in het najaar van 2020. Dit in aanmerking genomen kan de rechtbank niet volgen waarom Jonker 7 september 2020 niet als uitgangspunt heeft genomen voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Dat de gezondheidssituatie op 24 maart 2021 tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts Braam volgens Jonker was verbeterd, en ex-werkneemster vanaf dit moment weer belastbaar werd geacht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als onderbouwing voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen per 7 september 2020. Dit zijn omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Alleen al om die reden acht de rechtbank de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen onvoldoende gemotiveerd. Ook heeft Jonker geenszins de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen per 7 september 2020 volgens het stappenplan beoordelingskader duurzaamheid beoordeeld. Volgens Jonker was ex-werkneemster in het najaar geïndiceerd voor een intensieve behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank had Jonker moeten beoordelen wat die intensieve behandeling op termijn voor de verbetering van de belastbaarheid van ex-werkneemster zou betekenen. Dit heeft Jonker niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op voorgaande overwegingen heeft het UWV de motivering die ten grondslag ligt aan de bestreden besluiten over de WIA-uitkering van (ex-)werknemer, onvoldoende gemotiveerd. Dat houdt in dat eiseres gelijk krijgt en dat de beroepen gegrond zijn.
17. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, gelet op de geconstateerde motiveringsgebreken. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
18. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het UWV opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
19. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw(e) besluit(en) moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor een termijn van 12 weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoeden.
21. Op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn samenhangende zaken door een belanghebbende ingestelde beroepen die door de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
22. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten identieke beroepschriften ingediend die betrekking hadden op deze besluiten gezamenlijk. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld door de bestuursrechter en de werkzaamheden van de gemachtigde van eiseres, zijn in deze zaken nagenoeg identiek geweest. De rechtbank merkt deze zaken daarom aan als samenhangend. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
23. De te vergoeden kosten voor de werkzaamheden van medisch adviseur Meijer stelt de rechtbank vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en dus met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
24. Meijer heeft aan haar rapport van 4 oktober 2021 in totaal 375 minuten besteed. Voor het rapport van 4 oktober 2020 wordt de vergoeding daarom vastgesteld op 6,5 uur x € 134,04 = € 871,26. Daarnaast heeft Meijer in totaal 665 minuten besteed aan haar rapportages van 16, 17 en 18 oktober 2023. De vergoeding voor deze rapporten wordt daarom vastgesteld op 11,5 uur x € 142,75 = € 1.641,63. Voor een verhoging van deze bedragen met omzetbelasting op de voet van artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bestaat geen aanleiding. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de in rekening gebrachte omzetbelasting niet als voorbelasting in aftrek kan brengen.
25. Voor de aanwezigheid op de zitting van Meijer acht de rechtbank een vergoeding van 60 minuten redelijk, waarmee de vergoeding wordt vastgesteld op 1 uur x € 162,63. In totaal bedraagt de vergoeding voor de werkzaamheden van medisch adviseur Meijer daarmee € 871,26 + € 1.641,63 + € 162,63 = € 2.675,52.
26. Het totale bedrag aan proceskosten dat het UWV moet vergoeden komt daarmee op € 4.489,52 (€ 1.814,- + € 2.675,52).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het UWV op binnen twaalf weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag nadat daarop is beslist een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op de betaalde griffierechten van € 730,- in totaal aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 4.489,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van N. Verhoeven, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896
4.Zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.