ECLI:NL:RBOBR:2024:614

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
SHE 23/3261 en SHE 23/3263
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten nabij bedrijventerrein

Op 19 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 23/3261 en SHE 23/3263, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de verleende omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De vergunninghoudster had een aanvraag ingediend voor de bouw van 100 logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor shortstay internationale medewerkers op een locatie nabij het bedrijventerrein 'De Amert' in Veghel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeentelijke beleidsnotitie 'Huisvesting van arbeidsmigranten: maak er werk van!' voldoende concreet is en dat er geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is. De voorzieningenrechter concludeerde dat het project past binnen het gemeentelijk beleid en dat er geen strijd is met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Laddertoets en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij de verzoekers kon vaststellen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vergunninghouder op eigen risico gebruik maakt van de vergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/3261
SHE 23/3263
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 februari 2024 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
SHE 23/3261:
[verzoeker], uit [woonplaats] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
SHE 23/3263:
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
-
[verzoekers];
-
[verzoekers];
-
[verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers];
-
[verzoekers] ;
- [verzoekers] ,
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers];
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers] ;
- [verzoekers];
allen uit [woonplaats] , verzoekers,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college,
(gemachtigde: C. Mulder-van den Biggelaar).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam] B.V.uit [naam] , vergunninghoudster,
(gemachtigden: mr. H. Wiersema, mr. J. Massali en mr. Th. F. Roest).

Inleiding

1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk (maximaal 15 jaar) realiseren van 100 4-6 persoons logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor de huisvesting van shortstay internationale medewerkers. Voorts is een omgevingsvergunning voor een uitweg (inrit) verleend. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) zijn aan het ontvangstgebouw en de tiny houses een straatnaam en huisnummers toegekend.
2. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het beroep van [verzoeker] is geregistreerd onder SHE 23/3262. Het beroep van [naam] e.a. onder SHE 23/3264.
3. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun gronden niet zijn gericht tegen de onderdelen van het bestreden besluit die betrekking hebben op de toekenning van een straatnaam en huisnummers en de verlening van een omgevingsvergunning voor een uitweg. Deze onderdelen van het bestreden besluit zullen daarom niet verder worden besproken.
4. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
5. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker] , [naam] , [naam] , [naam] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en de gemachtigden van vergunninghoudster. Tevens zijn verschenen: [naam] ,
[naam] , [naam] en [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter beoordeelt de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten. Zij doet dat aan de hand van de gronden van verzoekers.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inwerkingtreding Omgevingswet en toepasselijk overgangsrecht.
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en andere voorheen geldende wettelijke regelgeving, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feiten
10. Op 4 april 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de bouw van 100 4-6 persoons logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor tijdelijke huisvesting shortstay van maximaal 500 internationale medewerkers op het perceel Veghel, sectie [letter] , nummer [nummer] , [nummer] en [nummer] , plaatselijk bekend Dorshout ong. te Veghel (het project). Hier was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd.
De aanvraag ziet op de activiteiten “bouwen”, “planologische afwijking” en “uitweg” (inrit).
11. Ter plaatse van de gronden waar het project is voorzien gelden de bestemmingsplannen “Buitengebied”, “Paraplubestemmingsplan parkeren” en “Harmonisatie van diverse regelingen - laaghangend fruit”.
Het project voldoet niet aan de bestemming “Agrarisch”, omdat geen sprake is van agrarische activiteiten en er niet wordt gebouwd ten dienste van een agrarisch bedrijf. Om de realisatie van het project mogelijk te maken heeft het college met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend.
Spoedeisendheid.
12. Verzoekers stellen dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers beogen te voorkomen dat nu een project wordt gerealiseerd waarvan later blijkt dat het niet is toegestaan. Gedurende een aantal jaren zouden verzoekers dan moeten dulden dat er arbeidsmigranten wonen. Verzoekers vrezen voor de negatieve gevolgen van de huisvesting van arbeidsmigranten voor hun bedrijfsvoering of woon- en leefklimaat.
13. Het college betwist dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat geen sprake is van onomkeerbare gevolgen.
14. Vergunninghoudster heeft ter zitting gesteld na de uitspraak van de voorzieningenrechter te zullen starten met het slopen van de opstallen, het saneren van de grond en het plaatsen van de gebouwen. Binnen een half jaar kan het complex volgens haar in gebruik worden genomen.
De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
Verklaring van geen bedenkingen
15. Verzoekers stellen dat de omgevingsvergunning niet had kunnen worden verleend, omdat er geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb
)is afgegeven door de raad.
De Beleidsnotitie “Huisvesting van arbeidsmigranten: maak er werk van !” (de Beleidsnotitie), die op 6 juni 2019 door de raad is vastgesteld, kan volgens hen niet worden geschaard onder een van de categorieën gevallen waarover in artikel 2, lid 2.1, van de Regeling instrumenten ruimtelijke ordening (de Regeling) is bepaald dat als er een dergelijk ruimtelijk kader is vastgesteld en de activiteit binnen dat kader past, er geen vvgb is vereist. De Beleidsnotitie is volgens verzoekers onvoldoende concreet. Verder wordt volgens verzoekers niet aan de randvoorwaarden die in de Beleidsnotie zijn opgenomen voor locaties nabij bedrijventerreinen voldaan. Zo is van logies geen sprake, nu de tiny houses kwalificeren als zelfstandige woningen vanwege de daarin aanwezige voorzieningen. Ook wordt volgens verzoekers niet voldaan aan de eis dat de ontwikkeling past bij het industriële karakter van het bedrijventerrein.
16.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het college bij gebreke van een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Meierijstad niet bevoegd was om een omgevingsvergunning voor het project te verlenen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
17. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de Beleidsnotitie geen vastgesteld ruimtelijk kader is in de zin van artikel 2, lid 2.1, van de Regeling. In paragraaf 1.1 van de Beleidsnotitie is gesteld dat de notitie is bedoeld om heldere randvoorwaarden vast te stellen voor de groeiende behoefte aan onderdak voor arbeidsmigranten. In paragraaf 1.2 van de Beleidsnotitie is aangegeven dat het doel van deze beleidsnota is het opstellen van beleidskaders voor structurele huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten, welke beleidskaders vervolgens concreet in hoofdstuk 2 zijn aangegeven.
18. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanknopingspunten voor het oordeel dat het project niet past binnen dat kader. Het college heeft het project kunnen scharen onder “gebouwen met een tijdelijk karakter nabij bedrijventerreinen” als genoemd in
hoofdstuk 2.5 van de Beleidsnotitie, wat de voorzieningenrechter hierna onder het kopje ‘Gemeentelijk beleid’ nader zal motiveren.
De voorzieningenrechter acht voldoende onderbouwd dat het verblijf ter plaatse op basis van logies is. Het enkele feit dat er sprake is van woonvoorzieningen in de tiny houses maakt niet dat er sprake is van wonen. Gelet op onder meer de voorgeschreven maximale verblijfsduur van een arbeidsmigrant van zes maanden, de aanwezigheid van een beheerder, een nachtregister waarin de datum aanvang huisvesting en datum beëindiging huisvesting worden opgenomen en de op de locatie aanwezige gezamenlijke ruimtes, zoals de wasserette, de parkeervoorzieningen, de fietsenstallingen en de beheerdersruimte, heeft het vergunde verblijf een onvoldoende duurzaam karakter om dit als "wonen" te kunnen aanmerken. Dat de arbeidsmigranten zich op grond van voorschrift 1 van de vergunning moeten (laten) inschrijven in de Wet basisregistratie personen (Brp) als zij langer dan vier maanden in Nederland verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft terecht gesteld dat de doelstelling van registratie in de Brp dient te worden onderscheiden van de doelstelling van een planologische functie van een locatie en het enkele feit dat arbeidsmigranten in de Brp staan ingeschreven niet automatisch met zich brengt dat sprake is van een woonfunctie, ook al kan de inschrijving in de Brp daarvoor een indicatie zijn.
Voor zover verzoekers stellen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het project past bij het industriële karakter van het bedrijventerrein vanwege aard en omvang, overweegt de voorzieningenrechter dat zij hiervoor onvoldoende aanknopingspunten ziet. De locatie is gelegen naast het bedrijventerrein “De Amert” en op korte afstand tot de snelweg en rijkswegen. Verzoekers hebben niet gesteld en ook is niet op een andere wijze gebleken dat bedrijven op dit bedrijventerrein worden gehinderd in hun bedrijfsvoering vanwege de komst van arbeidsmigranten op de in geding zijnde locatie. Ook is niet gebleken dat op de locatie vanwege de aanwezigheid van het bedrijventerrein geen goed woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten zou bestaan. Huisvesting nabij dit bedrijventerrein maakt dat arbeidsmigranten die daar werken heel dicht bij hun werklocatie wonen, terwijl arbeidsmigranten die elders zouden gaan werken dichtbij uitvalswegen wonen.
Gemeentelijk beleid
19. Verzoekers voeren verder aan dat het bestreden besluit ook anderszins in strijd is met het gemeentelijk beleid. Weliswaar mag volgens de Beleidsnotitie grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied plaatsvinden, maar vereist is dan wel dat de arbeidsmigranten werkzaam zijn in de agrarische sector. Hieraan wordt niet voldaan, omdat de arbeidsmigranten overwegend op het bedrijventerrein “De Amert” werkzaam zullen zijn. Verder is geen sprake van het huisvesten van arbeidsmigranten in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB), wat het beleid voorstaat, en wordt de VAB-locatie wegens handhaving van de bedrijfswoning en een deel van de bedrijfsbebouwing dubbel benut, hetgeen niet is toegestaan. Bovendien wordt met de plaatsing van tiny houses afgeweken van de in de Beleidsnotitie gestelde voorwaarden dat sprake moet zijn van huisvesting door middel van grootschalige gebouwen, waarbij de omvang en de aard van de huisvesting afhankelijk is van de draagkracht van de omgeving. Tot slot stellen verzoekers dat uit de Beleidsnotitie niet volgt dat bij het opstellen daarvan is uitgegaan van de huisvesting van
500 arbeidsmigranten.
20. In hoofdstuk 2 onder paragraaf 2.5 van de Beleidsnotitie is het beleidskader weergegeven dat van toepassing is bij het beoordelen van shortstay verzoeken. Niet in geschil is dat het project moet worden getoetst aan het beleid dat geldt voor ‘Gebouwen met een tijdelijk karakter’. Voor de vraag aan welke voorwaarden dient te zijn voldaan om gebouwen met een tijdelijk karakter te benutten voor de huisvesting van shortstay arbeidsmigranten is de aard van de omgeving van belang. Tussen partijen is in geschil of bij de beoordeling van de aanvraag moet worden getoetst aan het beleid voor ‘Buitengebied’ of aan het beleid voor ‘Nabij bedrijventerreinen’.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft getoetst aan het beleid dat geldt voor huisvesting van shortstay arbeidsmigranten ‘Nabij bedrijventerreinen’. Weliswaar heeft de projectlocatie een agrarische bestemming, maar het college heeft kunnen stellen dat dit geen zuiver buitengebied is gezien de ligging direct aansluitend op het bedrijventerrein “De Amert” en in de nabijheid van een snelweg en het feit dat de locatie in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (de IOV) is aangeduid met ‘verstedelijking afweegbaar’.
Om de huisvesting van shortstay arbeidsmigranten nabij bedrijventerreinen te kunnen toestaan is volgens paragraaf 2.4 van de Beleidsnotitie niet vereist dat het dient te gaan
om arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de agrarische sector. Evenmin is bij dit toetsingskader vereist om te bezien of van vrijkomende agrarische bebouwing gebruik kan worden gemaakt, ook al heeft het college het feit dat gebruik wordt gemaakt van een
VAB-locatie bij het nemen van het bestreden besluit meegewogen als een positief aspect gezien de doelstelling voor het buitengebied om locaties te hergebruiken en om zuinig om te gaan met de ruimte.
22.
Ten aanzien van de stelling dat tiny houses niet zijn aan te merken als grootschalige gebouwen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In paragraaf 2.4 van de Beleidsnotitie wordt beschreven waarom de raad heeft gekozen voor huisvesting van shortstay arbeidsmigranten door middel van grootschalige gebouwen aan de rand van het bedrijventerrein. Weliswaar zijn tiny houses geen grootschalige gebouwen, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat uit paragraaf 2.1 en 2.4 van de Beleidsnotitie genoegzaam volgt dat de raad met dit beleid heeft beoogd het huisvesten van meer dan
51 arbeidsmigranten op één locatie mogelijk te maken. In paragraaf 2.4 is onder meer van belang geacht dat beheer en controle bij het huisvesten van shortstay arbeidsmigranten op een locatie aan de rand van het bedrijventerrein goed realiseerbaar is. Hier is sprake van één locatie met daarop verschillende verblijven. Het enkele feit dat tiny houses geen grootschalige gebouwen zijn maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het project daarmee in strijd zou zijn met de Beleidsnotitie. Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede betrokken dat het vereiste van grootschalige gebouwen niet is opgenomen in het in paragraaf 2.5 van de Beleidsnotitie opgenomen beleidskader voor huisvesting van shortstay arbeidsmigranten nabij bedrijventerreinen.
23.
Voor zover verzoekers stellen dat de gemeenteraad bij de opstelling van deze nota geen rekening zal hebben gehouden met de huisvesting van 500 arbeidsmigranten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de in paragraaf 2.1 van de Beleidsnotitie opgenomen definitie van ‘grootschalige huisvesting’ is bepaald dat hieronder wordt verstaan de huisvesting van meer dan 51 arbeidsmigranten op één locatie. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beleid niet uitsluit dat meer dan 500 personen op een locatie worden gehuisvest. In paragraaf 2.4 van de Beleidsnotitie is gesteld dat de omvang en de aard van de huisvesting afhankelijk is van de draagkracht van de omgeving. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat omwonenden vrezen voor mogelijk nadelige gevolgen vanwege de huisvesting van 500 arbeidsmigranten, te meer omdat hier sprake is van een (hechte) buurtschap, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de omgeving onvoldoende draagkrachtig is voor deze ontwikkeling en het bestreden besluit hierom in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer in aanmerking genomen de ligging van de projectlocatie direct aansluitend op het bedrijventerrein met 120 bedrijven, de wijze van ontsluiting van de locatie aan de zijde van het bedrijventerrein, de landschappelijke inpassing met een geluidwal, de afstanden tot de dichtstbijzijnde woningen en tot het centrum van Veghel en de voorschriften over onder meer het beheer van de locatie die aan de vergunning verbonden zijn.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding kan worden gezien om het bestreden besluit in strijd te achten met het gemeentelijk beleid.
Laddertoets
25. Verzoekers stellen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is vastgesteld. Er ontbreekt volgen hen een genoegzame motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien of op plekken waar sprake is van vrijkomende agrarische bebouwing. In dat kader hebben verzoekers een lijst met alternatieve locaties ingediend waarnaar door het college niet serieus is gekeken.
26. Het college stelt dat uit de ladderonderbouwing, ramingen en visie van de gemeente Meierijstad volgt dat veel meer dan de beoogde 100 wooneenheden nodig zijn in de gemeente en vooral voor de plaats Veghel. Onderbouwd is dat het hier gaat om grootschalige professionele huisvesting van internationale werknemers die een grote ruimtelijke omvang heeft, wat niet zonder meer in stedelijk gebied te vinden is. Omdat de doelgroep voor korte duur in Nederland verblijft, is het niet wenselijk om hier de reguliere woningvoorraad voor te benutten. Voorafgaand aan de uitwerking van deze aanvraag voor de huisvesting op deze locatie is al uitvoerig onderzoek geweest naar locaties. De huidige locatie is een resultaat van een uitvoerig locatieonderzoek. De aanvrager heeft binnen stedelijk gebied onderzoek gedaan naar alternatieve locaties (Bijlage 4 van de “Ladder duurzame ontwikkeling”). De alternatieve locaties zijn niet haalbaar voor de huisvesting van 500 arbeidsmigranten. Uit het onderzoek is geen gelijkwaardige of betere locatie gevolgd.
27. Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van de Bro. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet wordt voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van de Bro.
De Ladderonderbouwing is opgenomen in een separate bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing “Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten “het Amert Kwartier” te Veghel”.
Hieruit blijkt dat de initiatiefnemer binnen stedelijk gebied onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties, waaronder de locaties die zijn aangedragen door verzoekers. Gelet op wat hierin is gesteld, heeft het college zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken dat er sprake is van alternatieve locaties, al dan niet binnen bestaand stedelijk gebied, waar met aanmerkelijk minder bezwaren de aangevraagde grootschalige huisvesting voor 500 arbeidsmigranten kan worden gerealiseerd en die ten onrechte niet bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken.
Verder heeft het college terecht gesteld dat artikel 3.1.6 Bro niet verplicht tot het opknippen van het aangevraagde project in meerdere kleine projecten over verschillende locaties al dan niet in vrijkomende agrarische bebouwing. De aanvraag is bepalend waarbij het, met het oog op onder meer het kostenaspect van de bijkomende (bouwkundige) voorzieningen en de beheersbaarheid, niet onredelijk is om deze op één locatie te willen concentreren.
Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit niet in overeenstemming met artikel 3.1.6, tweede lid, van de Bro heeft genomen.
Omgevingsvergunning intensieve veehouderij [adres]
28. Verzoekers stellen dat de omgevingsvergunning voor de intensieve veehouderij aan de [adres] ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag. De bedrijfswoning met 5.000 m2 grond valt buiten het projectgebied. Nu de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor deze inrichting niet is ingetrokken, had bij het nemen van het bestreden besluit rekening moeten worden gehouden met de milieubelasting vanwege deze inrichting.
29. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bij de beoordeling van de aanvraag wel rekening heeft gehouden met genoemde vergunning voor de veehouderij aan de [adres] . In voorschrift 14, dat aan de in geding zijnde omgevingsvergunning is verbonden, is bepaald: “Alvorens de huisvestingslocatie in gebruik kan worden genomen dient het agrarisch bedrijf (veehouderij met nevenactiviteiten) ter plaatse ( [adres] ) geamoveerd te zijn. Dit betekent dat de milieuvergunning(en) dienen te zijn ingetrokken, dierenrechten zijn doorgehaald, en de noodzakelijke bedrijfsbebouwing is gesloopt.”
Aldus is voldoende geborgd dat de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor de voormalige inrichting zal worden ingetrokken alvorens de huisvestingslocatie in gebruik kan worden genomen, nog daargelaten of verzoekers op dit punt het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
30. Verzoekers zijn voorts van mening dat het bestreden besluit in strijd is met afdeling 3.6 van de IOV. In afdeling 3.6 is bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Ook overigens voorziet deze verordening niet in de beoogde ontwikkeling. Niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een stedelijke ontwikkeling op deze locatie. Zo is geen sprake van zuinig ruimtegebruik, is geen sprake van regionale afspraken en wordt aan de landschappelijke inrichting onvoldoende invulling gegeven. Van een kwaliteitsverbetering is in ieder geval geen sprake nu het onbebouwd buitengebied betreft waarop grootschalige bebouwing plaatsvindt, aldus verzoekers.
31.
Het college stelt allereerst dat de IOV niet voorziet in instructieregels voor tijdelijke functies, zoals in dit geval vergund. Formeel is de IOV dan ook niet van toepassing, maar bij de beoordeling van de aanvraag is daar wel naar gekeken. Het gebied is op provinciaal niveau aangeduid als “Verstedelijking afweegbaar” en is daarmee beleidsmatig geen zuiver buitengebied. Op grond van artikel 3.43 van de IOV is een stedelijke ontwikkeling als nieuwvestiging mogelijk (zijnde een permanente functie), mits deze voldoende wordt onderbouwd vanuit zuinig ruimtegebruik, regionale afspraken en landschappelijke inrichting. Deze aspecten zijn volgens het college in de ruimtelijke onderbouwing voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de landschappelijke inpassing van het project is aangegeven dat de percelen van het (thans nog bestaande) agrarisch bedrijf reeds zijn beplant. Bij de realisering van het project zal er meer groen worden toegevoegd.
32. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge de IOV op de projectlocatie de aanduiding “Verstedelijking afweegbaar” rust.
Daargelaten of de IOV strikt genomen van toepassing is op de verlening van de omgevingsvergunning, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de IOV is genomen. Het college heeft terecht gesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 3.43 van de IOV zijn opgenomen om een nieuwe stedelijke ontwikkeling in afwijking van artikel 3.42 van de IOV, dus buiten stedelijk gebied, mogelijk te maken. Daarbij heeft de voorzieningenrechter wat de voorwaarden onder a en b van artikel 3.43 betreft acht geslagen op de laddertoets. Wat betreft onderdeel c van dit artikel overweegt de voorzieningenrechter dat in paragraaf 3.2 en 3.3 van de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de provincie Noord-Brabant werkt aan het vraagstuk arbeidsmigratie door kennis te delen en afspraken te maken. Daartoe worden zogeheten regiotafels georganiseerd. De regio Noord-Brabant heeft de afgelopen periode in beeld gebracht waar de individuele zeventien gemeenten staan wat het beleid inzake arbeidsmigranten betreft. Met elkaar is afgesproken om aan de slag te gaan met een aantal onderwerpen waaronder agendering urgentie, omvang van de opgave (behoefte), registratie, beeldvorming en het delen van best practices. Het doel is, zo is gesteld, dat iedere gemeente in de regio komt met specifiek beleid ten aanzien van arbeidsmigranten. In dat kader heeft de gemeente Meierijstad in de Beleidsnotitie Huisvesting Arbeidsmigranten Meierijstad 2019 als doelstelling geformuleerd om 2.000 tot 2.500 extra bedden voor arbeidsmigranten te realiseren in de komende vijf jaar. Gelet hierop is de stelling van verzoekers dat er geen sprake is van regionale afspraken onvoldoende gemotiveerd.
Over de landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 3.43, onderdeel d, van de IOV overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden, gelet op de situatietekening bij de ruimtelijke onderbouwing, dat hieraan niet wordt voldaan. Ter zitting is aan de orde gekomen dat sprake is van bestaande groenvoorzieningen op het perceel in verband met de agrarische bedrijfsvoering en dat bij de realisering van het project aanvullende groenvoorzieningen komen. In de omgevingsvergunning is in voorschrift 6 geborgd dat deze landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter in deze grond van verzoekers geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit hierom in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Maatschappelijk draagvlak
33. Verzoekers stellen dat het ontbreekt aan maatschappelijk draagvlak voor grootschalige huisvesting op deze locatie gezien het risico op overlast en het feit dat zij een kleine gemeenschap vormen. Op geen enkele wijze is door het college meegewogen dat het opsplitsen van het project in meerdere kleine projecten mogelijk wel maatschappelijk draagvlak heeft.
34. Het college heeft terecht gesteld dat de enkele omstandigheid dat draagvlak voor de ontwikkeling ontbreekt of van dat draagvlak onvoldoende is gebleken geen dragend argument kan zijn voor het weigeren van planologische medewerking, omdat een afweging moet worden gemaakt op grond van ruimtelijke motieven. Overigens heeft vergunninghoudster zich blijkens de stukken wel ingespannen om draagvlak te creëren. Zo zijn er onder meer vier klankbordbijeenkomsten gehouden en heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden.
Voorschriften
35. Verzoekers voeren ten slotte aan dat de voorschriften onvoldoende borgen dat van een goede ruimtelijke ordening, waaronder hun woon- en leefmilieu, sprake is.
36.
De voorzieningenrechter ziet, zoals ook reeds ter zitting is aangegeven, onvoldoende spoedeisendheid bij de beoordeling van deze voorschriften, te minder nu op korte termijn de behandeling van de zaken in de bodemprocedure zal plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

37. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de betrokken belangen in aanmerking genomen, bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook als de verzoeken als thans aan de orde worden afgewezen.
Verzoekers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.3 (besluit op aanvraag)
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (oud)

Artikel 2.1
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),
d. t/m i. (..).
Artikel 2.12
1.Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.27
1.In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. (..). Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Artikel 6.1
1. Een beschikking krachtens deze wet treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.
2. In afwijking van het eerste lid treedt een beschikking in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van:
a. een bezwaarschrift indien het een omgevingsvergunning betreft met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, f, g of h, of 2.2, eerste lid, onder b, c of g, of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een activiteit als hiervoor bedoeld;
b. een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Indien in gevallen als bedoeld in het tweede lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
4. (..).
5. (..).

Besluit ruimtelijke ordening (oud)

Artikel 1.1.1
1.In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. t/m h. (..).
i.
stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
j. (..).
Artikel 3.1.6
1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een
nieuwe stedelijke ontwikkelingmogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Besluit omgevingsrecht (oud)

Artikel 5.20 Inhoud en ruimtelijke onderbouwing
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.5 Afwijken bestemmingsplan of beheersverordening
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
4. (..).
Regeling instrumenten ruimtelijke ordening (vastgesteld door de raad op 29 september 2022)
Artikel 2 Verklaring van geen bedenkingen
De volgende categorieën gevallen aan te wijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist:
2.1.
Indien door de raad al een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of vergelijkbaar ruimtelijk kader is vastgesteld en de activiteit past binnen dat kader;

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (oud)

Hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten
Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Lid 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:
a. (..);
b. (..);
c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 Crisis- en herstelwet.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
d. de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag, zoals door meervoudig ruimtegebruik of door verticale bouw, zijn afgewogen en betrokken bij een ontwikkeling.
Lid 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.
Artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar
In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

bestemmingsplan “Buitengebied”

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
1. t/m 8. (..).
c. een opslag-, bewerkings-, en transportbedrijf van veevoeder, als nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1';
d. een grondverzet- en loonbedrijf, als nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2';
e. een veehandelsbedrijf, als nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3';
f. een landbouwmechanisatie- en loonbedrijf, als nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 4';
g. een gebruiksgerichte paardenhouderij, als nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 5';
h. productiegebonden detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 6';
i. verblijfsrecreatie en zorgverlening, als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 7';
j. caravanstalling, als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 8';
k. verhuur van landbouwmachines, als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 9';
l. dag- en verblijfsrecreatie, als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 10';
m. mestbewerking, mestverwerking en biomassa(co)vergisting als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestverwerking';
n. kleinschalig kamperen, waarbij het bepaalde in lid 3.4.2 van toepassing is;
o. bestaande voorzieningen voor huisvesting van tijdelijke werknemers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting';
p. het wonen in een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 42.2 van toepassing is;
q. t/m y. (..).
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:
a. op of in de in 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd;
b. bouwwerken mogen, uitgezonderd het bepaalde in lid 3.2.6, uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - lage teeltondersteunende voorzieningen' zijn uitsluitend lage teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoge teeltondersteunende voorzieningen' zijn uitsluitend hoge teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
e. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van één bedrijf toegestaan, met dien verstande dat wanneer tussen twee bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven deze bouwvlakken worden aangemerkt als één bouwvlak;
f. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
1. de afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, niet minder mag bedragen dan 10 meter;
2. de afstand van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen en het bepaalde in lid 3.2.4, sub f, niet minder mag bedragen dan 5 meter.