ECLI:NL:RBOBR:2025:209

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
23/3262E en 23/3264E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten in Veghel

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de huisvesting van 100 logiesverblijven voor arbeidsmigranten in Veghel beoordeeld. De rechtbank behandelt de einduitspraak van 17 januari 2025, die volgt op een tussenuitspraak van 29 mei 2024. In de tussenuitspraak werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad in de gelegenheid gesteld om gebreken in de omgevingsvergunning te herstellen. De rechtbank constateert dat het college de gebreken heeft hersteld, maar dat er nog enkele tekortkomingen zijn in het herstelbesluit, met name met betrekking tot de duidelijkheid van voorschriften en de aanvang van de instandhoudingstermijn.

De rechtbank oordeelt dat de eisers geen schade hebben geleden door het bestreden besluit, waardoor hun beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beroepen van eisers zijn echter gegrond ten aanzien van het herstelbesluit, omdat voorschrift 13 onvoldoende concreet is en de wijziging van de instandhoudingstermijn in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank vernietigt het herstelbesluit voor zover het betreft de aanvang van de instandhoudingstermijn en verbindt een nieuw voorschrift aan het herstelbesluit. De rechtbank bepaalt dat de termijn van de vergunning voor de uitweg en de instandhoudingstermijn op 24 augustus 2024 aanvangt. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/3262E en SHE 23/3264E

einduitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaken tussen

SHE 23/3262:
[eisers], uit [woonplaats] , eiser 1,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
SHE 23/3264:
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
- [eisers]
allen uit [woonplaats] , eisers 2 t/m 29,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
gezamenlijk te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigde: mr. A.C. Mulder - van den Biggelaar).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.uit [woonplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema, mr. J. Massali en mr. Th. F. Roest).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 100 4-6 persoons logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor de tijdelijke huisvesting (maximaal 15 jaar) van shortstay internationale medewerkers in Veghel.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft met de uitspraak van 19 februari 2024 [1] het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [eisers] en [eisers] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, F. van Gool, J. van den Broek, H. van Hoorn en [naam] namens vergunninghoudster en de gemachtigden van vergunninghoudster.
1.5.
Bij tussenuitspraak van 29 mei 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.6.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 13 augustus 2024 een gewijzigde omgevingsvergunning (het herstelbesluit) verleend.
1.7.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.42, tweede lid, van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) en in strijd met de “Beleidsnota huisvesting van arbeidsmigranten - Huisvesting arbeidsmigranten: Maak er werk van!” en daarmee zonder de dan vereiste verklaring van geen bedenkingen. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak. De rechtbank heeft verder een voorlopige voorziening getroffen, de bestreden omgevingsvergunning geschorst tot de einduitspraak en bepaald dat vergunninghoudster desondanks in de tussentijd gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning met inachtneming van de volgende voorwaarden.
- Vergunninghoudster mag de huisvestingslocatie pas in gebruik nemen als de schutting die deel uitmaakt van de landschappelijke inpassing is geplaatst.
 Vergunninghoudster dient te zorgen dat de huisregels worden nageleefd.
3. In het herstelbesluit heeft het college het bestreden besluit ingetrokken en opnieuw een omgevingsvergunning verleend en hier een aantal voorschriften aan verbonden. |Het college heeft in het herstelbesluit aangegeven dat daarvoor een overleg heeft plaatsgevonden met een afvaardiging van omwonenden. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit, zodat zij geen belang meer hebben bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit.
3.1.
De beroepen van eisers hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit, nu eisers daarbij voldoende belang hebben. Eisers hebben identieke zienswijzen aangevoerd. Die zal de rechtbank hieronder behandelen.
4. Eisers verwijzen de eerste plaats naar hetgeen is aangevoerd.
4.1.
De rechtbank blijft bij al wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en verwijst daarnaar. Op de gronden waarop de rechtbank in de tussenuitspraak is ingegaan, mag zij niet meer terugkomen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 en van 15 augustus 2012. [2]
5. In voorschrift 7 en 8 van het herstelbesluit is het volgende opgenomen:
7. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 20, in afwijking van het bepaalde in voorschrift 8, in het eerstvolgende plantseizoen na ingebruikname van de locatie wordt gerealiseerd en daarna duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
8. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden is alleen toegestaan wanneer vóór ingebruikname een “cocowall” scherm is gerealiseerd conform de tekening in bijlage 20 en daarna duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden. Deze “cocowall” wordt samen met de landschappelijke inpassing op de aarden wal voor ingebruikname van de locatie verwezenlijkt.
5.1.
Eisers wijzen er op dat nu niet eenduidig bij voorschrift is bepaald dat de aarden wal met cocowall vóór de ingebruikname van de grond moet zijn gerealiseerd.
5.2.
De rechtbank begrijpt het herstelbesluit aldus dat in voorschrift 8 een verplichting is opgenomen om de aarden wal en cocowall te plaatsen vóór ingebruikname en in voorschrift 7 de verplichting om in het eerstvolgende plantseizoen de landschappelijke inpassing te planten, te beheren en in stand te houden (met gebruik van de aarden wal). Het is ook logisch om eerst de aarden wal aan te brengen en pas daarna de landschappelijke inpassing te realiseren. Van belang is wel dat de aarden wal en de cocowall worden gerealiseerd vóór ingebruikname en deze verplichting is voldoende duidelijk opgenomen in voorschrift 8. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding het herstelbesluit te vernietigen.
6. In voorschrift 13 van het herstelbesluit is het volgende bepaald:
De bewoners moeten het huishoudelijk reglement als bedoeld in voorschrift 12 naleven. Vergunninghouder dient toe te zien op naleving hiervan. Vergunninghouder hanteert een sanctiebeleid waarmee consequenties worden verbonden aan niet-naleving van het huishoudelijk reglement.
6.1.
Eisers zijn van mening dat voorschrift 13 (dat vergunninghoudster verplicht om een sanctiebeleid te hanteren bij niet-naleving van het huishoudelijk reglement) te onbepaald is. Zij willen dat het sanctiebeleid onderdeel uitmaakt van de voorschriften
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat in voorschrift 13 van het herstelbesluit de verplichting om een sanctiebeleid te hanteren niet voldoende concreet is bepaald. Het college heeft geen mogelijkheid om op te treden tegen het hanteren van een sanctiebeleid met minimale consequenties. De rechtbank zal voorschrift 13 zelf verbeteren aan het einde van de uitspraak.
7. Eisers vinden dat pas met de realisatie van de huisvestingslocatie mag worden begonnen als het agrarisch bedrijf ter plaatse is geamoveerd (waaronder het intrekken van de milieuvergunning(en). Volgens hen volgt uit voorschrift 18 dat de noodzakelijke bebouwing voor de huisvestingslocatie nu al kan worden gebouwd voor de amovering van het agrarische bedrijf.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de tekst van voorschrift 18 van het herstelbesluit inhoudelijk gelijk is aan voorschrift 14 van het (ingetrokken) bestreden besluit. Eisers hebben hierover een beroepsgrond naar voren gebracht die is behandeld in rechtsoverweging 11 van de tussenuitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen.
8. Eisers stellen dat de instandhoudingstermijn in het herstelbesluit ruimer is dan de instandhoudingstermijn op basis van het ingetrokken bestreden besluit. Ook de uitweg mag nu langer in stand worden gehouden.
8.1.
In het bestreden besluit was bepaald dat de vergunning werd verleend voor 15 jaar (1 dag na bekendmaking). In het besluitonderdeel voor de uitweg was bepaald dat de omgevingsvergunning geldt tot uiterlijk 31 december 2037.
In het herstelbesluit is het volgende bepaald: “
De vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 15 jaar. Deze periode start één dag na formele gereed melding van de bouwwerkzaamheden door de toezichthouder. Na deze periode dient de situatie teruggebracht te worden naar de oorspronkelijke situatie zodanig dat een gebruik conform de oorspronkelijke bestemming weer mogelijk is. “. In bijlage 3 ‘Beoordeling activiteit uitrit’ is bepaald: “
Gelet op de aanvraag en het bepaalde in artikel 2.23 lid 1 van de Wabo geldt deze vergunning voor de tijdelijke activiteit uitweg (inrit) voor een beperkte termijn, tot uiterlijk 15 jaar en 1 dag na formele gereed melding van de bouwwerkzaamheden door de toezichthouder. Vanaf dat moment dient de uitweg verwijderd te zijn.” Het college noemt deze termijn de tijdelijke instandhoudingstermijn en bedoelt hiermee (naar de rechtbank begrijpt) de looptijd van de vergunning.
8.2.
Degene die bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld, mag door de beslissing op het bezwaar of beroep in beginsel niet in een slechtere positie belanden dan waarin hij zou hebben verkeerd indien hij geen rechtsmiddel zou hebben aangewend. Een toelaatbare verslechtering is toegestaan als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Indien het bestuursorgaan voldoet aan de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht, leidt dit niet schending van het verbod op een verslechtering van rechtspositie.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat de instandhoudingstermijn in het herstelbesluit inderdaad langer is dan de instandhoudingstermijn in het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat dit niet juist is om meerdere redenen.
  • De oorspronkelijke aanvraag voor het bouwen is ingediend om de bouwwerken 15 hele jaren te laten staan. Het in de ruimtelijke onderbouwing beschreven project ziet op de huisvesting van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal 15 jaar. De rechtbank is niet gebleken dat vergunninghoudster nadien een ruimere termijn heeft aangevraagd.
  • Eisers hebben geen beroepsgronden ingediend tegen de start van de instandhoudingstermijn of de duur van de instandhoudingstermijn. De rechtbank heeft op dit onderdeel geen gebreken geconstateerd en dus ook geen gelegenheid geboden gebreken te herstellen. De wijziging van de (aanvang van de) instandhoudingstermijn komt dus uit de lucht vallen. De rechtbank acht dit in strijd met een goede procesorde en in strijd met het verbod op verslechtering van rechtspositie.
  • Eisers mochten er op vertrouwen dat het bestreden besluit op dit onderdeel niet zou wijzigen waardoor zij langer worden geconfronteerd met de instandhouding van de huisvestingslocatie. De wijziging van de aanvang van de instandhoudingstermijn is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.
De rechtbank zal zelf in de zaak te voorzien en de oorspronkelijke aanvang van de instandhoudingstermijn uit het bestreden besluit opnemen in het herstelbesluit.

Conclusie en verdere afwikkeling

9. Eisers hebben deels gelijk gekregen in hun beroep tegen het bestreden besluit maar omdat dit besluit is ingetrokken in het herstelbesluit zijn hun beroepen tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. De beroepen van eisers richten zich automatisch tegen het herstelbesluit en die beroepen zijn gegrond. Voorschrift 13 is onvoldoende concreet. De aanvang van de instandhoudingstermijn is verlengd in strijd met een goede procesorde, het verbod op verslechtering van rechtspositie en het rechtszekerheidsbeginsel.
9.1.
De rechtbank vernietigt voorschrift 13 van het herstelbesluit en vernietigt het herstelbesluit voor zover hierin is bepaald dat de instandhoudingstermijn en de termijn van de vergunning voor de uitweg één dag na formele gereed melding van de bouwwerkzaamheden door de toezichthouder aanvangen. De rechtbank zal het herstelbesluit zelf verbeteren en verbindt het volgende nieuwe voorschrift 13 aan het herstelbesluit:
De bewoners moeten het huishoudelijk reglement als bedoeld in voorschrift 12 naleven. Vergunninghouder dient toe te zien op naleving hiervan. Vergunninghouder hanteert een voldoende effectief sanctiebeleid waarmee consequenties worden verbonden aan niet-naleving van het huishoudelijk reglement waarbij in ieder geval beëindiging van de huisvesting als mogelijke sanctie is opgenomen. Het sanctiebeleid alsmede wijzigingen van het sanctiebeleid moeten onverwijld worden voorgelegd aan het bevoegd gezag en ter informatie onverwijld worden medegedeeld aan omwonenden in een straal van 1 kilometer van het project.
De rechtbank merkt hierbij volledigheidshalve op dat, mocht het bevoegd gezag van mening zijn dat het sanctiebeleid of de wijziging daarvan niet voldoende effectief is, het bevoegd gezag handhavend kan optreden tegen de niet naleving van dit voorschrift. Omwonenden kunnen een verzoek om handhaving indienen als zij vrezen dat het sanctiebeleid of de wijziging daarvan niet voldoende effectief is.
9.2.
Het herstelbesluit is bekend gemaakt op 23 augustus 2024. De rechtbank bepaalt dat de termijn van de vergunning voor de uitweg en de instandhoudingstermijn aanvangen op 24 augustus 2024.
9.3.
De rechtbank bepaalt tot slot dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit.
9.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en ½ punt voor de reactie naar aanleiding van het herstelbesluit met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt de beroepen als samenhangende zaken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het herstelbesluit gegrond;
  • vernietigt voorschrift 13 en het herstelbesluit voor zover hierin is bepaald dat de instandhoudingstermijn en de termijn van de vergunning voor de uitweg één dag na formele gereed melding van de bouwwerkzaamheden door de toezichthouder aanvangen;
  • laat het herstelbesluit voor het overige in stand;
  • verbindt het volgende nieuwe voorschrift 13 aan het herstelbesluit:

De bewoners moeten het huishoudelijk reglement als bedoeld in voorschrift 12 naleven. Vergunninghouder dient toe te zien op naleving hiervan. Vergunninghouder hanteert een voldoende effectief sanctiebeleid waarmee consequenties worden verbonden aan niet-naleving van het huishoudelijk reglement waarbij in ieder geval beëindiging van de huisvesting als mogelijke sanctie is opgenomen. Het sanctiebeleid alsmede wijzigingen van het sanctiebeleid moeten onverwijld worden voorgelegd aan het bevoegd gezag en ter informatie onverwijld worden medegedeeld aan omwonenden in een straal van 1 kilometer van het project.

  • bepaalt dat de termijn van de vergunning voor de uitweg en de instandhoudingstermijn aanvangen op 24 augustus 2024;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit.
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 185,00 aan respectievelijk eiser 1 en eisers 2 tot en met 29 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.267,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. C.N. van der Sluis en mr. D.J. de Lange, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.