ECLI:NL:RBOBR:2025:1415

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/1447 en 23/1448
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ingangsdatum IVA-uitkering ex-werkneemster volgens artikel 64 Wet WIA na bestuurlijke lus

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beslissingen van het UWV met betrekking tot de ingangsdatum van de IVA-uitkering voor de ex-werkneemster. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV, waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering respectievelijk op 16 november 2022 en 16 november 2021 is vastgesteld. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat het UWV een gebrek in de besluitvorming had en het UWV de gelegenheid kreeg om dit gebrek te herstellen. Na het herstel van het besluit door het UWV, heeft de rechtbank de beroepen op 13 maart 2025 beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 16 november 2021, omdat er geen bijzonder geval is dat rechtvaardigt dat de uitkering eerder zou ingaan. Eiseres heeft in haar beroep een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep te laat is ingediend en in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding toe, waarbij het UWV wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in het beroep met zaaknummer 23/1448. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/1447 en SHE 23/1448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink en drs. [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissingen van het UWV om aan [naam] (de ex-werkneemster) niet eerder dan per 16 november 2021 een IVA [1] -uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA. [2]
1.1.
Met het besluit van 17 oktober 2014 heeft het UWV besloten om de ex-werkneemster per 27 december 2014 een WGA [3] -loonaanvullingsuitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA.
1.2.
Met het besluit van 7 april 2023 heeft het UWV besloten om de ex-werkneemster per 16 november 2022 een IVA-uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA.
1.3.
Met het besluit van 25 april 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 oktober 2014 ongegrond verklaard.
1.4.
Met het besluit van 26 april 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 april 2023 ongegrond verklaard.
1.5.
Eiseres heeft tegen het besluit van 25 april 2023 beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd met zaaknummer 23/1447.
1.6.
Eiseres heeft tegen het besluit van 26 april 2023 beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd met zaaknummer 23/1448.
1.7.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1.9.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank (mondeling) tussenuitspraak gedaan. [4] In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 26 april 2023 lijdt aan een gebrek en is het UWV in de gelegenheid gesteld dat gebrek te herstellen. Verder heeft de rechtbank het onderzoek in het beroep met zaaknummer 23/1447 gesloten en bepaald dat daarin gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan met het beroep met zaaknummer 23/1448.
1.10.
De rechtbank heeft op verzoek van het UWV de in de tussenuitspraak gestelde termijn voor het herstellen van het gebrek verlengd.
1.11.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 21 oktober 2024, waarmee het UWV het besluit van 26 april 2023 heeft gewijzigd. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en besloten om de ex-werkneemster per 16 november 2021 een IVA-uitkering toe te kennen.
1.12.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.13.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting in het beroep met zaaknummer 23/1448 achterwege blijft en het onderzoek in die zaak gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet – naar aanleiding van het (in overweging 1.11. genoemde) besluit van 21 oktober 2024 – beoordelen of het UWV terecht niet eerder dan per 16 november 2021 een IVA-uitkering heeft toegekend aan de ex-werkneemster. [5]
2.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. [6] Zo’n uitzonderlijk geval doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor, wat ook niet door partijen is gesteld.
2.2.
De rechtbank heeft er in de tussenuitspraak al op gewezen dat het geding zoals dat na de tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak. De reden daarvoor is dat het inbrengen van nieuwe beroepsgronden tegen het oorspronkelijke besluit die al eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [7]
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiseres heeft op 15 november 2022 verzocht om het uitkeringsrecht van de ex-werkneemster te herbeoordelen. Met het besluit van 21 oktober 2024 heeft het UWV bepaald dat bij de ex-werkneemster per 1 december 2018 sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Gelet op artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA [8] heeft het UWV de ingangsdatum van de IVA-uitkering bepaald op 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag is gedaan, te weten op 16 november 2021. Uit het besluit volgt niet dat het UWV een bijzonder geval aanwezig heeft geacht op grond waarvan had moeten worden afgeweken van de hiervoor genoemde termijn van 52 weken en dus aan de ex-werkneemster eerder dan per 16 november 2021 een IVA-uitkering had moeten worden toegekend.
3.2.
Eiseres heeft in haar schriftelijke reactie op het besluit van 21 oktober 2024 niet gesteld dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan aan de ex-werkneemster eerder een IVA-uitkering had moeten worden toegekend. Wel heeft eiseres gesteld dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit moet er volgens eiseres toe leiden dat per 1 december 2018 aan de ex-werkneemster een IVA-uitkering moet worden toegekend, dan wel dat per die datum eiseres niet meer mag worden geconfronteerd met de financiële consequenties van de aan de ex-werkneemster verstrekte WGA-uitkering. Eiseres heeft haar beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwd door te verwijzen naar besluiten dan wel rechterlijke uitspraken in 19 volgens haar gelijke zaken waarin ook zonder de aanwezigheid van een bijzonder geval zou zijn besloten om in afwijking van de hiervoor genoemde termijn van 52 weken per een eerdere datum een IVA-uitkering toe te kennen.
3.3.
De rechtbank acht de in overweging 3.2. aangevoerde beroepsgrond in strijd met de goede procesorde. Er is namelijk sprake van een beroepsgrond die ook tegen het (oorspronkelijke) besluit van 26 april 2023 naar voren had kunnen worden gebracht. Daartoe overweegt de rechtbank dat sprake is van een beroepsgrond die door het advocatenkantoor waar de gemachtigde van eiseres werkzaam is al geruime tijd in meerdere procedures naar voren wordt gebracht. [9] Maar ook los daarvan valt niet in te zien waarom is gewacht met het inbrengen van deze beroepsgrond tot na de tussenuitspraak. Ook tegen het oorspronkelijke besluit van 26 april 2023 – dus nog voordat dit werd gewijzigd met het besluit van 21 oktober 2024 – had de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel kunnen worden aangevoerd. Het gevolg van het oordeel dat deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde is aangebracht, is dat de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten bespreking laat.
3.4.
Eiseres heeft geen andere gronden aangevoerd tegen de (gewijzigde) ingangsdatum van de IVA-uitkering van de ex-werkneemster. Hieruit volgt dat zowel het beroep tegen het besluit van 25 april 2023 als het besluit van 26 april 2023 – dat is gewijzigd met het besluit van 21 oktober 2024 – ongegrond is.
4. Omdat het beroep tegen het besluit van 25 april 2023 ongegrond is, bestaat er geen aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die in verband met het beroep met zaaknummer 23/1447 zijn gemaakt. Een vergoeding van het griffierecht in die procedure is evenmin aan de orde. Omdat het besluit van 26 april 2023 leed aan een gebrek en dit gebrek pas in de beroepsfase door het UWV is hersteld, krijgt eiseres wel een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt in het kader van het beroep met zaaknummer 23/1448. Het UWV moet die vergoeding betalen.
4.1.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. De totale vergoeding bedraagt € 2.267,50.
4.2.
Eiseres heeft zich op de zitting ook laten vertegenwoordigen door een arts-gemachtigde en verzoekt daarom om toekenning van 0,5 punt (ofwel € 453,50). De rechtbank wijst het verzoek in zoverre af. Op grond van artikel 1, aanhef en onder g, van het Bpb kunnen deze kosten alleen worden vergoed in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is. Dat is in dit geval niet aan de orde.
4.3.
Eiseres verzoekt tot slot gemotiveerd om vergoeding van de kosten van de door haar ingebrachte deskundigenrapportage tot een bedrag van € 428,25. De rechtbank acht dit verzoek toewijsbaar.
4.4.
Met het besluit van 21 oktober 2024 heeft het UWV aan eiseres (alsnog) een proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase. De juistheid daarvan is door eiseres niet bestreden zodat de rechtbank geen aanleiding ziet daarover nog een oordeel te geven.
4.5.
De rechtbank bepaalt verder dat het UWV om de hiervoor in overweging 4. genoemde reden aan eiseres ook het door haar betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer 23/1448 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer 23/1448 van € 365 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres in het beroep met zaaknummer 23/1448 tot een bedrag van € 2.695,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
4.Rechtbank Oost-Brabant 16 juli 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3493.
5.Dat doet de rechtbank op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht waarin staat dat als tijdens de beroepsprocedure het bestreden besluit wordt gewijzigd door middel van een nieuw besluit, het beroep van rechtswege ook op het nieuwe (wijzigings)besluit betrekking heeft.
6.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
7.Deze benadering is bevestigd in de (overzichts)uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2024,
8.Hierin staat: “Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.”
9.De rechtbank wijst onder andere op rechtbank Oost-Brabant 10 maart 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:953, rechtbank Oost-Brabant 10 maart 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:959, en rechtbank Oost-Brabant 25 juni 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:2923.