In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, staat de vraag centraal of girale overboekingen van een vader aan zijn dochter moeten worden gekwalificeerd als leningen of als schenkingen. De vader, eiser, heeft in de periode 2020-2022 meerdere overboekingen gedaan aan zijn dochter, gedaagde, en vordert nu terugbetaling van deze bedragen, in totaal € 8.168,-, vermeerderd met rente en kosten. De dochter betwist de vordering en stelt dat de overboekingen schenkingen waren of leningen die nog niet terugbetaald hoeven te worden.
De procedure begon met een dagvaarding in april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling in maart 2025. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overboekingen in de eerste helft van 2020 zijn gedaan om de dochter te ondersteunen in een financieel moeilijke periode. De rechter heeft per overboeking beoordeeld of deze als lening of schenking moet worden gekwalificeerd. Voor de overboekingen die als lening zijn gekwalificeerd, heeft de rechter bepaald dat deze op 1 februari 2023 opeisbaar zijn geworden, omdat de dochter sindsdien in staat was om terug te betalen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de dochter € 4.900,- moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023. De overige vorderingen van de vader zijn afgewezen, omdat de rechter heeft geoordeeld dat deze overboekingen als schenkingen moeten worden gekwalificeerd. De dochter is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 20 maart 2025.