In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beslissingen van het UWV met betrekking tot de ingangsdatum van de IVA-uitkering voor de ex-werkneemster. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV, waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering respectievelijk op 16 november 2022 en 16 november 2021 is vastgesteld. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat het UWV een gebrek in de besluitvorming had en het UWV de gelegenheid kreeg om dit gebrek te herstellen. Na het herstel van het besluit door het UWV, heeft de rechtbank de beroepen op 13 maart 2025 beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 16 november 2021, omdat er geen bijzonder geval is dat rechtvaardigt dat de uitkering eerder zou ingaan. Eiseres heeft in haar beroep een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep te laat is ingediend en in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding toe, waarbij het UWV wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in het beroep met zaaknummer 23/1448. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.