Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen
[eisers] , te [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, het college
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] , te [vestigingsplaats] ( [belanghebbende] )
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1. De voor de beoordeling van het beroep relevante regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
- De inrichting van [belanghebbende] is een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf.
- Bij besluit van 3 september 2019 heeft het college een omgevingsvergunning tweede fase verleend aan [belanghebbende] voor het uitbreiden van de bestaande inrichting. Die aanvraag had betrekking op de activiteiten bouwen, gebruik in strijd met het bestemmingsplan en veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en e van de Wabo. Het door eisers ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard.
- De revisievergunning heeft geen betrekking op een uitbreiding van de activiteiten. De aangevraagde slachtcapaciteit bedraagt 5,6 miljoen slachtingen per jaar. Dat is gelijk aan de al vergunde capaciteit.
- Het gaat om de inrichting van [belanghebbende] aan het [adres] te [plaats] . De inrichting ligt op het bedrijventerrein [naam] , aan de spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Eindhoven. Eiseres woont in het wooncomplex [naam] . Dat ligt aan de overzijde van het spoor, op ongeveer 150 meter van de grens van de inrichting.
Algemeen
7. Eisers voeren aan dat het college een farce maakt van de nog lopende rechtsgang tegen de uitbreiding van de inrichting, door in dit stadium een revisievergunning te verlenen.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al omdat deze naar het oordeel van de rechtbank niet is gericht tegen de revisievergunning.
8.1. Eisers hebben niet onderbouwd op welke punten de revisievergunning onduidelijk is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9.1. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het gaat in deze zaak om een revisievergunning. Op grond van artikel 2.6, derde lid, van de Wabo kan het college de rechten die [belanghebbende] aan de al eerder verleende omgevingsvergunningen ontleende niet wijzigen, anders dan mogelijk zou zijn met toepassing de reguliere wijzigings- en intrekkingsmogelijkheden van artikel 2.31 of 2.33 van de Wabo. De rechtbank ziet in deze bepalingen geen aanleiding voor het oordeel dat het college de looptijd van de bestaande omgevingsvergunning van het bedrijf zou moeten beperken.
De algemene beroepsgronden slagen niet.
Geur
10.3. Het college heeft het aanvaardbaar geurhinderniveau bepaald aan de hand van het informatiedocument Handleiding geur. Daarbij heeft het college aansluiting gezocht bij de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 (de beleidsregel). De geurimmissie voor het 98 percentiel [6] is genormeerd in vergunningvoorschrift 7.3.10. Eisers hebben niet gesteld dat die geurimmissienorm niet aanvaardbaar is. Voor zover eisers van mening zijn dat er feitelijk meer geurhinder is dan in overeenstemming is met de normen, kunnen zij om handhaving verzoeken.
11.1. [belanghebbende] is op grond van voorschrift 7.1.1. verplicht om geurreducerende voorzieningen (waaronder de luchtwassers) onder optimale condities in bedrijf te houden en zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is te vervangen en te reinigen. De precieze invulling daarvan wordt aan [belanghebbende] overgelaten. Daarnaast moeten de geurreducerende voorzieningen op grond van dit voorschrift ten minste één keer per jaar worden onderhouden en geïnspecteerd. Het college heeft deze algemene verplichting voldoende kunnen achten om de goede werking van de luchtwassers te waarborgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestreden besluit ook voorziet in de verplichting een geurbeheersplan op te stellen dat onder meer een programma moet bevatten om de bronnen van geur te bepalen, de geuremissies te monitoren, de bijdragen van de bronnen te karakteriseren en maatregelen voor de eliminatie en/of vermindering van geuremissies te nemen. Dit geurbeheersplan moet regelmatig worden geëvalueerd en biedt het college de mogelijkheid om zo nodig meer specifieke maatregelen op te leggen, zoals bijvoorbeeld een hogere inspectiefrequentie.
De bepalingen in de Wet natuurbescherming over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Deze bepalingen strekken niet kennelijk tot bescherming van de individuele belangen van eisers. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat een uitzondering mogelijk is. De individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wet natuurbescherming kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. [8]