Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres 1
Bewoners van appartementencomplex Stapelen, eisers 2,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder.
[naam 3] N.V.,te Boxtel, (verder: [naam 3] ), vergunninghoudster, gemachtigde: mr. P.A.J. Huijbregts.
Procesverloop
Overwegingen
- [naam 3] heeft een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf aan het [adres] . Op 18 augustus 2009 is hiervoor een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Aan deze revisievergunning is in voorschrift E.1.1 een grenswaarde opgenomen voor de geurbelasting van [naam 3] op de omgeving.
- Het bedrijf ligt aan de spoorlijn Den Bosch-Eindhoven. Aan de overzijde van het spoor, op ongeveer 150 meter van de grens van de inrichting, ligt het appartementencomplex [naam 5] Hier woont ook eiseres.
- Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft verweerder aan [naam 3] een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een inrichting, namelijk het uitbreiden van de vleesverwerkingsactiviteiten. Voorschrift E.1.1 van de revisievergunning uit 2009 is hierbij niet aangepast en geldt nog steeds. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het onherroepelijk is.
- Op 15 maart 2019 is door [naam 3] een omgevingsvergunning tweede fase aangevraagd voor het uitbreiden van de bestaande inrichting ten behoeve van vleesverwerkingsactiviteiten. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten bouwen, gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
- Er vindt een aantal wijzigingen plaats ten opzichte van de omgevingsvergunning eerste fase:
- het veranderen van het aantal transportbewegingen;
- het verkleinen van het gebouw;
- het vervallen van het vrieshuis;
- het vervallen van de machinekamer voor de koeling.
- Het ontwerpbesluit is op 16 mei 2019 bekend gemaakt. Eisers hebben zienswijzen kenbaar gemaakt.
- Op 22 augustus 2019 heeft [naam 3] een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd. Op 14 juli 2020 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant (GS) deze Wnb-vergunning verleend. Onder andere eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het beroep van eisers is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2363. Dit beroep is behandeld op de zitting van 20 april 2021 bij de rechtbank Oost-Brabant.
Eisers hebben in het beroepschrift verzocht aan verweerder om de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken omdat niet binnen twee jaar een aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning tweede fase. Door het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder in feite geweigerd gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 2.5, vijfde lid onder a, van de Wabo. Daargelaten dat eisers niet eerder hebben verzocht om intrekking, ook niet in de zienswijzen, heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning eerste fase in te trekken vanwege geurhinder.
Eisers hebben verder gesteld dat pas omgevingsvergunning kan worden verleend als de geuroverlast is beperkt. Zij hebben in de zienswijzen verzocht om de omgevingsvergunning eerste fase aan te scherpen op basis van een deugdelijk onderzoek. De rechtbank beschouwt deze stelling als een verzoek om de omgevingsvergunning eerste fase en de onderliggende vergunningen, waaronder de revisievergunning uit 2009 te actualiseren en te wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu. De Wabo biedt verweerder hiervoor een bevoegdheid in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo. Dit is echter een aparte bevoegdheid. Eisers kunnen hiervoor een verzoek indienen bij verweerder en die zal daarop dan moeten beslissen in een apart besluit. Dit is alleen anders als verweerder naar aanleiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning tweede fase zou hebben bepaald dat een revisievergunning wordt aangevraagd. Dat heeft verweerder in dit geval niet gedaan en volgens de rechtbank was er geen aanleiding voor. Er is geen sprake van een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Niet is gebleken dat de beste beschikbare technieken niet in het bedrijf worden toegepast. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:65).
Ook al zijn er klachten vanuit de omgeving, dat wil nog niet zeggen dat verweerder naar aanleiding van een lopende aanvraag zou moeten stoppen met de besluitvorming totdat die klachten zijn opgelost of dat verweerder in dit geval zou moeten bepalen dat een revisievergunning zou moeten worden aangevraagd. Wat eisers eigenlijk willen, gaat dus te ver en is geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.