Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de besluitvorming die ten grondslag heeft gelegen aan de bestreden besluiten van 5 mei 2023 en 15 juni 2022 op juiste wijze en juiste gronden heeft plaatsgevonden. Gelet op de bestreden besluiten zijn achtereenvolgens 6 augustus 2013, 6 februari 2014, 1 augustus 2019 en 7 september 2020 de te beoordelen data in geding.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bestreden besluiten gebaseerd op een onzorgvuldige en ondeugdelijk gemotiveerde (medische) grondslag. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Data in geding 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 (bestreden besluit 5 mei 2023)
4. De rechtbank stelt voorop dat de uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2022het vertrekpunt is voor de beoordeling die voorligt. In deze uitspraak had de rechtbank twijfels gesteld over de aangenomen beperkingen in het persoonlijk functioneren (handelingstempo en werk zonder verhoogd persoonlijk risico) van ex-werkneemster. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts B&B Jonker (hierna: Jonker) laten vervallen omdat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke onderbouwing ontbrak.
5. Jonker zag wel reden voor meer (fysieke) beperkingen in de rubrieken 2, 4, 5 en 6. Die beperkingen heeft Jonker toegevoegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2022 en zij heeft deze ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit van 5 mei 2023. Het betreft aanvullende beperkingen op 2.8. (conflicthantering), 2.12.2 (direct contact met patiënten en hulpbehoevenden) en 2.12.5. (leidinggevende aspecten). Ook vond Jonker ex-werkneemster beperkt in de werktijden en achtte zij een urenbeperking van toepassing van 4 uur per dag en 20 uur per week. Tot slot heeft Jonker de beoordelingspunten 4.20 (traplopen) en 5.7. (boven schouderhoogte actief zijn) aangescherpt. Als motivering voor deze aanvullende en ruimere beperkingen stelt Jonker dat haar was opgevallen dat de beperkingen in de rubrieken 2 en 6 op latere beoordelingsmomenten wel waren opgenomen in de FML en het moest volgens haar dan ook wel een omissie zijn geweest dat deze beperkingen niet eerder waren aangenomen. Daarom heeft Jonker deze beperkingen alsnog toegevoegd in de FML van 3 november 2022, geldig vanaf 5 juni 2013.
6. De rechtbank kan de onder 5. gegeven toelichting door Jonker niet volgen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ex-werkneemster per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 meer beperkt is in de rubrieken 2, 4, 5 en 6. Daarvoor wijst de rechtbank op het rapport van 17 oktober 2019 van primaire verzekeringsarts Sabel, die in juni 2013 geen beperkingen had aangenomen in de rubrieken 2 en 6 per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014. In zijn rapport van 27 juli 2020 zag arts B&B Khatab, overigens gecontrasigneerd door Jonker, ook geen aanleiding voor een gewijzigde belastbaarheid ten aanzien van deze data in geding. De rechtbank vindt het medisch onderzoek van het UWV daarom inconsistent, ook gezien het feit dat Jonker de in geding zijnde data al meermaals ter beoordeling voorgelegd heeft gekregen en eerder blijkbaar geen aanleiding zag voor een wijziging in de belastbaarheid van ex-werkneemster. Bovendien heeft Jonker in haar rapport van 7 januari 2022 eerder nog gesteld dat onvoldoende informatie ter beschikking stond om de FML per deze data in geding te wijzigen. Ook volstaat de motivering naar het oordeel van de rechtbank niet omdat deze te algemeen en niet concreet genoeg is geformuleerd. De motivering is niet voorzien van een deugdelijke, medisch objectiveerbare onderbouwing. De rechtbank oordeelt daarom ten aanzien van de motivering die het UWV ten grondslag heeft gelegd aan de arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster per 6 augustus 2013 en 6 februari 2014 dat aan het bestreden besluit van 5 mei 2023 op deze punten een motiveringsgebrek kleeft.
Datum in geding 1 augustus 2019 (bestreden besluit 5 mei 2023)
7. In haar uitspraak van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank over 1 augustus 2019 geoordeeld dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd ten aanzien van welke beperkingen en in welke mate verbetering wordt verwacht. Daarop heeft Jonker in haar rapport van 3 november 2022 gemotiveerd dat de gewijzigde FML van 3 november 2022 ook van toepassing wordt geacht per 1 augustus 2019. Met die gewijzigde belastbaarheid (geldig vanaf 5 juni 2013) heeft de arbeidsdeskundige B&B per 1 augustus 2019 onvoldoende functies kunnen duiden waardoor ex-werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Ook heeft Jonker een fictieve FML opgesteld (geldig vanaf 24 maart 2021) waarmee kan worden vastgesteld wat het arbeidsongeschiktheidspercentage van ex-werkneemster is op basis van haar duurzame arbeidsbeperkingen. Dit heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 4,53%. De rechtbank heeft onder 6 geoordeeld dat de onderbouwing die ten grondslag ligt aan de aanvullende en ruimere beperkingen in de FML van 3 november 2022 onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van 1 augustus 2019 van oordeel is dat deze is voorzien van een ondeugdelijke motivering, omdat ook hier sprake is van een gewijzigde FML zonder dat daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt.
8. Ook is de rechtbank, onder verwijzing naar het stappenplan duurzaamheid arbeidsongeschiktheid, van oordeel dat Jonker onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. In zijn uitspraakheeft de Raad geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De rechtbank vindt dat Jonker dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat ex-werkneemster er alles aan doet om weer in de maatschappij te participeren, een opleiding volgt en niet uit is op een IVA-uitkering, ziet niet op een motivering die de Raad stelt aan de onderbouwing van de duurzaamheid.
9. De rechtbank is het met eiseres eens dat de fictieve FML van 3 november 2022 niet kan dienen als basis voor de bottleneck-analyse, omdat deze geldig is per 24 maart 2021. Er had immers een FML, geldig per 1 augustus 2019 opgesteld moeten worden met daarin alleen de duurzame beperkingen. Ook heeft dit tot gevolg gehad dat een verkeerd CBBS-sjabloon is gehanteerd. Dit had sjabloonversie 4 (11-2002) moeten zijn in plaats van 5 (05-2020).
Datum in geding 7 september 2020 (bestreden besluit 15 juni 2022)
10. De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen besproken dat uit de dossierstukken niet blijkt wat de oorsprong is van de herbeoordeling van ex-werkneemster in 2020. Partijen verschillen daarover van mening en de rechtbank stelt vast dat een aanvraag voor een herbeoordeling in de stukken ontbreekt. In samenspraak met partijen overweegt de rechtbank daarom uit pragmatisch oogpunt om uit te gaan van de datum 7 september 2020. Desgevraagd hebben partijen aangegeven daarmee akkoord te zijn.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts de heroverweging heeft gebaseerd op hetgeen dat door de medisch secretaresse in het medisch rapport is vastgelegd. Het UWV heeft een toelichting gegeven op de werkwijze en die kan de rechtbank volgen. De medisch secretaresse bereidt een zaak voor en maakt een vooropzet, maar de heroverweging is aan de verzekeringsarts voorbehouden. Hij is immers ook tuchtrechtelijk aansprakelijk. Daarbij betrekt de verzekeringsarts ook alle medische stukken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek op dit punt. Bovendien stelt de rechtbank vast dat ex-werkneemster op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts en dat is conform de geldende jurisprudentie.De beroepsgrond slaagt niet.
12. Verder volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat het UWV ten onrechte uitgaat van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden bij ex-werkneemster per 7 september 2020. In haar rapport van 8 juni 2022 overweegt Jonker dat in september 2020 duidelijk sprake was van een verslechterde medische gezondheidssituatie van ex-werkneemster. Daarbij was ex-werkneemster ook geïndiceerd voor een intensieve behandeling. Jonker volgt het oordeel van de bedrijfsarts van de werkgever, waar ex-werkneemster op 7 september 2020 was uitgevallen, dat bij haar sprake was van marginale mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV hier nagelaten om de belastbaarheid van ex-werkneemster in kaart te brengen door middel van het opstellen van een FML. Er is immers geen grond voor geen benutbare mogelijkheden volgens de voorwaarden van artikel 2 van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten. Het is vervolgens aan de arbeidsdeskundige om aan de hand van een FML het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. De beroepsgrond slaagt.
De belastbaarheid van ex-werkneemster
13. In het medische rapport van 1 april 2021 gaat de primaire verzekeringsarts Braam onder meer uit van de diagnose PTSS. Daarover heeft de rechtbank in haar uitspraak van 16 augustus 2022 geoordeeld dat die diagnose niet meer van toepassing was per augustus 2018. Braam heeft in zijn rapport niet toegelicht waarom hij per 7 september 2020 (opnieuw) van die diagnose is uitgegaan. Daar blijkt volgens de rechtbank geen onderbouwing voor en ook volgt dat niet uit medische informatie. Meijer wijst op de medische informatie van de medische sector van 29 maart 2021 waaruit blijkt dat bij ex-werkneemster geen sprake meer was van PTSS-klachten, maar dat mogelijk een andere diagnose aan de orde was. De rechtbank oordeelt dat Jonker ten onrechte aan deze diagnosestelling voorbij is gegaan.
14. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat in het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het medisch oordeel per 7 september 2020 onvoldoende is gemotiveerd waarom ex-werkneemster beperkt is in haar fysieke belastbaarheid in de rubrieken 3, 4 en 5. De rechtbank kan niet volgen waarom er fysieke beperkingen zijn aangenomen. Meijer heeft in haar rapport van 29 september 2021 toegelicht dat ex-werkneemster op 7 september 2020 geen fysieke aandoeningen had op grond waarvan die fysieke beperkingen te rechtvaardigen zijn. Dat blijkt niet uit de medische stukken, is niet door ex-werkneemster gesteld en ook volgt dat niet uit het (lichamelijk) medisch onderzoek dat door het UWV is verricht. De rechtbank kan de gegeven toelichting van Meijer volgen en door Jonker is daar ten onrechte niet op gereageerd in haar rapport van 8 juni 2022. Het UWV heeft dit tijdens de zitting erkend. De rechtbank oordeelt daarom dat ook aan de motivering van de beperkingen in de fysieke belastbaarheid per 7 september 2020 een motiveringsgebrek kleeft.
Duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen
15. Onder verwijzing naar het eerder genoemde stappenplan beoordelingskader duurzaamheid, genoemd onder 8, stelt de rechtbank vast dat Jonker in haar rapport van 8 juni 2022 heeft overwogen dat bij ex-werkneemster per 7 september 2020 meer dan een geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat. Dat heeft zij gebaseerd op hervatting van opleidingsactiviteiten van ex-werkneemster na een verslechterde gezondheidssituatie in het najaar van 2020. Dit in aanmerking genomen kan de rechtbank niet volgen waarom Jonker 7 september 2020 niet als uitgangspunt heeft genomen voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Dat de gezondheidssituatie op 24 maart 2021 tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts Braam volgens Jonker was verbeterd, en ex-werkneemster vanaf dit moment weer belastbaar werd geacht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als onderbouwing voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen per 7 september 2020. Dit zijn omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Alleen al om die reden acht de rechtbank de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen onvoldoende gemotiveerd. Ook heeft Jonker geenszins de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen per 7 september 2020 volgens het stappenplan beoordelingskader duurzaamheid beoordeeld. Volgens Jonker was ex-werkneemster in het najaar geïndiceerd voor een intensieve behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank had Jonker moeten beoordelen wat die intensieve behandeling op termijn voor de verbetering van de belastbaarheid van ex-werkneemster zou betekenen. Dit heeft Jonker niet gedaan.