ECLI:NL:CRVB:2009:BI1885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2392 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-in behandeling name van een WAZ-uitkering aanvraag door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had op 3 augustus 2004 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag op 13 juni 2005 niet verder in behandeling genomen omdat appellant niet de gevraagde informatie had ingediend. Appellant maakte geen bezwaar tegen deze beslissing, maar diende later aanvullende gegevens in en vroeg om heroverweging van zijn aanvraag. Het Uwv weigerde echter om terug te komen op de eerdere beslissing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van 13 juni 2005 rechtens onaantastbaar was geworden en dat de door appellant overgelegde stukken niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank vond ook dat appellant niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op een herbehandeling van zijn aanvraag, aangezien het Uwv de stukken na de eerdere beslissing had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellant niet correct had behandeld. De Raad stelde vast dat het bestreden besluit niet in overeenstemming was met artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanvraag niet was afgewezen maar buiten behandeling was gesteld. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 144,- vergoeden.

Uitspraak

07/2392 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 maart 2007, 06/3001 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft in verband met bij hem op 24 november 2003 ingetreden arbeidsongeschiktheid op 3 augustus 2004 bij het Uwv een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingediend. Bij beslissing van 13 juni 2005 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat diens aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen, omdat appellant niet de verlangde informatie heeft ingezonden. Appellant heeft tegen deze beslissing geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft appellant, onder meer bij brief van 21 maart 2006, nadere gegevens aan het Uwv verstrekt en verzocht om afhandeling van zijn aanvraag om een WAZ-uitkering. Bij besluit van 20 april 2006 heeft het Uwv appellant meegedeeld niet terug te komen van de beslissing van 13 juni 2005, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
2. Bij besluit van 27 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 20 april 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 13 juni 2005 rechtens onaantastbaar is geworden. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad inzake het terugkomen door een bestuursorgaan van een eerder genomen besluit stelt zij vast dat alle door appellant nader overgelegde gegevens feiten of omstandigheden betreffen die reeds ten tijde van het besluit van 13 juni 2005 bekend waren. De rechtbank is van oordeel dat de door appellant overgelegde stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden waarin het Uwv aanleiding had behoren te vinden terug te komen van het besluit van 13 juni 2005. Ten aanzien van de door appellant gestelde schending van het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat appellant aan de omstandigheid dat het Uwv de door appellant overgelegde stukken na het besluit van 13 juni 2005 in ontvangst heeft genomen, op zichzelf niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn aanvraag alsnog behandeld zou worden. Voorts acht de rechtbank het onaannemelijk dat het besluit van 13 juni 2005 appellant niet bereikt heeft. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het Uwv, gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in bezwaar van het horen heeft kunnen afzien, nu er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit zou kunnen leiden.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Het bestreden besluit berust op de toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
5.2. De Raad is, mede onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 april 2006 (LJN AW2405), van oordeel dat met het bestreden besluit geen juiste toepassing is gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, omdat met het besluit van 13 juni 2005 de aanvraag van appellant om een WAZ-uitkering niet is afgewezen maar met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling is gesteld. In zoverre naar dit besluit wordt verwezen is geen sprake van een eerder afwijzend besluit.
5.3. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 4:6, tweede lid, van de Awb niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit vernietigen en het Uwv opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 april 2006.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2006 met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL