ECLI:NL:RBOBR:2025:2353

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/1290
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing overname private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van de programmadirecteur van de Belastingdienst/Toeslagen om bepaalde private schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had een schuldenlijst ingediend met daarop 17 schulden. De programmadirecteur weigerde deze schulden over te nemen, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 behandeld en concludeert dat de programmadirecteur terecht heeft geweigerd de schulden over te nemen. De rechtbank legt uit dat de voorwaarden voor overname van schulden, zoals vastgelegd in de Wht, dwingend zijn en dat eiseres niet heeft aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank wijst erop dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de situatie schrijnend is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Duurtsema),
en
Ministerie van Financiën Belastingdienst/Toeslagen namens deze Programmadirecteur Schulden, de programmadirecteur.

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de programmadirecteur om bepaalde private schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Met het besluit van 26 juni 2023 (het primaire besluit) heeft de programmadirecteur geweigerd de schulden van eiseres over te nemen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 is de programmadirecteur bij het primaire besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de programmadirecteur de schulden terecht niet heeft overgenomen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding

2. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten
onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte
teruggevorderd. Ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd in grote (financiële) problemen gebracht. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en er is een hersteloperatie gestart.
2.1.
Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid onder voorwaarden private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen. De regeling hiervoor is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wht.
2.2.
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft
aan de programmadirecteur een schuldenlijst verstrekt met daarop 17 schulden. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd deze schulden over te nemen. De programmadirecteur heeft met het bestreden besluit het door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de programmadirecteur.
2.4.
Eiseres is van mening dat de schulden voldoen aan de voorwaarden om overgenomen te worden.
2.5.
Eiseres voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Leeswijzer

3. Hieronder volgt eerst een algemeen deel over de regelgeving. Daarna volgt de beoordeling per schuld aan de hand van de afwijzingscode.

Beoordeling door de rechtbank

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Wat is het toetsingskader?

6. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag zijn in voorgaande jaren fouten gemaakt waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om gedupeerde ouders te compenseren voor deze fouten. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid de private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt.
6.1.
In artikel 4.1, tweede lid, van de Wht zijn de voorwaarden opgenomen voor het overnemen van een private schuld. Een geldschuld wordt overgenomen als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005 (onderdeel a);
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (onderdeel b); en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (onderdeel c).
6.2.
Uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling (de zogeheten informele schulden), alleen worden overgenomen als de schuld is vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak.
6.3.
Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
6.4.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht [1] blijkt dat de regeling voor het overnemen van private schulden tot doel heeft gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. Hieruit volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk een kans te bieden op een nieuwe start. Door alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen over te nemen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. De regeling voor het overnemen van schulden heeft verder niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.
7.
De afgewezen schulden waartegen het beroep zich richt, staan hieronder gesorteerd per afwijzingsgrond (code).
8.
Code 2: ‘Dit is geen private schuld, maar een publieke schuld bij de overheid’
8.1. -
- Gemeente Eindhoven Afvalstoffenheffing € 258,-
Publieke schulden (schulden aan overheidsinstanties) zijn geen schulden in de zin van artikel 4.1 van de Wht en kunnen daarom niet op grond van deze bepaling worden overgenomen. De rechtbank volgt de programmadirecteur in zijn standpunt dat de schuld aan de gemeente Eindhoven is aan te merken als publieke schuld. Eiseres heeft dit ook niet bestreden. Publieke schulden van gedupeerde ouders worden door de gemeente zelf afgehandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niets heeft gehoord van de gemeente Eindhoven hierover. Dit neemt echter niet weg dat een publieke schuld niet voor overname op grond van de Wht in aanmerking komen. Eiser kan hierover contact opnemen met de gemeente.
9.
Code 4: ‘Dit is een financieel product bij een bank. Wij betalen alleen het deel van uw betalingsachterstand af mits deze achterstand is ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021’
9.1. -
- ABN Amro [nummer] SBN € 7.308,82
Eiseres heeft aangevoerd dat de achterstand is ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. De programmadirecteur heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de schuld bestaat. Volgens de mail van ABN Amro van 28 februari 2023 (productie 5) is de schuld nooit opgeëist, was het saldo van de vordering € 0,- en bestond er op 31 mei 2021 geen betalingsachterstand. Deze schuld is dan ook terecht afgewezen.
7.1.1.
Eiseres heeft ten aanzien van alle schulden aangevoerd dat voor zover de schulden niet meer bestaan, zij die zelf heeft afgelost met het geld dat zij uit de compensatieregeling heeft ontvangen. Dit heeft eiseres echter niet met stukken onderbouwd, en neemt ook niet weg dat aan de eis van opeisbaarheid niet is voldaan.
9.2. -
-
Interbank [nummer] SBN € 9.205,75
De programmadirecteur heeft deze schuld terecht afgewezen. Volgens de mail van Interbank van 22 februari 2023 waren er geen achterstanden. Ook is de schuld niet opeisbaar geworden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Niet is gebleken dat eiseres de schuld na ontvangst van het geld van de compensatieregeling heeft betaald.
10.
Code 5: dit is een onderhandse lening en/of een privé-schuld zoals een persoonlijke lening (informele leningen), zonder notariële akte en/of gerechtelijk vonnis.
- [naam] ., privélening van € 10.000,-
- [naam] . Opbergen privélening van € 8.000,-
- [naam] ., privélening van € 8.000,-
- [naam] . privélening van € 27.000,-
- [naam] privélening € 6.000,-
10.1.
Niet is in geschil dat dit informele leningen zijn en dat die niet zijn vastgelegd in een notariële akte of rechterlijke uitspraak. Dit betekent dat niet aan de voorwaarden in artikel 4.1, derde lid, onder b van de Wht is voldaan. Eiseres voert echter aan dat de verplichting om de private leningen vast te leggen in een notariële akte in haar geval onevenredig is. Hiertoe voert zij het volgende aan. Artikel 7:129 e.v. BW [2] stelt niet het vereiste dat een geldleningsovereenkomst in een notariële akte moet zijn opgenomen. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam [3] mogen niet al te strenge eisen aan de bewijslast van het bestaan van een schuld aan gedupeerden worden opgelegd. De leningen zijn voldoende aangetoond. Ook is er strijd met het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van ouders met erkende schuldenproblematiek.
Het is ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door achteraf de eis van een notariële akte te stellen. Dit was niet te voorzien toen zij de leningen aanging en zorgt ervoor dat ze in financiële moeilijkheden en een schrijnende situatie verkeert. Daarom moet de hardheidsclausule worden toegepast, aldus eiseres.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de Wht zijn de voorwaarden om schulden over te nemen dwingend zijn geformuleerd. De Wht is een wet in formele zin.
10.3.
Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de vraag of de voorwaarden van de opeisbaarheid en de notariële akte en/of rechterlijke uitspraak in het licht van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel aan de overname van private schulden mogen worden gesteld [4] .
Daarin is geoordeeld (r.o. 10 e.v.) dat het toetsingsverbod er aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Het rechtszekerheidsbeginsel is ook een algemeen rechtsbeginsel.
10.4.
Uit rechtsoverwegingen 19 tot en met 22 van voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat bij een informele schuld voldaan moet worden aan het vereiste van een notariële akte of rechterlijke uitspraak, behalve als de bijzondere situatie zich voordoet waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van een informele schuld en daarover gemaakte betalingsafspraken zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast. Van die bijzondere situatie zoals hiervoor bedoeld is niet gebleken. Eiseres heeft gesteld dat de schulden voldoende zijn aangetoond. Eiseres heeft echter geen stukken overgelegd die afwijking aan de eis van een notariële akte of rechterlijke uitspraak rechtvaardigen.
10.5.
De programmadirecteur heeft er op gewezen dat in de recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam de schuld voorkwam in stukken van de onderneming van wie betrokkene het geld had geleend zoals de boeken en de jaarrekening. Ook was er een leningsovereenkomst en waren er betaaloverzichten. Er waren anders dan bij eiseres voldoende authentieke stukken om de schuld aan te nemen. De rechtbank volgt dit. Hieronder staat dit per informele schuld nader omschreven.
10.6.
Schuld aan [naam] van € 10.000,-
Ter onderbouwing van deze schuld heeft eiseres een leningsovereenkomst overgelegd van 13 februari 2015 waarin is overeengekomen dat zij elke maand € 250,- aflost. Eiseres heeft geen authentieke stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij dit bedrag heeft ontvangen en aflossingen heeft betaald, of dat de schuld opeisbaar is geworden. De leenovereenkomst vermeldt ook niet wanneer de schuld opeisbaar wordt. Eiseres heeft een lijst met transacties aangeleverd van de Rabobank die is samengesteld met de zoekterm ‘ [naam] ’. Dit overzicht bevat negatieve transacties ten name van [naam] en Stichting Woonbedrijf SWH. Uit dit overzicht blijkt niet dat deze transacties iets te maken hebben met (een van de) private schuld(en). Op dat overzicht is bijvoorbeeld niet te zien van welk rekeningnummer op wiens naam dit overzicht is, en staat bij alle transacties geen reden van overboeking.
10.7.
Schuld aan [naam] . Opbergen van € 8.000,-
Eiseres heeft ter onderbouwing van deze schuld een schuldverklaring overgelegd van 18 november 2018 waarin eiseres € 10.000,- heeft geleend en is overeengekomen dat eiseres € 50,- per maand aflost. Het bestaan van de schuld is echter niet met authentieke documenten onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.
10.8.
Schuld aan [naam] van € 8.000,-
Van [naam] is de dochter van eiseres. Eiseres heeft bij de opgave van de schuld vermeld dat zij het geld dat haar dochter heeft ontvangen voor haar verjaardag, kerst en communie, heeft gebruikt om rekeningen en boodschappen van te betalen. Hoe wrang het ook is als eiseres geld van haar dochter voor hun levensonderhoud heeft moeten gebruiken vanwege financiële problemen, betekent dat niet dat sprake is van een schuld die op grond van deze regeling kan worden overgenomen. Eiseres heeft geen authentieke documenten verstrekt op grond waarvan redelijkerwijs niet aan het bestaan van de schuld kan worden getwijfeld.
10.9.
Schuld aan [naam] van € 27.000,-
Eiseres heeft bij de aanmelding van deze schuld vermeld dat per bank betalingen zijn overgemaakt. Voor zover eiseres hierbij heeft gedoeld op het transactieoverzicht van de Rabobank slaagt dit niet. Hiervoor is al overwogen dat dit transactieoverzicht onvoldoende gegevens bevat om een van de schulden aannemelijk te maken. Verder heeft eiseres een overeenkomst van geldlening van € 27.000,- verstrekt van 1 december 2010 waarop de naam van de geldgever niet zichtbaar is. Authentieke documenten die het bestaan van deze schuld onderbouwen ontbreken eveneens. Ook is niet gebleken dat de schuld opeisbaar is geworden.
10.10.
Schuld aan [naam] van € 6.000,-
[naam] is de moeder van eiseres. Eiseres heeft hierover bij de opgave van de schuld aangegeven dat zij verspreid over 11 jaar € 6.000,- heeft geleend. Eiseres heeft echter geen authentieke stukken overgelegd waardoor redelijkerwijs niet aan het bestaan van de schuld kan worden getwijfeld.
10.7.
De programmadirecteur heeft er verder terecht op gewezen dat ook vereist is dat er voor 1 juni 2021 opeisbare achterstanden zijn. Dat is ten aanzien van deze schulden – zoals opgesomd onder r.o. 10 - niet aangetoond.
10.8.
Het beroep op de hardheidsclausule vanwege een onbillijke uitkomst ten aanzien van de private schulden slaagt niet.
10.9.
Eiseres heeft verder gesteld dat zij in een schrijnende situatie verkeert en daarom de hardheidsclausule moet worden toegepast. In dit kader heeft eiseres naar voren gebracht dat zij veel leningen heeft moeten aangaan met onder andere haar zus, en dat de relatie met haar zus hierdoor slechter is geworden. Haar zus vertrouwt haar niet meer.
De programmadirecteur heeft hierop terecht aangegeven dat de schuld zelf tot een schrijnende situatie moet leiden. Het gaat er om of er op dit moment een situatie van financiële nood is ontstaan. Dat is niet gebleken. Bij veel gedupeerde ouders speelt dat sprake is van wantrouwen en dat relaties zijn bekoeld of beëindigd. Dat is echter geen reden om de hardheidsclausule toe te passen.
10.10.
Dat in het BW niet vereist is dat een geldlening in een notariële akte is vastgelegd treft geen doel. Dit omdat niet alle schulden uit het BW worden overgenomen, maar alleen de schulden van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire waarin voldaan is aan de dwingend vastgelegde voorwaarden in de Wht.
11.
Code 9: dit bedrag is al eerder betaald en/of de schuld is niet meer aanwezig.
Schulden
aan ABN Amro
- ABN Amro referentie …632 € 0,59
- ABN Amro referentie …155 € 921,-
- ABN Amro referentie …501 € 2.334,46
11.1.
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wht moet een geldschuld op de datum van de aanvraag nog niet zijn voldaan. Uit de stukken volgt dat de met code 9 afgewezen schulden niet aan deze voorwaarde voldoen. Over deze schulden aan ABN Amro heeft de programmadirecteur navraag gedaan bij de schuldeiser. Op 21 april 2023 heeft de schuldeiser aangegeven dat er geen openstaand saldo is op deze rekeningnummers. Eiseres heeft gesteld dat zij schulden zelf heeft betaald met het bedrag van de compensatieregeling, maar heeft dat niet met stukken onderbouwd.
11.2.
Brabant Water € 99,61
Ook ten aanzien van deze schuld blijkt dat die schuld niet meer aanwezig is. Brabant Water heeft op 3 maart 2023 bericht dat er geen openstaande bedragen meer zijn.
11.3.
International Card Services € 7.050,50
Op 17 mei 2023 is gebeld met de schuldeiser, waarbij de schuldeiser heeft aangegeven dat dit een oude rekening is waar geen vordering meer op bestaat (zie rapport BSN gedingstuk 16, p. 3).
11.4.
Oxxio € 405,47
Oxxi heeft telefonisch laten weten op 30 maart 2023 dat er geen vordering openstaat. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de schuld bestaat.
11.5.
[naam] Notarissen € 522,41
Hierover is telefonisch navraag gedaan. Op 13 juni 2023 heeft het notariskantoor laten weten dat het een oude vordering is en dat vorderingen ouder dan 2 à 3 jaar bij hen worden gesloten/afgeboekt. Dit betekent dat de vordering niet meer openstaat bij eiseres. Deze vordering is dan ook terecht niet overgenomen.
11.6.
Vattenfall € 153,26
De schuldeiser heeft op 20 februari 2023 aangegeven dat er geen openstaande vorderingen van voor 1 juni 2021 zijn. Deze schuld is terecht afgewezen omdat die niet meer aanwezig is.
12.
Code 18: Dit is geen schuld: er kan niets worden betaald.
- ASR Verzekeringen en Hypotheken € 9.368,05
De programmadirecteur heeft deze schuld afgewezen omdat dit geen schuld is. Uit navraag bij de schuldeiser is gebleken dat de schuld betrekking heeft op het afkopen van een spaarplan waarbij eiseres een bedrag moest betalen. Dit is terecht niet als een schuld als bedoeld in de Wht aangemerkt..

Conclusie en gevolgen

13. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat terecht alle schulden niet zijn overgenomen. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
zijn ontstaan na 31 december 2005;
waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
e bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
en geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening, ook als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak;
de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad;
een percentage van de geldschuld aan een rechtspersoon, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap waarin de aanvrager van de schuldoverneming een belang heeft, dat gelijk is aan het percentage van dat belang van de aanvrager van de schuldoverneming;
en geldschuld waarvoor aan de aanvrager van de schuldoverneming reeds compensatie of aanvullende compensatie als bedoeld in artikel 2.1 of een andere niet-forfaitaire vergoeding is toegekend; of
een geldschuld die al is overgenomen van een aanvrager of diens partner of van een ex-partner.
5. Indien een schuldeiser geen toestemming geeft tot overneming van een geldschuld, voldoet Onze Minister de geldschuld en is de betreffende verbintenis nagekomen als bedoeld in artikel 30 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 9.1 Hardheidsclausules
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3
2.Burgerlijk Wetboek.
3.Uitspraak van 10 maart 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1628.