ECLI:NL:RBOBR:2025:2377

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
24/3373
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op bezwaar tegen WOZ-waarde en dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 april 2025, in de zaak tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van haar woning, vastgesteld op € 135.000 per 1 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft op 1 februari 2024 de uitspraak op bezwaar verzonden, maar eiseres stelt deze niet te hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat de verzending niet aangetekend was en er onvoldoende bewijs was dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk was verzonden. Hierdoor is de heffingsambtenaar een bestuurlijke dwangsom verschuldigd aan eiseres voor elke dag dat hij te laat is, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442. Eiseres heeft ook om proceskostenvergoeding gevraagd, welke door de rechtbank is toegewezen tot een bedrag van € 68. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitspraak op bezwaar inmiddels bekend was bij eiseres. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 51 aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van een woning aan de [adres] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten
2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 26 februari 2023 vastgesteld op € 135.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2022 en voor het kalenderjaar 2023. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2023 opgelegd.
2.1.
Eiseres heeft op 7 april 2023 bezwaar gemaakt. Zij heeft de heffingsambtenaar op 24 januari 2024 in gebreke gesteld.
Standpunten van partijen
3. Eiseres stelt dat zij geen uitspraak op haar bezwaar heeft ontvangen. Zij verzoekt de rechtbank de heffingsambtenaar te sommeren alsnog uitspraak te doen en daaraan een dwangsom te verbinden. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Eiseres maar aanspraak op een vergoeding van haar proceskosten en de gemachtigde van eiseres vraagt om die aan hem uit te laten betalen. Ten slotte verzoekt eiseres vergoeding van immateriële schade als de uitspraak de redelijke termijn overschrijdt.
3.1.
De heffingsambtenaar stelt dat hij de uitspraak op bezwaar op 1 februari 2024 per post heeft verzonden naar het postadres van de gemachtigde. Daarmee heeft hij binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling gereageerd en de uitspraak op bezwaar dus op tijd verzonden. Als bewijs van verzending legt hij een printscreen van zijn postregistratiesysteem over.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De uitspraak op bezwaar
4. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar inmiddels uitspraak op het bezwaar van eiseres heeft gedaan en dat die uitspraak ook bij eiseres bekend is. Eiseres heeft in zoverre dus gekregen waar zij om heeft gevraagd. Dat betekent dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.1.
Eiseres heeft aan de rechtbank laten weten dat zij inhoudelijk niets heeft op te merken over de uitspraak op bezwaar. De rechtbank leidt daaruit af dat zij het eens is met die uitspraak. Dat betekent dat het beroep van eiseres niet mede betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar. [3]
De dwangsom
4.2.
De eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor de uitspraak op bezwaar is verstreken en de heffingsambtenaar een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. [4] Gelet op de ontvangst van de ingebrekestelling op 24 januari 2024, is 8 februari 2024 de eerste dag waarover de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd zou zijn. De heffingsambtenaar is niet meer in gebreke op het moment dat hij uitspraak doet op het bezwaar. Hierbij is de laatste dag waarover nog de dwangsom is verschuldigd de dag dat de uitspraak op bezwaar aan eiseres is verzonden. [5]
4.3.
Eiseres heeft gesteld dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. In die stelling ligt een betwisting van de verzending van de uitspraak op bezwaar begrepen. De uitspraak op bezwaar is niet aangetekend verzonden en het is dan aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat en zo ja op welke datum de uitspraak op bezwaar is verzonden. Die bewijslast houdt in dat hij aannemelijk moet maken dat het stuk aan een postvervoersbedrijf ter verzending is aangeboden. Met de printscreen uit het postregistratiesysteem en de enkele stelling dat de uitspraak op bezwaar is aangeboden aan PostNL heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank niet aan die bewijslast voldaan. Dat brengt met zich mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de uitspraak op bezwaar niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde wijze is bekendgemaakt. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de uitspraak op bezwaar eiseres eerder onder ogen is gekomen dan op 9 oktober 2024, zijnde de datum waarop de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar als bijlage bij zijn verweerschrift heeft gevoegd. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar niet tijdig heeft gedaan en een dwangsom moet betalen aan eiseres voor elke dag dat hij te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb vast op € 1.442.
De proceskosten
4.4.
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 68 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 0,5 punten voor repliek met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 0,5 (licht) en vermenigvuldigingsfactor 0,1 [6] ). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten van bezwaar, want de beschikking van 26 februari 2023 wordt niet herroepen.
4.6.
De rechtbank is niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of de bedragen van deze proceskostenvergoeding en de dwangsom moeten worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [7]
De schadevergoeding
4.7.
De termijn is aangevangen op het moment van de ontvangst van het bezwaarschrift en dat is 7 april 2023. De termijn is geëindigd op het moment waarop op het geschil over de WOZ-waarde is beslist. Dat is op 9 oktober 2024, zijnde de datum waarop de uitspraak op bezwaar onder ogen van eiseres is gekomen. Omdat eiseres haar beroep niet richt tegen die uitspraak, is het inhoudelijke geschil op die datum geëindigd. Op dat moment was nog geen twee jaar verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift. De redelijke termijn is daarom niet overschreden. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank voegt daaraan toe dat zij het verzoek ook zou hebben afgewezen als zij voor het einde van de termijn zou uitgaan van de datum van haar uitspraak. In dat geval zou er sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn van minder dan twaalf maanden. Omdat het financieel belang in deze zaak minder is dan € 1.000 zou de rechtbank in dat geval hebben volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [8]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De heffingsambtenaar is wel een bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd en hij moet het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- stelt de door de heffingsambtenaar te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 68 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Art. 6:20, derde lid, van de Awb
4.Art. 4:17, eerste en derde lid, van de Awb
5.Kamerstukken II 2004/05, 29 9354, nr. 6, p. 12
6.Art. 30a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet WOZ