ECLI:NL:RBOBR:2025:2302
Rechtbank Oost-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen griffierecht in civiele procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van Residentie De Weverij B.V. betreffende de creditering van griffierecht. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S.B.M. Tilman, stelde dat de griffier te veel griffierecht had geheven in verband met meerdere verzoekschriften die door dezelfde advocaat bij verschillende rechtbanken waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht op 10 juli 2024 was betaald en dat het verzetschrift pas op 10 september 2024 was ingediend, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzet. De rechtbank overwoog dat de termijn voor verzet was verstreken en dat het standpunt van verzoekster, dat de termijn pas begon te lopen na kennisname van een uitspraak van een andere rechtbank, niet kon worden gevolgd. Daarnaast werd ten overvloede opgemerkt dat, zelfs als het verzet tijdig was ingediend, het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking zou komen, omdat de situatie niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 15 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank concludeerde dat voor elk verzoek afzonderlijk griffierecht moet worden geheven, en dat de griffier van de rechtbank Oost-Brabant dit correct had gedaan. De rechtbank verklaarde verzoekster derhalve niet-ontvankelijk in haar verzet.