ECLI:NL:RBOBR:2021:2168

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
19/2694
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor uitbreiding vleesverwerkingsactiviteiten gemeente Boxtel

Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van vleesverwerkingsactiviteiten door Vion in Boxtel. De gemeente Boxtel had op 21 oktober 2015 een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van de inrichting. In het bestreden besluit van 3 september 2019 verleende de gemeente een omgevingsvergunning tweede fase voor bouwen en het wijzigen van de inrichting. Omwonenden, die als eisers optraden, maakten bezwaar tegen deze vergunning, onder andere vanwege zorgen over geur- en geluidsoverlast en de luchtkwaliteit. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen bezwaar konden maken tegen de onherroepelijke omgevingsvergunning eerste fase en dat de gemeente niet verplicht was om de besluitvorming te stoppen totdat de klachten over overlast waren opgelost. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, onder verwijzing naar adviezen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) die concludeerden dat de wijzigingen geen negatieve impact zouden hebben op de geur- en geluidsbelasting. De rechtbank benadrukte dat de omgevingsvergunning eerste fase onherroepelijk was en dat er geen aanleiding was om deze in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de door eisers ervaren overlast geen reden was om het bestreden besluit te vernietigen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2694

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres 1

(gemachtigde: [naam 1] ),

Bewoners van appartementencomplex Stapelen, eisers 2,

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder.

(gemachtigden: A.L. van Hoof, L.J. van den Boomen en mr. M. Compter).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 3] N.V.,te Boxtel, (verder: [naam 3] ), vergunninghoudster, gemachtigde: mr. P.A.J. Huijbregts.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het uitbreiden van de bestaande inrichting ten behoeve van vleesverwerkingsactiviteiten aan het [adres] .
Eiseres 1 en eisers 2 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres 1 en eisers 2 worden hierna gezamenlijk als eisers aangeduid.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 juni 2020 heeft de rechtbank de Stichting Advisering bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen. De StAB heeft op 12 oktober 2020 verslag uitgebracht.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 januari 2021. Eiseres 1 is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Eiseres 1 trad op als gemachtigde namens eisers 2. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens [naam 3] zijn [naam 4] en de gemachtigde verschenen. Verder hebben de deskundigen P.A. Boers, G. Rurup en B. ter Keurs van de StAB online de zitting bijgewoond.

Overwegingen

1. In deze uitspraak zal de rechtbank eerst de feiten op een rij zetten en het bestreden besluit beschrijven. Vervolgens zal de rechtbank de gelijkluidende beroepsgronden van eiseres 1 en eisers 2 bespreken. In de uitspraak wordt verwezen naar regelgeving. Deze regelgeving is ook als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • [naam 3] heeft een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf aan het [adres] . Op 18 augustus 2009 is hiervoor een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Aan deze revisievergunning is in voorschrift E.1.1 een grenswaarde opgenomen voor de geurbelasting van [naam 3] op de omgeving.
  • Het bedrijf ligt aan de spoorlijn Den Bosch-Eindhoven. Aan de overzijde van het spoor, op ongeveer 150 meter van de grens van de inrichting, ligt het appartementencomplex [naam 5] Hier woont ook eiseres.
  • Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft verweerder aan [naam 3] een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een inrichting, namelijk het uitbreiden van de vleesverwerkingsactiviteiten. Voorschrift E.1.1 van de revisievergunning uit 2009 is hierbij niet aangepast en geldt nog steeds. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het onherroepelijk is.
  • Op 15 maart 2019 is door [naam 3] een omgevingsvergunning tweede fase aangevraagd voor het uitbreiden van de bestaande inrichting ten behoeve van vleesverwerkingsactiviteiten. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten bouwen, gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • Er vindt een aantal wijzigingen plaats ten opzichte van de omgevingsvergunning eerste fase:
  • het veranderen van het aantal transportbewegingen;
  • het verkleinen van het gebouw;
  • het vervallen van het vrieshuis;
  • het vervallen van de machinekamer voor de koeling.
Het aantal slachtingen wijzigt niet.
  • Het ontwerpbesluit is op 16 mei 2019 bekend gemaakt. Eisers hebben zienswijzen kenbaar gemaakt.
  • Op 22 augustus 2019 heeft [naam 3] een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd. Op 14 juli 2020 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant (GS) deze Wnb-vergunning verleend. Onder andere eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het beroep van eisers is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2363. Dit beroep is behandeld op de zitting van 20 april 2021 bij de rechtbank Oost-Brabant.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning tweede fase verleend. Voorschrift E.1.1 van de revisievergunning uit 2009 is hierbij niet aangepast en geldt dus nog steeds. De omgevingsvergunning eerste fase van 21 oktober 2015 en het bestreden besluit zijn in werking getreden ingevolge artikel 6.3 van de Wabo.
4. Eiseres heeft zelf beroep ingesteld. Zij heeft ook beroep ingesteld namens de bewoners van het appartementencomplex Stapelen en is daartoe gemachtigd.
5.1
Eisers klagen over geurhinder vanwege de slachterij, geluidhinder vanwege de ventilatoren van koelinstallaties en vrachtwagenverkeer en zij vrezen voor de luchtkwaliteit en voor hun gezondheid. Ter onderbouwing hebben eisers een ‘Zwartboek Stapelen’ overgelegd met een beschrijving van hun ervaringen en klachten. Zij hebben verweerder verzocht om het ongebruikte deel van de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken. Zij vinden ook dat [naam 3] eerst de overlast zou moeten wegnemen voordat aan [naam 3] een vergunning kan worden verleend.
5.2
Verweerder heeft hierover opgemerkt dat in het bestreden besluit geen wijzigingen worden vergund die van invloed zijn op de omvang van de geurhinder van het bedrijf. In de omgevingsvergunning eerste fase is wel een verandering vergund die van invloed is op de geurhinder van [naam 3] op de omgeving. Verweerder benadrukt dat deze omgevingsvergunning eerste fase onherroepelijk is. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om, met gebruikmaking van de bevoegdheid in artikel 2.5, vijfde lid onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken.
5.3
[naam 3] beseft dat er klachten zijn over het bedrijf maar benadrukt dat bij de laatste grote controle geen overtredingen zijn geconstateerd. Ook zij stelt dat in het bestreden besluit geen wijzigingen worden vergund die van invloed zijn op de omvang van de geurhinder van het bedrijf. Zij is bezig om, in overleg met de omgeving, te kijken of er meer geurbeperkende maatregelen kunnen worden genomen.
5.4
De StAB geeft aan dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de bestaande geuremissie zal toenemen omdat de voorgenomen wijzigingen geen betrekking hebben op activiteiten die relevant zijn voor de emissie van geur. De voorgenomen veranderingen omvatten geen wijziging van de uitvoering van de rookkasten die zijn vergund in de omgevingsvergunning eerste fase. De StAB merkt ook op dat in de omgevingsvergunning eerste fase en in het bestreden besluit geen vergroting van het aantal slachtingen is vergund. De StAB heeft niet onderzocht of [naam 3] volledig gebruikt maakt van de capaciteit zoals die is vergund in de revisievergunning uit 2009.
5.5
De rechtbank begrijpt eisers aldus dat zij klachten hebben over de overlast van [naam 3] , in het bijzonder de geuroverlast. In de omgevingsvergunning eerste fase is overigens geen toename van de geurbelasting vergund, maar heeft verweerder vergunning verleend in de veronderstelling dat er geen nadelige verandering van de geurbelasting voor de omgeving optreedt. Op basis van het advies van de StAB is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit geen wijziging van het bedrijf wordt vergund die zal leiden tot een toename van de geurbelasting op de omgeving.
5.6
Kunnen eisers dan in deze procedure bezwaar maken tegen de wijzigingen die zijn vergund in de onherroepelijke omgevingsvergunning eerste fase?
Eisers hebben in het beroepschrift verzocht aan verweerder om de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken omdat niet binnen twee jaar een aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning tweede fase. Door het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder in feite geweigerd gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 2.5, vijfde lid onder a, van de Wabo. Daargelaten dat eisers niet eerder hebben verzocht om intrekking, ook niet in de zienswijzen, heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken vanwege geurhinder.
Eisers hebben verder gesteld dat pas omgevingsvergunning kan worden verleend als de geuroverlast is beperkt. Zij hebben in de zienswijzen verzocht om de omgevingsvergunning eerste fase aan te scherpen op basis van een deugdelijk onderzoek. De rechtbank beschouwt deze stelling als een verzoek om de omgevingsvergunning eerste fase en de onderliggende vergunningen, waaronder de revisievergunning uit 2009 te actualiseren en te wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu. De Wabo biedt verweerder hiervoor een bevoegdheid in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo. Dit is echter een aparte bevoegdheid. Eisers kunnen hiervoor een verzoek indienen bij verweerder en die zal daarop dan moeten beslissen in een apart besluit. Dit is alleen anders als verweerder naar aanleiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning tweede fase zou hebben bepaald dat een revisievergunning wordt aangevraagd. Dat heeft verweerder in dit geval niet gedaan en volgens de rechtbank was er geen aanleiding voor. Er is geen sprake van een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Niet is gebleken dat de beste beschikbare technieken niet in het bedrijf worden toegepast. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:65).
Ook al zijn er klachten vanuit de omgeving, dat wil nog niet zeggen dat verweerder naar aanleiding van een lopende aanvraag zou moeten stoppen met de besluitvorming totdat die klachten zijn opgelost of dat verweerder in dit geval zou moeten bepalen dat een revisievergunning zou moeten worden aangevraagd. Wat eisers eigenlijk willen, gaat dus te ver en is geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
5.7
De rechtbank concludeert dat de door eisers ondervonden geuroverlast geen aanleiding is om het bestreden besluit te vernietigen.
6.1
Eiseres geeft aan dat zij geluidsoverlast ondervindt door het dag en nacht doorgaand monotoon geluid, veroorzaakt door ventilatoren van de koelinstallaties. Eiseres vreest dat de overlast door de uitbreiding alleen maar erger wordt. Ter zitting hebben eisers vooral gewezen op de overlast vanwege laagfrequent geluid afkomstig van [naam 3] .
6.2
Verweerder wijst op het akoestisch rapport van 10 april 2019. In dit rapport zijn de akoestische wijzigingen en uitgangspunten beschreven ten opzichte van het rapport dat hoort bij de omgevingsvergunning eerste fase. Uit de beoordeling blijkt dat in de beoogde situatie aan de geluidsvoorschriften van de omgevingsvergunning eerste fase wordt voldaan. Voor meer geluidsoverlast hoeft dan ook niet te worden gevreesd. In het akoestisch rapport is rekening gehouden met vrachtwagens met draaiende motoren met levende dieren en geslacht vlees.
6.3
In de omgevingsvergunning eerste fase zijn nieuwe geluidsvoorschriften voor de gehele inrichting opgenomen. In het bestreden besluit zijn deze geluidsvoorschriften niet gewijzigd. In deze voorschriften zijn geen beperkingen gesteld aan laagfrequent geluid.
6.4
De StAB stelt vast dat als gevolg van de aangevraagde wijzigingen van de inrichting in de tweede fase, ook wijzigingen optreden in de verwachte geluidsbelasting van de inrichting. Er vindt een toename van het aantal verkeersbewegingen plaats en enkele geluidbronnen (ventilatoren en parkeerplaatsen voor vrachtwagens met draaiende koelinstallaties) worden verplaatst en daardoor verandert ook de geluidsbelasting. De StAB heeft gekeken naar het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit en stelt vast dat voor twee beoordelingspunten een zeer geringe toename plaatsvindt van de geluidsbelasting en voor alle andere beoordelingspunten een geringe afname. In alle gevallen wordt voldaan aan de grenswaarden in de geluidsvoorschriften van de omgevingsvergunning eerste fase. De StAB merkt verder op dat deze grenswaarde in overeenstemming is met het gemeentelijke geluidbeleid. De indirecte hinder (het geluid van vrachtwagens van en naar de inrichting) zal voor eisers afnemen omdat de inrit van [naam 3] wordt verplaatst naar het zuiden, verder weg van het appartementencomplex. Desgevraagd heeft de StAB aangegeven dat de aangevraagde wijzigingen naar verwachting niet zullen leiden tot een toename van het laagfrequent geluid van [naam 3] .
6.5
De rechtbank volgt het advies van de StAB en de antwoorden van de StAB op zitting. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om in het bestreden besluit aanvullende geluidsvoorschriften op te nemen, ook niet ter beperking van het laagfrequent geluid. Het staat eisers vrij om een verzoek tot actualisatie of wijziging van de geldende omgevingsvergunningen voor [naam 3] in te dienen naar aanleiding van eventueel gewijzigde conclusies over de beste beschikbare technieken voor slachthuizen of koelsystemen op dit onderdeel.
7.1
Eisers vrezen een verslechtering van de luchtkwaliteit door de uitbreiding van [naam 3] en de toename van het aantal vrachtwagens.
7.2
Verweerder heeft onderzocht of de wijziging die is vergund in het bestreden besluit zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Verweerder en [naam 3] wijzen op de Notitie luchtkwaliteit van 13 februari 2019. Uit deze notitie blijkt dat voor zowel fijn stof als stikstofdioxide wordt voldaan aan de hiervoor geldende emissiegrenswaarden voor luchtkwaliteit. Ten opzichte van de omgevingsvergunning eerste fase treden er volgens verweerder geen andere of nadelige gevolgen op voor het milieu.
7.3
De StAB heeft ook gekeken naar de luchtkwaliteit en de notitie. De StAB stelt vast dat de concentraties aan NO2, PM10 en PM2,5 niet noemenswaardig veranderen ten opzichte van de concentraties bij de werking zoals die is vergund in de omgevingsvergunning eerste fase. De totale concentratie aan NO2, PM10 en PM2,5 neemt niet toe en blijft ruimschoots binnen de wettelijke grenswaarden voor die componenten. De wijzigingen van de inrichting hebben geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit.
7.1
Eisers hebben de conclusies van de StAB niet betwist. De rechtbank volgt het advies van de StAB. Verweerder heeft in de vrees van eisers geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning tweede fase te weigeren.
8.1
Eisers zijn bezorgd om hun gezondheid, omdat in 2016 en 2017 een uitbraak van legionella is geconstateerd in de afvalwaterzuivering van [naam 3] . De afvalwaterzuivering deugt volgens hen niet en lekt regelmatig. Ook al is de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Brabant Water, volgens hen is [naam 3] wel verantwoordelijk voor de installatie.
8.2
Verweerder stelt hierover dat de afvalwaterzuiveringsinstallatie waarop [naam 3] haar afvalwater loost, eigendom is van [naam 6] B.V. en onderdeel is van Brabant Water. Het is een op zichzelf staande inrichting.
8.3
De StAB heeft opgemerkt dat verweerder op 22 oktober 2013 een omgevings-vergunning heeft verleend aan [naam 6] B.V. voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin het afvalwater van [naam 3] wordt gezuiverd. Deze zuiveringsinstallatie maakt geen deel uit van de inrichting van [naam 3] .
8.4
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op wijzigingen aan de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Gelet op de onherroepelijke omgevingsvergunning van 22 oktober 2013 moet het ervoor worden gehouden dat de afvalwateringsinstallatie van [naam 6] B.V. en de inrichting van [naam 3] twee afzonderlijke inrichtingen zijn. Gebreken of overtredingen in de afvalwateringsinstallatie hebben geen gevolgen voor [naam 3] omdat zij niet de houder is van de vergunning van deze installatie en dus niet kan worden aangemerkt als de drijver van deze inrichting, de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Verweerder heeft in de vrees van eisers geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning tweede fase te weigeren.
9.1
Eiseres stelt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend omdat [naam 3] niet beschikt over de noodzakelijke Wnb-vergunning.
9.2
Verweerder stelt dat [naam 3] beschikt over een Wnb-vergunning uit 2015.
9.3
De rechtbank begrijpt eisers aldus dat zij van mening zijn dat verweerder een verklaring van geen bedenkingen had moeten vragen aan GS en in het bestreden besluit ook had moeten beslissen op grondslag van het besluit hierover van GS. Omdat [naam 3] een aanvraag voor een Wnb-vergunning heeft ingediend vóór het nemen van het bestreden besluit, heeft [naam 3] géén toestemming nodig als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht. Als een toestemming is vereist op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, kan deze in een aparte procedure worden aangevraagd en verleend. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020 (ECLI:NL:RVS: 2020:2935). In het midden kan blijven of artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb strekt tot bescherming van de belangen van eisers.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 april 2021.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.5, vijfde lid onder a van de Wabo

Het bevoegd gezag kan een beschikking intrekken waarbij positief is beslist op een aanvraag met betrekking tot de eerste fase: indien niet uiterlijk twee jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden een aanvraag is ingediend voor de beschikking met betrekking tot de tweede fase.

Artikel 2.6 van de Wabo

1. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.
2 Indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat een zodanige omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, besluit het aanvragen met betrekking tot de betrokken activiteit die daarop geen betrekking hebben, niet te behandelen.
3 Het bevoegd gezag kan de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende omgevingsvergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 2.31 of 2.33.

Artikel 2.30, eerste lid van de Wabo

Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Onder ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu wordt mede verstaan de vaststelling van nieuwe of herziene conclusies over beste beschikbare technieken, overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid, van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334).

Artikel 2.31, tweede lid onder b, van de Wabo

Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is.

Artikel 6.3 van de Wabo

1. Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 in fasen wordt verleend, treden – in afwijking van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c – de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c, elk afzonderlijk in werking zouden treden.
2 In gevallen waarin de vergunning met toepassing van artikel 2.5 in fasen wordt verleend en de beschikkingen in de eerste en de tweede fase tegelijkertijd in bezwaar of beroep aanhangig zijn, worden die beschikkingen voor de behandeling in bezwaar, onderscheidenlijk beroep als één besluit aangemerkt.