ECLI:NL:RBOBR:2025:181

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
24/398-E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule bij studiefinanciering en loskoppeling van het inkomen van de vader

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 16 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiseres had verzocht om loskoppeling van het inkomen van haar vader bij de vaststelling van haar aanvullende beurs, met terugwerkende kracht tot 1 september 2018. De rechtbank had eerder op 6 november 2024 een tussenuitspraak gedaan waarin de minister werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. De minister had echter in zijn aanvullende motivering niet voldoende onderbouwd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was, en de rechtbank oordeelt dat de minister het motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de ingangsdatum van de loskoppeling en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de loskoppeling per 1 september 2018 moet worden vastgesteld. Tevens moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de minister rekening had moeten houden met de gezinssituatie van eiseres en de impact daarvan op haar, wat niet is gebeurd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/398-E
uitspraak na tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1.1.
In deze (eind)uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister om niet eerder dan per 1 februari 2021 het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van haar aanvullende beurs (hierna: de loskoppeling).
1.2.
In de tussenuitspraak van 6 november 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de in de tussenuitspraak gegeven termijn, overwegingen en aanwijzingen.
1.3.
De minister heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.4.
Eiseres heeft daarop een zienswijze ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet is beslist over de periode die eerder ligt dan 1 februari 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De tussenuitspraak
3. Deze (eind)uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor een weergave van de feiten, de standpunten van partijen (tot het moment van de tussenuitspraak) en het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
4. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, met uitzondering van waarover in deze einduitspraak anders wordt beslist. Het staat de rechtbank namelijk niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 [1] en 15 augustus 2012 [2] .
De wijze waarop is geprobeerd het gebrek te herstellen
5. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister samengevat het volgende standpunt ingenomen. De minister vindt in de eerste plaats dat met het e-mailbericht van 17 januari 2023 geen sprake is van een herhaalde aanvraag maar van een nieuwe aanvraag, omdat de eerdere aanvraag in principe is afgehandeld door het besluit van 2 januari 2020, waarbij de eerste aanvraag buiten behandeling is gelaten. Daarnaast heeft de minister uitgelegd dat voor zover het e-mailbericht van 17 januari 2023 ook moet worden gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 2 januari 2020, er volgens de minister geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die daartoe aanleiding geven. Daarnaast is het volgens de minister ook niet evident onredelijk om niet daarvan terug te komen. Tot slot heeft de minister uitgelegd waarom er volgens hem geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen. Volgens de minister vindt een loskoppeling alleen plaats in een uitzonderlijke situatie en bij een uitzonderlijke situatie past dan ook een beperking in tijd. Eiseres heeft volgens de minister nagelaten om in eerste instantie de juiste gevraagde informatie te overleggen en zij heeft vervolgens geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 januari 2020. Vervolgens heeft zij eerst op 17 januari 2023 weer gereageerd. De minister vindt de omstandigheden van eiseres niet dusdanig bijzonder dat moet worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, onder a van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank volgt de minister niet in zijn na de tussenuitspraak gegeven motivering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het motiveringsgebrek in het bestreden besluit dus niet hersteld.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat de minister zich in zijn reactie terecht op het standpunt stelt dat hier geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, omdat de eerdere aanvraag buiten behandeling is gesteld met toepassing van artikel 4:5 van de Awb. [3] Dus in zoverre ziet de rechtbank aanleiding terug te komen van rechtsoverweging 7.1 van de tussenuitspraak. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank in rechtsoverweging 7.2 van de tussenuitspraak de minister ook opdracht heeft gegeven te motiveren waarom hier geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen. In zijn reactie vindt de minister dat hiervoor in dit geval geen aanleiding bestaat. De rechtbank volgt dit niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. In haar e-mailbericht van 17 januari 2023 heeft eiseres uitdrukkelijk verwezen naar het daarbij gevoegde e-mailbericht van 13 oktober 2020. Voor de inhoud van deze e-mailberichten verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Uit de inhoud van die berichten komt het beeld naar voren dat eiseres in contact is gebleven dan wel gepoogd heeft in contact te blijven met de minister over haar wens dan wel verzoek tot loskoppeling, waarvoor reeds eerder (in 2019) een aanvraag is gedaan. Anders dan de minister in zijn aanvullende motivering stelt, is het e-mailbericht van 17 januari 2023 niet het eerste bericht dat eiseres weer naar de minister heeft gestuurd sinds het besluit van 2 januari 2020. Dat was namelijk het e-mailbericht van 13 oktober 2020. De minister is hieraan voorbij gegaan bij de beoordeling of er reden is om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat als het door eiseres bijgevoegde e-mailbericht van 13 oktober 2020 op dat moment in behandeling was genomen als een nieuwe aanvraag tot loskoppeling, dat de loskoppeling dan wel had kunnen plaatsvinden vanaf het moment dat eiseres dat wilde, namelijk vanaf 1 september 2018. Dat moment valt immers binnen de 2-jaarstermijn uit artikel 6, tweede lid, onder a, van het Bsf 2000, teruggerekend vanaf 13 oktober 2020. Aannemelijk wordt geacht dat de minister dat e-mailbericht van 13 oktober 2020 heeft ontvangen, aangezien het e-mailbericht van 17 januari 2023 – dat wel als nieuwe aanvraag in behandeling is genomen - naar hetzelfde e-mailadres is verzonden als het e-mailbericht van 13 oktober 2020, te weten documenten@duo.nl. Aangezien de minister het e-mailbericht van 17 januari 2023 wel heeft opgepakt en dat van 13 oktober 2020 niet, valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat mogelijke meerdere (e-mail)contacten van eiseres met de minister, dan wel naar de minister toegezonden documenten, in het ongewisse zijn geraakt. In ieder geval kan worden vastgesteld dat als de minister het eerdere e-mailbericht van 13 oktober 2020 wel had opgepakt als een nieuwe aanvraag, dat er dan – al dan niet na een nieuwe gelegenheid tot het aanleveren van aanvullende informatie – wel een loskoppeling had kunnen plaatsvinden per 1 september 2018. Naar het oordeel van de rechtbank zou het daarom tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden om deze omstandigheden voor risico van eiseres te laten komen.
9. Hoewel van de door eiseres gestelde contacten met de minister niet duidelijk is geworden of die (allemaal) op adequate wijze hebben plaatsgevonden, had de minister zich in ieder geval rekenschap moeten geven van wat hiervoor is vermeld. Daar komt bij dat de minister zich in het kader van de hardheidsclausule ook rekenschap had moeten geven van de gezinssituatie van eiseres en de impact daarvan op eiseres, waardoor zij – zoals haar e-mailberichten doen vermoeden – mogelijk niet op de hoogte is geraakt van het besluit van 2 januari 2020 dan wel zij zich de betekenis daarvan niet dan wel onvoldoende heeft gerealiseerd. Volgens haar e-mailberichten was zij namelijk in de veronderstelling dat er nooit een reactie was gekomen op de door haar ingediende stukken. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat volgens de door eiseres overgelegde informatie van haar GZ-psycholoog (evaluatie van het behandelplan van 14 februari 2020) zij in de periode rond de eerdere besluitvorming in 2020 onder behandeling was voor haar psychische klachten.
10. Dit alles tezamen maakt dat de minister onder toepassing van de hardheidsclausule wel degelijk had kunnen en moeten besluiten tot loskoppeling van het inkomen van de vader van eiseres per 1 september 2018. Dit moet de minister dus alsnog doen.
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden voor een bespreking van wat partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing (op bezwaar) van 8 januari 2024 voor wat betreft de ingangsdatum van de loskoppeling. De rechtbank zal de minister opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Niet gesteld of gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de loskoppelingsdatum niet is bepaald op 1 september 2018;
- draagt de minister op een besluit als omschreven onder 10 te nemen binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak;
- draagt de minister op aan eiseres het griffierecht te vergoeden tot een bedrag van
€ 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de tussenuitspraak en deze (eind)uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

3.Zie onder meer CRvB 22 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1885.