ECLI:NL:RBOBR:2025:1718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
01/003617-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en wapenbezit met procesafspraken

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van drugshandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1998 en wonende te Eindhoven, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 25 november 2023 tot en met 2 januari 2024, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III in de periode van 1 november 2022 tot en met 30 januari 2024. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 30 september 2024, en de rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld tijdens de zittingen op 2 oktober 2024 en 13 maart 2025.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er procesafspraken zijn gemaakt tussen de verdachte en het openbaar ministerie, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M.J.C. Janssen. De rechtbank heeft de overeenkomst beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de gemaakte afspraken. De officier van justitie had een strafeis van 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk, maar in het kader van de procesafspraken werd een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geëist.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook beslist over de verbeurdverklaring van een weegschaal en de onttrekking aan het verkeer van verdovende middelen. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.003617.24
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren [geboortejaar] 1998,
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2024 en 13 maart 2025. In deze zaak is een overeenkomst tussen de verdachte en het openbaar ministerie vastgesteld betreffende procesafspraken (hierna: de overeenkomst).
De rechtbank heeft kennisgenomen van deze overeenkomst, de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd – kort gezegd:
1.
primair:
medeplegen van het opzettelijk verkopen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne in de periode van 25 november 2023 tot en met 2 januari 2024 te Eindhoven;
subsidiair:
medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet, in de periode van 25 november 2023 tot en met 2 januari 2024 te Eindhoven;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III in de periode van 01 november 2022 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het openbaar ministerie betreffende procesafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M.J.C. Janssen en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsvrouw met de officier van justitie hebben gemaakt. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn door de rechtbank met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De overeenkomst houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
• bewezenverklaard kan worden het tenlastegelegde onder 1 primair en 2;
• de officier van justitie eist ter terechtzitting voor de feiten onder 1 primair en 2 een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur. [1]
Door de officier van justitie is ter terechtzitting van 13 maart 2025 aangevoerd dat in de overeenkomst ten onrechte is verzuimd op te nemen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de taakstraf in mindering dient te worden gebracht, dat aan de taakstraf subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis gekoppeld dient te worden en aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van 2 jaren.
Verder is overeengekomen dat:
• de verdachte afziet van het indienen van onderzoekswensen;
• door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
• de verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
• de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
• door de verdediging en het openbaar ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het openbaar ministerie gemaakte afspraken.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring en eventuele bewijsoverwegingen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
in de periode van 25 november 2023 tot en met 2 januari 2024 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, en aanwezig heeft gehad;
t.a.v. feit 2:
in de periode van 01 november 2022 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Springfield Armory, type XD-9 4.0 mod 2, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 5 kogelpatronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het
oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft, conform de overeenkomst, gevorderd verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijk gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht zich aan te sluiten bij de overeenkomst.

Het oordeel van de rechtbank.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende door de verdachte aanvaarde strafeis van de officier van justitie. De rechtbank heeft de uitkomst hiervan beschouwd in het licht van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierbij zijn ook het wettelijke strafmaximum, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte betrokken.
Tussen de verdachte en het openbaar ministerie zijn in de overeenkomst ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 een strafeis van een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt.
Gelet op het geringe aandeel van verdachte en de relatief beperkte duur van de feiten kan – anders dan in de zaken van diens medeverdachten – in de zaak van verdachte worden volstaan met een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
In deze concrete zaak is weliswaar het ‘efficiency’-voordeel van de overeenkomst voor de strafrechtspleging in eerste aanleg beperkt gebleven omdat de procesafspraken pas vlak voor de inhoudelijke behandeling zijn gemaakt (waarmee de reeds geplande zittingscapaciteit niet voor andere zaken benut is kunnen worden), terwijl (enkele) onderzoekswensen in de zaak van een medeverdachte al waren toegewezen en uitgevoerd. Daarmee zit het voordeel van de overeenkomst met name in de afspraak dat de verdediging en het openbaar ministerie niet in hoger beroep zullen gaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is geëist en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot de straf zoals de verdachte en het openbaar ministerie die in de overeenkomst hebben opgenomen.
Beslag.
Onder verdachte zijn drie voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 5 maart 2025. Het onder 1 (geldbedrag) vermelde voorwerp is intussen teruggegeven aan verdachte.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 (weegschaal) vermelde voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met behulp van welke feit 1 is begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 (verdovende middelen) vermelde voorwerp aan het verkeer moeten worden onttrokken en daarvoor vatbaar is, omdat dit volgt uit artikel 13a van de Opiumwet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 55, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 10, 13a Opiumwet
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod
t.a.v. feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:
t.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
t.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:

- 1 STK Weegschaal (nr. 2) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804037 / keukenweegschaal, Bruin, merk: Tanita).

Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:

- 2 STK Verdovende Middelen (nr. 3) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804039 / 2 bolletjes witte poeder, vermoedelijk cocaine).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2025.

Bijlage I: de tenlastelegging

1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2023 tot en met 2 januari 2024 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
opzettelijk
een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, en/of aanwezig heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2023 tot
en met 2 januari 2024 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of vervaardigen van een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden
en/of te bevorderen (telkens)
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of een of meer van zijn mededaders wisten
of ernstige reden hadden om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met dat
opzet
(telkens)
met en/of aan een of meer personen gecommuniceerd en/of informatie verschaft,
gevraagd en/of ontvangen over:
- de beschikbaarheid, vraagprijs, voorraad, opslag en/of levering van een of meer
hoeveelheden cocaïne, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst 1;
- de verkoop en/of vervoer van een of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval

(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;

2
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2022 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Springfield Armory, type XD-9 4.0 mod 2, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 5 kogelpatronen van het merk GECO, kaliber 9mm Luger,
voorhanden heeft gehad;

Voetnoten

1.Het openbaar ministerie is van oordeel dat zonder procesafspraken een strafeis van 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk passend en geboden zou zijn.