ECLI:NL:RBOBR:2025:169

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
24/120
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen revisievergunning milieu voor slachterij en vleesverwerker ongegrond verklaard

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel. Het beroep van eisers tegen de verleende revisievergunning voor een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf is ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de geuremissie- en geurimmissienormen in de vergunning voldoen aan de eisen en dat het college geen rendementseisen voor de luchtwassers hoefde op te nemen. De geluidnormen zijn in overeenstemming met het gemeentelijke beleid en de rechtbank concludeerde dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer, in haar beoordeling betrokken. De uitspraak benadrukt dat de vergunning geen uitbreiding van activiteiten betreft en dat de bestaande rechten van de vergunninghouder niet gewijzigd kunnen worden. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eisers over geur, geluid, luchtkwaliteit en natuur behandeld en verworpen. De uitspraak bevestigt dat de revisievergunning in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/120

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde van [naam] : [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, het college

(gemachtigden mr. P.P.G. Wintjes, ing. J.J. van Kuik en T.J.H. Verstappen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] , te [vestigingsplaats] ( [belanghebbende] )

(gemachtigde mr. P.A.J. Huijbregts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan [belanghebbende] verleende revisievergunning voor de activiteit milieu.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft het college [belanghebbende] op grond van artikel 2.6 in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een revisievergunning milieu verleend voor de gehele inrichting (slachterij en vleesverwerking) met een capaciteit van maximaal 5,6 miljoen slachtingen per jaar. Aan de revisievergunning zijn voorschriften verbonden. Ook zijn op grond van artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2.2, vierde lid, en artikel 3.131, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften gesteld voor het lozen van afvalwater (vanuit de kantine) zonder vetafscheider en slibvangput.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [belanghebbende] heeft ook schriftelijk gereageerd op het beroep. Eisers hebben de gronden van beroep aangevuld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam] , de gemachtigden van het college, en namens [belanghebbende] de gemachtigde van [belanghebbende] , en [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de revisievergunning aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1. De voor de beoordeling van het beroep relevante regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • De inrichting van [belanghebbende] is een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf.
  • Bij besluit van 3 september 2019 heeft het college een omgevingsvergunning tweede fase verleend aan [belanghebbende] voor het uitbreiden van de bestaande inrichting. Die aanvraag had betrekking op de activiteiten bouwen, gebruik in strijd met het bestemmingsplan en veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en e van de Wabo. Het door eisers ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard.
 Bij de aanvraag voor een revisievergunning zitten onder meer een toelichting van
12 oktober 2022, een akoestisch onderzoek van 19 oktober 2022 en een geurrapport van 12 april 2023. Deze rapporten zijn op verzoek van [belanghebbende] opgemaakt door Witteveen+Bos en maken deel uit van de revisievergunning.
  • De revisievergunning heeft geen betrekking op een uitbreiding van de activiteiten. De aangevraagde slachtcapaciteit bedraagt 5,6 miljoen slachtingen per jaar. Dat is gelijk aan de al vergunde capaciteit.
  • Het gaat om de inrichting van [belanghebbende] aan het [adres] te [plaats] . De inrichting ligt op het bedrijventerrein [naam] , aan de spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Eindhoven. Eiseres woont in het wooncomplex [naam] . Dat ligt aan de overzijde van het spoor, op ongeveer 150 meter van de grens van de inrichting.

Algemeen

6. Eisers hebben tijdens de zitting desgevraagd meegedeeld niet (meer) te betwisten dat het college bevoegd is om de revisievergunning te verlenen. Het college is daartoe bevoegd op grond van artikel 2.4, eerste en tweede lid, van de Wabo, in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht, in samenhang met bijlage I, onderdeel C, categorie 8.1, onder b, 8.2 en 8.3, onder o en p, van het Besluit omgevingsrecht.
7. Eisers voeren aan dat het college een farce maakt van de nog lopende rechtsgang tegen de uitbreiding van de inrichting, door in dit stadium een revisievergunning te verlenen.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al omdat deze naar het oordeel van de rechtbank niet is gericht tegen de revisievergunning.
8. Eisers voeren aan dat op de cruciale onderwerpen als geur en geluid geen enkele poging is gedaan om begrijpelijk taalgebruik en heldere uitgangspunten in de revisievergunning te gebruiken.
8.1. Eisers hebben niet onderbouwd op welke punten de revisievergunning onduidelijk is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Eisers voeren aan dat de duur van de revisievergunning moet worden beperkt tot vijf jaar. De structureel ongebruikte slachtcapaciteit kan dan na vijf jaar worden geschrapt, zodat de milieubelasting van de inrichting wordt gereduceerd.
9.1. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het gaat in deze zaak om een revisievergunning. Op grond van artikel 2.6, derde lid, van de Wabo kan het college de rechten die [belanghebbende] aan de al eerder verleende omgevingsvergunningen ontleende niet wijzigen, anders dan mogelijk zou zijn met toepassing de reguliere wijzigings- en intrekkingsmogelijkheden van artikel 2.31 of 2.33 van de Wabo. De rechtbank ziet in deze bepalingen geen aanleiding voor het oordeel dat het college de looptijd van de bestaande omgevingsvergunning van het bedrijf zou moeten beperken.
De algemene beroepsgronden slagen niet.
Geur
10. Eisers voeren aan dat rendementseisen aan de chemische en biologische luchtwassers moeten worden gesteld. Uit metingen in 2020 blijkt dat de chemische luchtwasser en de biologische luchtwasser geen aanvaardbare prestaties leveren. Het borgen van het rendement vergt een wekelijkse controle van de werking van de luchtwassers, een logboek en een jaarlijkse rendementsmeting. Het college concludeert ten onrechte dat in 98% van de tijd ter plaatse van de woningen geen of nauwelijks waarneembare geur aanwezig is. Dat is niet in overeenstemming met de resultaten van het belevingsonderzoek “Hinder en gezondheid omwonenden van [belanghebbende] ”, aldus eisers.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de revisievergunning voldoende bescherming biedt tegen geur. Daartoe bevat de revisievergunning geuremissienormen (voorschriften 7.3.1 en 7.3.2). Ook zijn maatregelen opgenomen om de geursituatie te verbeteren. [belanghebbende] is verplicht de losplaatsen te overkappen, de lucht onder de overkapping weg te zuigen en via de biologische luchtwasser en een schoorsteen bovendaks af te voeren (voorschriften 7.4.1 en 7.4.4). [3] Als extra waarborg voor de omgeving zijn geurimmissienormen vastgelegd (voorschriften 7.3.10 en 7.3.11). Verder is [belanghebbende] verplicht om een geurbeheersplan op te stellen, te evalueren en uit te voeren om de geurbelasting verder te verminderen (voorschriften 7.2.1 en 7.2.2).
10.2.
Voor de vaststelling van de BBT [4] voor het beperken van geurhinder is de BREF [5] Slacht- en destructiehuizen uit 2005 van toepassing op de inrichting. Omdat deze BREF op korte termijn wordt herzien, heeft het college aansluiting gezocht bij de Final draft BREF “Slachthuizen en verwerkers van dierlijke bijproducten” van 23 maart 2023 (Final draft). Zowel een chemische luchtwasser als een biologische luchtwasser zijn BBT voor de behandeling van geurhoudende afvalstromen. Het college heeft er niet voor gekozen om het rendement van de luchtwassers in vergunningvoorschriften te borgen. In plaats daarvan heeft het college ervoor gekozen om geuremissienormen en geurimmissienormen vast te leggen in voorschriften. Gelet op de bescherming die de geuremissienormen en geurimmissienormen al bieden, heeft het college ervan kunnen afzien om daarnaast rendementseisen voor de biologische en chemische luchtwasser in de voorschriften op te nemen. Dat zou dubbelop zijn. Naleving van de geuremissienormen en geurimmissienormen leidt namelijk al tot het door het college bepaalde aanvaardbare geurhinderniveau. Als feitelijk toch meer geuremissie of geurimmissie optreedt dan is toegestaan op basis van de geuremissienormen en geurimmissienormen, kan het college handhavend optreden.
10.3. Het college heeft het aanvaardbaar geurhinderniveau bepaald aan de hand van het informatiedocument Handleiding geur. Daarbij heeft het college aansluiting gezocht bij de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 (de beleidsregel). De geurimmissie voor het 98 percentiel [6] is genormeerd in vergunningvoorschrift 7.3.10. Eisers hebben niet gesteld dat die geurimmissienorm niet aanvaardbaar is. Voor zover eisers van mening zijn dat er feitelijk meer geurhinder is dan in overeenstemming is met de normen, kunnen zij om handhaving verzoeken.
10.4.
Uit het rapport van het geuronderzoek dat deel uitmaakt van de revisievergunning, blijkt dat de chemische luchtwasser recent is gereviseerd en geoptimaliseerd. [7] Volgens het geurrapport hebben zowel de chemische luchtwasser als de biologische luchtwasser voldoende capaciteit om aan de geuremissie- en geurimmissienormen te voldoen. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het rapport gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht. Het college heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om daarnaast het rendement van de chemische luchtwasser of de biologische luchtwasser individueel te laten onderzoeken of monitoren door [belanghebbende] .
11. Eisers voeren aan dat de minimaal verplichte inspectie en onderhoud aan de chemische en biologische luchtwassers is teruggebracht van twee keer per jaar naar één keer per jaar. Verder is het voorschrift verdwenen dat de afgaskanalen naar de chemische en biologische luchtwassers ten minste eenmaal per week zintuigelijk (zien en ruiken) moeten worden geïnspecteerd en zo nodig worden gereinigd.
11.1. [belanghebbende] is op grond van voorschrift 7.1.1. verplicht om geurreducerende voorzieningen (waaronder de luchtwassers) onder optimale condities in bedrijf te houden en zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is te vervangen en te reinigen. De precieze invulling daarvan wordt aan [belanghebbende] overgelaten. Daarnaast moeten de geurreducerende voorzieningen op grond van dit voorschrift ten minste één keer per jaar worden onderhouden en geïnspecteerd. Het college heeft deze algemene verplichting voldoende kunnen achten om de goede werking van de luchtwassers te waarborgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestreden besluit ook voorziet in de verplichting een geurbeheersplan op te stellen dat onder meer een programma moet bevatten om de bronnen van geur te bepalen, de geuremissies te monitoren, de bijdragen van de bronnen te karakteriseren en maatregelen voor de eliminatie en/of vermindering van geuremissies te nemen. Dit geurbeheersplan moet regelmatig worden geëvalueerd en biedt het college de mogelijkheid om zo nodig meer specifieke maatregelen op te leggen, zoals bijvoorbeeld een hogere inspectiefrequentie.
12. Eisers voeren aan dat het voorschrift over het geurbeheersplan moet worden aangepast. Volgens eisers is een jaarlijkse evaluatie van het geurbeheersplan vereist, met vóór 1 april een verslag daarover aan het bevoegd gezag.
12.1.
In voorschrift 7.2.1 is bepaald dat [belanghebbende] een geurbeheersplan moet opstellen, uitvoeren en minimaal één keer per twee jaar moet evalueren. Op grond van BBT 18 van de Final draft moet het geurbeheersplan regelmatig worden geëvalueerd. Daarbij is niet uitgewerkt wat “regelmatig” inhoudt. Eisers hebben niet onderbouwd waarom het niet voldoende zou zijn om het geurbeheersplan minimaal één keer per twee jaar te evalueren.
13. Eisers voeren aan dat voorschrift 7.6.2 moet worden aangepast. De Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) moet volgens eisers voorafgaand aan dan wel tijdens de geurmetingen objectief kunnen vaststellen dat onder representatieve omstandigheden wordt gemeten.
13.1.
Voorschrift 7.6.2 gaat over geuremissiemetingen. Daarin is onder meer bepaald dat het onderzoek moet worden uitgevoerd onder representatieve omstandigheden door een geaccrediteerde meetinstantie. Verder is bepaald dat het meetplan vooraf ter instemming moet worden voorgelegd aan de ODBN en dat de ODBN in kennis gesteld moet worden om bij de geurmetingen aanwezig te kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gewaarborgd dat de ODBN voorafgaand aan dan wel tijdens de geurmetingen objectief kan vaststellen dat onder representatieve omstandigheden wordt gemeten.
De beroepsgronden over geur slagen niet.
Natuur
14. Eisers voeren aan dat [belanghebbende] als gevolg van de slechte prestaties van de luchtwassers meer ammoniak uitstoot op het Natura 2000-gebied De Kampina. Daarom is er volgens eisers een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.
14.1.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
De bepalingen in de Wet natuurbescherming over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Deze bepalingen strekken niet kennelijk tot bescherming van de individuele belangen van eisers. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat een uitzondering mogelijk is. De individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wet natuurbescherming kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. [8]
14.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand tussen de woningen van eisers en het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen ongeveer twee kilometer is. Ook de rechtbank gaat daarvan uit. Die afstand is dusdanig groot dat het betreffende Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de directe woonomgeving van eisers. Dat betekent dat de uitzondering niet van toepassing is. De bepalingen uit de Wet natuurbescherming over gebiedsbescherming strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van de eisers. Daaruit volgt dat het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van de revisievergunning op grond van de beroepsgrond over natuur.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
15. Eisers voeren aan dat de burgemeester van Boxtel tijdens een bewonersbijeenkomst de harde toezegging heeft gedaan dat er een breed onderzoek komt naar de klachten over geluidsoverlast en dat omwonenden bij de opzet van dit onderzoek worden betrokken. Twee maanden later stelt het college in de revisievergunning op grond van het akoestisch rapport van [belanghebbende] dat aanvullende effectieve maatregelen niet mogelijk zijn. Aan bestaande rechten om meer geluid te mogen produceren op burgerwoningen in de directe omgeving dan wettelijk is toegestaan wordt niet getornd, hoewel dit volgens eisers wel mogelijk is.
15.1.
De door eisers gestelde toezegging van de burgemeester heeft geen betrekking op de revisievergunning. De rechtbank begrijpt uit het verhandelde tijdens de zitting dat er inmiddels een breed onderzoek is gestart dat zich richt op het hele bedrijventerrein [naam] . Het college beschikte echter over de vereiste gegevens om op de aanvraag te kunnen beslissen. Anders dan eisers menen, mocht het college er in die omstandigheden niet voor kiezen om de aanvraag voor een revisievergunning voor onbepaalde tijd aan te houden.
15.2.
Eisers erkennen dat [belanghebbende] niet ligt op een gezoneerd industrieterrein. De geluidnormen in de revisievergunning zijn gebaseerd op de gemeentelijke Nota industrielawaai bedrijventerrein [naam] te [plaats] van 13 januari 2014. In voorschrift 6.2.1 zijn geluidnormen voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus opgenomen van 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het wooncomplex [naam] gelden op grond van voorschrift 6.2.2 hogere geluidnormen in de avond- en nachtperiode van respectievelijk 45 tot 46 en 41 tot 44 dB(A). [9]
15.3.
Bij de afweging van de aanvaardbaarheid van deze hogere geluidnormen heeft het college terecht meegewogen dat het om een bestaande inrichting gaat. De hogere geluidnormen stonden ook al in de bestaande vergunning. Het college heeft ook mogen meewegen dat het wettelijk vastgelegde binnenniveau van 35 en 25 dB(A) in onderscheidenlijk de avond- en nachtperiode niet wordt overschreden. Verder heeft het college acht mogen slaan op de ligging van de inrichting op een industrieterrein, het gemengde karakter van de omgeving en de aanwezigheid van een spoorlijn. Gelet op al deze omstandigheden, heeft het college mogen oordelen dat met deze hogere geluidnormen nog een aanvaardbaar leef- en woonklimaat aanwezig is. [10]
De beroepsgrond slaagt niet.
Luchtkwaliteit16. Eisers voeren aan dat een luchtkwaliteitsonderzoek nodig was voor de revisievergunning.
16.1.
Het college heeft er terecht op gewezen dat de luchtkwaliteit is onderzocht bij het verlenen van de veranderingsvergunning van 3 september 2019. Hierbij is vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide uit de Wet milieubeheer en de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het college heeft erop gewezen dat de revisievergunning geen wijziging van de emissierelevante activiteiten van [belanghebbende] mogelijk maakt. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid geen nieuw luchtkwaliteitsonderzoek hoeven eisen bij het indienen van de aanvraag om de revisievergunning.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden17. Eisers voeren aan dat het college op basis van de Klimaatwet afspraken met [belanghebbende] had moeten maken om de wereldwijde opwarming van de aarde en verandering van het klimaat te beperken.
17.1.
De Klimaatwet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissies van broeikasgassen in Nederland teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. [11] Het college stelt zich terecht op het standpunt dat de Klimaatwet geen kader biedt waaraan bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu in een concreet geval moet worden getoetst. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
18. Wat eisers verder hebben aangevoerd, slaagt evenmin. De rechtbank merkt hierbij nog op dat een niet, althans niet voldoende, onderbouwde suggestie over het toevoegen van voorschriften niet tot een geslaagd beroep tegen de revisievergunning kan leiden. De rechtbank kan zich overigens voorstellen dat het college het geluidbeheersplan actief deelt met eisers, zoals op de zitting door eisers is verzocht.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de revisievergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor de uitspraak relevante regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.1 Wabo

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
e.
1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
(…).

Artikel 2.6 Wabo

1. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.
2 Indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat een zodanige omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, besluit het aanvragen met betrekking tot de betrokken activiteit die daarop geen betrekking hebben, niet te behandelen.
3 Het bevoegd gezag kan de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende omgevingsvergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 2.31 of 2.33.
4 Een met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder met betrekking tot het betrokken project verleende omgevingsvergunningen, voor zover het de inrichting of het mijnbouwwerk betreft. Deze omgevingsvergunningen vervallen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning, onherroepelijk wordt.

Wet milieubeheer

Artikel 8:42 Wm [Regeling vervallen per 01-01-2024]

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
(…)
4 Het bestuursorgaan kan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank van 30 april 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2168 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2587.
2.Richtlijn 2010/75/EU.
3.Deze maatregelen zijn al uitgevoerd.
4.Beste beschikbare technieken.
5.Reference Document on Best Available Techniques.
6.Dat houdt in dat de geurconcentratie in 98% van de tijd aan de norm voldoet en in 2% van de tijd sprake is van een overschrijding van de norm.
7.Zie blz. 30 van het geurrapport van 12 april 2023.
8.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412.
9.De precieze norm binnen deze bandbreedtes is afhankelijk van de locatie binnen het wooncomplex.
10.Zie ook de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024.
11.Zie artikel 2, eerste lid, van de Klimaatwet.