ECLI:NL:RBOBR:2025:1323

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
11080281
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van een aannemingsovereenkomst met consumentenrechtelijke aspecten en vernietiging van de overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een geschil tussen een aannemer en een consument over een overeenkomst van aanneming voor de bouw van een uitbouw aan de woning van de consument. De overeenkomst, gesloten op 6 juni 2023, was op regiebasis, waarbij de consument verantwoordelijk was voor de materiaalkosten en de aannemer per uur betaald zou worden voor zijn werkzaamheden. De consument heeft de werkzaamheden op 11 oktober 2023 stilgelegd en uiteindelijk de overeenkomst op 6 december 2023 beëindigd. De aannemer vordert een bedrag van € 14.040,91, bestaande uit een openstaande factuur, ongefactureerde werkzaamheden en gederfde inkomsten. De consument heeft een tegenvordering ingesteld van € 11.652,44, stellende dat zij dit bedrag heeft betaald voor de verrichte werkzaamheden tot aan de beëindiging van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de aannemer afgewezen, omdat deze niet voldoende heeft onderbouwd welke werkzaamheden onbetaald zijn gelaten en omdat hij niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht over de totale kosten van het project. De overeenkomst is vernietigd op grond van schending van de informatieplicht, wat betekent dat de consument recht heeft op terugbetaling van een deel van de door haar betaalde bedragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de consument recht heeft op een terugbetaling van € 4.078,35, wat overeenkomt met 35% van het totaalbedrag dat zij heeft betaald. De proceskosten zijn toegewezen aan de consument, aangezien de aannemer grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11080281 \ CV EXPL 24-2360
Vonnis van 6 maart 2025
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijfsnaam eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [aannemer] ,
gemachtigde: mr. K. Nieboer
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [consument] ,
gemachtigde: mr. M.H.A.J. Klaren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 april 2024 met 10 producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 9 juli 2024 met 13 producties
- de conclusie van antwoord in reconventie van 15 januari 2025
- de akte aan de zijde van [consument] van 12 februari 2025 met 2 producties
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[aannemer] en [consument] hebben op 6 juni 2023 een overeenkomst van aanneming gesloten. [aannemer] zou een nieuwe uitbouw aan de woning realiseren voor [consument] . Deze overeenkomst was op regiebasis gesloten. [consument] zou alle materiaalkosten voor haar rekening nemen en [aannemer] daarnaast per uur voor zijn werkzaamheden betalen.
2.2.
Op 11 oktober 2023 heeft [consument] de werkzaamheden stilgelegd. Na enige correspondentie over en weer heeft [consument] op 6 december 2023 een brief gestuurd naar [aannemer] waarin ze aangeeft dat ze de samenwerking definitief wil beëindigen.
2.3.
[aannemer] vordert nu – uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis – een bedrag van € 14.040,91. Dit bedrag is opgebouwd uit:
 een openstaande factuur van 28 augustus 2023 voor een door [aannemer] in het kader van de werkzaamheden aangeschafte lichtstraat (€ 1.917,42 inclusief btw,
€ 1.584,65 ex btw);
  • een bedrag voor verrichte maar ongefactureerde werkzaamheden (€ 1.323,49);
  • een bedrag van € 10.800,- voor gemiste inkomsten door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst.
2.4.
Daarnaast vordert [aannemer] buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
2.5.
[consument] heeft een vordering in reconventie (een tegenvordering) ingesteld. Deze houdt in dat [aannemer] – uitvoerbaar bij voorraad – wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.652,44, met proceskosten. Dit bedrag van € 11.652,44 is het bedrag waarvan [consument] zegt dat zij het heeft betaald aan [aannemer] voor de verrichte werkzaamheden tot aan het moment waarop de overeenkomst is beëindigd.

3.Samenvatting

3.1.
De vorderingen van [aannemer] worden afgewezen. Voor de door [aannemer] gestelde onbetaald gelaten werkzaamheden komt dit omdat hij niet goed heeft onderbouwd welke werkzaamheden dit zijn. Voor de andere vorderingen geldt dat [aannemer] niet heeft voldaan aan de verplichting die op hem rustte om [consument] behoorlijk te informeren over de totale kosten voor het project. Dat had hij vóór het sluiten van de overeenkomst met [consument] moeten doen. Omdat hij zich niet aan deze plicht heeft gehouden, wordt de overeenkomst vernietigd. Dat betekent dat er voor reeds verrichte werkzaamheden wel een redelijke vergoeding verschuldigd is, maar niet voor geleverde goederen die nog teruggegeven kunnen worden of voor werkzaamheden die nog niet zijn verricht.
3.2.
Voor de redelijke vergoeding geldt dat deze, alle relevante omstandigheden meegewogen, wordt bepaald op 65% van het bedrag dat [consument] al had betaald. Dat betekent dat zij 35% van het betaalde bedrag terugkrijgt. Dat komt neer op € 4.078,35.
3.3.
De kantonrechter merkt hier voor de volledigheid op dat de uitkomst deels afwijkt van het voorlopig oordeel dat tijdens de mondelinge behandeling is gegeven.

4.De beoordeling

Behandeling vorderingen van [aannemer]
4.1.
De kantonrechter zal eerst de vorderingen van [aannemer] beoordelen. Daarbij worden eerst de verweren van [consument] behandeld. Daarna worden de individuele vorderingen besproken.
Beroep op nietigheid slaagt niet
4.2.
[consument] heeft zich primair beroepen op de nietigheid van de gesloten overeenkomst. Daartoe voert zij aan dat is afgesproken dat [aannemer] de helft van zijn werkzaamheden zwart betaald zou krijgen. Volgens [consument] is dit beding in strijd met de wet en goede zeden en betekent dit dat de hele overeenkomst ongeldig is. Deze afspraak wordt door [aannemer] niet betwist.
4.3.
Dit verweer slaagt niet. De afspraak dat [aannemer] voor een deel zwart uitbetaald krijgt, moet worden gezien als een zelfstandige afspraak met de strekking om de Wet op de omzetbelasting 1968 te omzeilen. Deze afspraak is weliswaar nietig, maar dat heeft – anders dan [consument] heeft aangevoerd – geen gevolgen voor de overeengekomen betalingsverplichting. Op grond van artikel 3:41 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) treft de nietigheid namelijk alleen dat deel van de rechtshandeling dat strijdig is met de wet en goede zeden, tenzij de rest van de rechtshandeling in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat. Van zo’n onverbrekelijk verband is in dit geval geen sprake. De betalingsverplichting uit de aannemingsovereenkomst wordt daarom niet door de nietigheid getroffen.
Beroep op vernietigbaarheid vanwege strijd met informatieplicht slaagt
Plan van aanpak
4.4.
[consument] heeft aangevoerd dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met [aannemer] geen goed beeld had van de te verwachten totaalprijs. [consument] stelt dat [aannemer] daarmee in strijd heeft gehandeld met het Europees consumentenrecht en dat de overeenkomst daarom vernietigbaar is. Dit verweer slaagt. Hierna legt de kantonrechter uit waarom. Daarbij zal eerst worden uitgelegd wat het toetsingskader is en vervolgens wat de gevolgen zijn van een geslaagd beroep op vernietigbaarheid.
Toetsingskader
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat [aannemer] de overeenkomst met [consument] heeft gesloten in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten en dat [consument] als consument optrad. Dat betekent dat het consumentenrecht van afdeling 2b van titel 5 van Boek 6 BW van toepassing is. In deze zaak betekent dit concreet dat moet worden getoetst aan artikel 6:230l BW. De kantonrechter legt hierna uit waarom dit de toepasselijke bepaling is en vervolgens wat het toetsingskader van artikel 6:230l BW behelst.
4.6.
Artikel 6:230l BW is van toepassing op overeenkomsten die geen overeenkomst op afstand zijn en ook niet buiten de verkoopruimte zijn gesloten (steeds zoals bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub e en f BW). In dit geval is geen sprake van een overeenkomst op afstand omdat – zoals tussen partijen niet in geschil is – [aannemer] meermaals bij [consument] thuis is geweest en ook online contact met haar heeft gehad over het uitbouwproject. Ook is geen sprake van een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Dat komt omdat, hoewel de overeenkomst uiteindelijk is getekend buiten de verkoopruimte van [aannemer] , [consument] zich gedurende langere tijd heeft kunnen bezinnen op de beslissing om al of niet met [aannemer] een samenwerking aan te gaan. De bescherming die een consument toekomt bij het sluiten van een overeenkomst buiten de verkoopruimte, is voorbehouden aan consumenten die onder mogelijke psychologische druk staan of te maken krijgen met een verrassingselement omdat van hen wordt gevraagd dadelijk een beslissing te nemen over het aangaan van een overeenkomst. [1]
4.7.
Er is dus geen sprake van een overeenkomst op afstand en ook niet een die is gesloten buiten de verkoopruimte. Dat betekent dat in deze zaak moet worden getoetst aan artikel 6:230l, aanhef en onder c BW. Dit wetsartikel bepaalt – kort gezegd – dat een handelaar verplicht is om voor het aangaan van een overeenkomst met een consument op een duidelijke en begrijpelijke wijze informatie aan de consument te verstrekken over de totale prijs van de dienst die hij wil verlenen. Als dat niet goed mogelijk is, dan moet de handelaar in ieder geval inzicht geven in de wijze waarop de prijs moet worden berekend.
4.8.
Art. 6:230l, aanhef en onder c BW is een implementatie van Europees consumentenrecht, namelijk artikel 8 van de Richtlijn consumentenrechten. [2] De rechter moet bij de beslechting van geschillen tussen consumenten en handelaren ambtshalve – dus uit zichzelf – toetsen of de handelaar zich in die contractsrelatie heeft gehouden aan de regels van het Europees consumentenrecht.
4.9.
Art. 24 lid 1 van de Richtlijn consumentenrechten bepaalt dat de lidstaten sancties vaststellen voor inbreuken op deze richtlijn en erop toezien dat ze worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
4.10.
Het Burgerlijk Wetboek bevat geen expliciete sanctie voor het schenden van de informatieplicht van artikel 6:230l BW. De Hoge Raad heeft echter in het kader van artikel 6:230m lid 1 onder e BW – waarin eveneens een informatieverplichting over de totale prijs is opgenomen, maar dan voor overeenkomsten op afstand – geoordeeld dat artikel 24 van de Richtlijn met zich brengt dat vernietiging van de overeenkomst een gepaste sanctie is wanneer sprake is van een voldoende ernstige schending van de informatieverplichting ten aanzien van de totale prijs. [3] De kantonrechter ziet, gelet op het essentiële karakter van de informatieverplichting ten aanzien van de prijs, geen aanleiding om anders te denken over de sanctionering van een schending van artikel 6:230l, aanhef en onder c BW.
In dit geval strijd met informatieplicht
4.11.
[consument] heeft in deze zaak onweersproken gesteld dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst geen totaalprijs is genoemd en ook niet is gesproken over de te verwachten totaalprijs of de wijze waarop de totaalprijs in de loop van de uitvoering van de overeenkomst geëvalueerd zou worden. [consument] wist ten tijde van het sluiten van de overeenkomst alleen dat [aannemer] op regiebasis zou werken en dat de totaalprijs onbekend was.
4.12.
[aannemer] heeft in dit verband aangevoerd dat [consument] bewust het risico heeft genomen op oplopende kosten, vanwege het regiekarakter van de overeenkomst. Verder heeft hij aangevoerd dat het bij het sluiten van de overeenkomst niet in te schatten was wat de totaalprijs zou worden.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [aannemer] [consument] onder deze omstandigheden onvoldoende heeft geïnformeerd over de te verwachten totale kosten van het project. Ook als van [aannemer] niet kon worden verwacht dat hij op voorhand met zekerheid een totaalbedrag kon noemen, lag het wel op zijn weg om een inschatting te maken van de kosten van het project, eventueel met een onzekerheidsmarge. Ook was het mogelijk voor [aannemer] om inzicht te geven in de verschillende op voorhand onvoorzienbare gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de uiteindelijke totale som. Juist bij een regieovereenkomst is het immers van belang dat de consument goed geïnformeerd wordt over de risico’s die hij neemt, zodat hij met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing kan nemen. Dat is niet mogelijk met alleen de mededeling dat er per uur wordt betaald en dat de totaalprijs onbekend is. Dat [consument] welbewust heeft ingestemd met de overeengekomen regiebasis is in dit kader niet relevant. Artikel 6:230l BW is namelijk van dwingend recht en probeert consumenten nu juist te behoeden voor het nemen van slecht geïnformeerde beslissingen.
4.14.
De tussenconclusie is dat [aannemer] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Deze schending van de informatieplicht is voldoende ernstig om er een sanctie aan te verbinden. Er is namelijk niet sprake van een schending van ondergeschikt belang. Dat betekent dat de overeenkomst – zoals [consument] heeft gevorderd – in zijn geheel wordt vernietigd.
4.15.
Volledige vernietiging van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de consument en de handelaar met terugwerkende kracht niet aan de overeenkomst zijn gebonden. De vernietiging betekent dat geen van beide partijen recht heeft op nakoming van wat hun wederpartij zonder de vernietiging nog had moeten presteren.
Gevolgen van de vernietiging: toetsingskader
4.16.
De vraag is vervolgens wat in deze zaak de gevolgen zijn van de vernietiging. Daarvoor geldt het volgende toetsingskader, dat een korte weergave vormt van de relevante rechtsregels uit de in de in de voetnoot vermelde uitspraak van de Hoge Raad. [4]
4.17.
Als een partij al geheel of gedeeltelijk uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen op grond van de overeenkomst, dan betekent de vernietiging dat die partij in zoverre onverschuldigd heeft gepresteerd. Een consument die al heeft betaald, krijgt daarom zijn geld terug.
4.18.
Voor de handelaar is dat anders. Hij dient er rekening mee te houden dat vernietiging van de overeenkomst de sanctie vormt op het niet nakomen door de handelaar van de informatieplicht waarop de vernietiging is gebaseerd. Die sanctie dient, gelet op artikel 24 van de Richtlijn consumentenrechten, doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Dat betekent concreet het volgende.
4.19.
Voor geleverde goederen waarvan de teruglevering nog mogelijk is, geldt dat de handelaar deze als onverschuldigd betaald kan terugvorderen. Een eventuele waardedaling van de goederen kan echter niet voor rekening van de consument komen. De handelaar dient de consument op grond van art. 6:207 BW bovendien in beginsel de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed te vergoeden. Is teruggave niet langer mogelijk en is dat toerekenbaar aan de consument, dan is de consument daarvoor aansprakelijk.
4.20.
Heeft de handelaar op grond van de overeenkomst niet een goed gegeven maar een andere prestatie verricht die naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, zoals het verrichten van aanneemwerkzaamheden, dan geldt het volgende. De handelaar kan slechts aanspraak maken op een vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst door de consument voor zover dit redelijk is. Omdat de handelaar niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, is het gezien de vereiste doeltreffendheid en afschrikwekkendheid van de sanctie niet redelijk dat de handelaar die waarde zonder enige korting vergoed krijgt.
Beoordeling individuele vorderingen van [aannemer]
4.21.
Hierna zal de kantonrechter met inachtneming van het hierboven geschetste toetsingskader de vorderingen van [aannemer] bespreken.
Ongefactureerde werkzaamheden worden afgewezen
4.22.
[aannemer] heeft betaling gevorderd van een bedrag van € 1.323,49 voor werkzaamheden die hij heeft verricht (voorbereiding dak oudbouw, aanpassing elektra oudbouw, maken van kozijn en raam ten behoeve van de oudbouw), maar waarvoor geen facturen zijn verzonden. Dit betreft werkzaamheden die [consument] zwart zou afrekenen.
4.23.
Deze vordering wordt afgewezen. [aannemer] heeft niet toegelicht op welke dagen deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en wat de omvang van deze werkzaamheden was. [consument] heeft deze werkzaamheden op haar beurt gemotiveerd betwist met verwijzing naar een overzicht van haar betalingen voor de door [aannemer] verrichte werkzaamheden, inclusief de ongefactureerde werkzaamheden. [consument] heeft gesteld dat dit een volledig overzicht is van de werkzaamheden die [aannemer] heeft verricht. [aannemer] heeft niet kunnen aangeven op welke van de op dit overzicht vermelde werkzaamheden de door hem gestelde betalingsverplichting betrekking heeft en heeft evenmin onderbouwd gesteld dat de door hem opgevoerde werkzaamheden op de lijst ontbreken. [aannemer] heeft aldus onvoldoende handen en voeten gegeven aan zijn stelling dat hij werkzaamheden heeft verricht die niet al zijn betaald.
4.24.
Nu niet is komen vast te staan dat de werkzaamheden waarop de vordering is gestoeld, zijn verricht, wordt de vordering afgewezen.
Vordering factuur lichtstraat wordt afgewezen
4.25.
[aannemer] heeft ter uitvoering van de overeenkomst van aanneming een lichtstraat aangeschaft. [aannemer] vordert nu betaling van de kosten van deze lichtstraat, gelet op de afspraak die hij met [consument] heeft gemaakt dat zij de materiaalkosten voor haar rekening zou nemen.
4.26.
Deze vordering wordt afgewezen. De overeenkomst is geheel vernietigd. Dit betekent dat de lichtstraat – waarvan door [consument] onweersproken is gesteld dat deze nog bij haar in de tuin ligt – kan worden teruggenomen door [aannemer] en dat door [consument] geen vergoeding voor de lichtstraat verschuldigd is.
Gederfde inkomsten worden afgewezen
4.27.
[aannemer] heeft de betaling gevorderd van de prijs zoals deze bij opzegging door de opdrachtgever in beginsel verschuldigd is op grond van artikel 7:764 BW.
4.28.
Ook deze vordering wordt afgewezen. De overeenkomst is in zijn geheel vernietigd. Voor de reeds verrichte werkzaamheden is in dat geval een redelijke vergoeding verschuldigd, maar dat geldt niet voor de nog te verrichten werkzaamheden.
Slotsom vorderingen [aannemer]
4.29.
De eindconclusie voor de vorderingen van [aannemer] is dat ze worden afgewezen.
Behandeling vordering van [consument]
Omvang betalingen
4.30.
[consument] heeft een tegenvordering ingesteld van € 11.652,44 aan betalingen voor de door [aannemer] verrichte werkzaamheden. Zij beroept zich erop dat de gehele overeenkomst is vernietigd.
4.31.
De kantonrechter stelt voorop dat het totaal aan betalingen dat door [consument] wordt gesteld, aan de zijde van [aannemer] is betwist. Volgens [aannemer] is slechts € 11.370,64 betaald. De kantonrechter houdt het ervoor dat het door [consument] gestelde bedrag klopt, aangezien dit bedrag is onderbouwd met een betalingsoverzicht dat door [aannemer] op zichzelf niet is betwist en dat de vordering dekt. [aannemer] heeft geen tegenberekening in het geding gebracht en heeft ook niet kunnen toelichten welke betalingen in het overzicht van [consument] niet kloppen.
Uitgangspunten bij het bepalen van de kortingssanctie
4.32.
De vraag is vervolgens in hoeverre de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Tussen partijen is niet in geschil dat er werkzaamheden zijn verricht die naar hun aard bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Dat betekent dat [consument] daarvoor een redelijke vergoeding moet betalen. Deze wordt vastgesteld door een korting aan te brengen op de overeengekomen prijs, behorende bij de verrichte werkzaamheden. De hoogte van deze korting hangt af van de precieze omstandigheden van het geval, waarbij in ieder geval wordt gelet op de ernst van de schending van de informatieplicht en de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden. Als richtsnoer wordt in de rechtspraak een kortingsmarge van tussen de 25% en 33% gehanteerd.
Omstandigheden die pleiten voor een lagere korting
4.33.
In dit geval hanteert de kantonrechter een (lager) kortingspercentage van 20% als vertrekpunt. Dat komt omdat [aannemer] een kleine ondernemer is. Hoewel ook kleine ondernemers zich aan het Europees consumentenrecht moeten houden, is de kantonrechter van oordeel dat ook met een beperktere sanctie recht wordt gedaan aan de vereiste doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid van de sanctie. Voor [aannemer] zijn de inkomsten uit deze overeenkomst immers rechtstreeks bestemd om in zijn eigen levensbehoeften te voorzien. Daardoor mag worden aangenomen dat de sanctie harder aankomt dan bij een rechtspersoon het geval zou zijn.
4.34.
Daar komt in dit geval bij dat [aannemer] ook al wordt gesanctioneerd doordat hij de lichtstraat terug moet nemen, terwijl aannemelijk is dat de waarde van de lichtstraat inmiddels zeer gering is.
Omstandigheden die pleiten voor een hogere korting
4.35.
In dit geval spelen er echter ook meerdere omstandigheden die aanleiding geven om van een hoger percentage uit te gaan.
4.36.
De belangrijkste omstandigheid is gelegen in de beperkte duidelijkheid die ook na het sluiten van de overeenkomst is gegeven door [aannemer] over de te verwachten omvang van de werkzaamheden en de bijbehorende verwachte kosten van het project. [consument] heeft onweersproken gesteld dat zij [aannemer] herhaaldelijk heeft gezegd meer duidelijkheid te wensen hierover en dat zij daartoe – zonder resultaat – meerdere pogingen heeft ondernomen om [aannemer] tot het opstellen van een projectplan te bewegen.
4.37.
Ten tweede speelt de omstandigheid dat – zoals [aannemer] heeft erkend – verschillende fouten zijn gemaakt in de uitvoering van de overeenkomst. Het gaat om een gemaakte rekenfout bij het storten van beton voor de fundering van de uitbouw, waardoor te veel beton is besteld. Dat teveel kwam vervolgens voor rekening van [consument] . Ook is door [aannemer] een vergissing gemaakt met betrekking tot de houtskeletbouw van de aanbouw. Daardoor moesten de schotten en balken opnieuw worden verzaagd. De extra werkzaamheden in uren en materiaalkosten kwamen voor rekening van [consument] . Wel merkt de kantonrechter op dat [consument] niet concreet heeft onderbouwd hoeveel nadeel zij door deze tekortkomingen precies heeft geleden. De tekortkomingen worden daarom maar beperkt in de korting verdisconteerd.
4.38.
Ten derde het volgende. [consument] heeft gesteld dat [aannemer] een omslachtige constructie heeft gekozen voor het bewerkstelligen van een afschot van het dak, in afwijking van de bouwtekeningen. Daardoor zegt [consument] extra kosten te hebben gemaakt. Deze omstandigheid zal ook in verhogende zin worden meegewogen bij de korting. [consument] heeft onderbouwd gesteld dat de door haar uiteindelijk gekozen constructie minder ingrijpend en minder arbeidsintensief was dan de constructie waar [aannemer] in eerste instantie mee aan de slag is gegaan. [aannemer] heeft dit niet weersproken en heeft evenmin weten te onderbouwen waarom de door hem gekozen oplossing – die afweek van de bouwtekening – aangewezen was. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [aannemer] onnodig extra kosten heeft gemaakt met de door hem gekozen oplossing voor het afschotprobleem. Het doet in dit verband niet ter zake of – zoals [aannemer] heeft gesteld en [consument] heeft betwist – de gekozen oplossing met [consument] is afgestemd, aangezien [consument] als bouwkundige leek niet geacht kon worden te kunnen beoordelen of de voorgestelde afwijking verstandig was. Wel merkt dat kantonrechter op dat ook op dit punt door [consument] niet concreet is onderbouwd welk nadeel zij heeft ondervonden van de door [aannemer] gekozen oplossing. Daarom wordt ook deze omstandigheid maar beperkt in de korting verdisconteerd.
Omstandigheden die zijn gesteld, maar die niet van invloed zijn op de korting
4.39.
Er zijn verschillende omstandigheden in dit geding naar voren gebracht die geen invloed hebben op de te bepalen korting. De kantonrechter legt per omstandigheid uit waarom.
4.40.
[consument] heeft gesteld dat [aannemer] in gebreke is gebleven met het verstrekken van notities van de overdracht van de elektrawerkzaamheden tussen [consument] vorige elektricien en [aannemer] . [consument] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter erkend dat dit een punt van ondergeschikt belang is.
4.41.
[consument] heeft ook gesteld dat er kortsluitingen zijn ontstaan die zijn te herleiden tot de werkzaamheden van [aannemer] . Volgens [consument] heeft een opvolgende elektricien een week aan werkzaamheden moeten verrichten. Deze door [consument] gestelde omstandigheden zullen niet worden meegenomen. [consument] heeft deze stellingen, die door [aannemer] bij gebrek aan wetenschap zijn betwist, namelijk onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [consument] gelegen om bijvoorbeeld facturen of een urenoverzicht van de opvolgende elektricien in het geding te brengen en te onderbouwen welke werkzaamheden betrekking hadden op het ongedaan maken van fouten die door [aannemer] waren gemaakt.
4.42.
[consument] heeft benadrukt dat zij het van belang vond dat de uitbouwwerkzaamheden zouden worden geprioriteerd boven de andere werkzaamheden die [aannemer] uitvoerde. Daarnaast heeft ze gesteld dat de oplevering zeer vertraagd raakte. [consument] heeft echter onvoldoende onderbouwd welke oplevertermijn de aanneemovereenkomst van [aannemer] vergde en aan welke afspraken, toezeggingen of andere gedragingen zij die termijn ontleent. Ook heeft [consument] in te algemene bewoordingen gesteld dat [aannemer] ook secundaire werkzaamheden heeft verricht. [consument] heeft niet onderbouwd hoeveel tijd er met deze secundaire werkzaamheden gemoeid is geweest en hoeveel vertraging ze hebben opgeleverd aan de werkzaamheden die wel prioriteit hadden. Hierin ziet de kantonrechter dus geen aanleiding voor een verdere korting.
4.43.
[consument] heeft verder aangevoerd dat het door [aannemer] voorgestelde alternatief ten aanzien van de schuifpui in de uitbouw, ondeugdelijk was en extra kosten met zich heeft gebracht. De voorgestelde constructie liet immers te weinig ruimte over in de uitbouw voor het meubilair dat in de ruimte moest kunnen passen. [aannemer] heeft niet betwist dat de oplossing ondeugdelijk was, maar heeft wel onweersproken gesteld dat de aanpassing in samenspraak met [consument] en de betrokken architect is aangebracht. De aanpassing heeft immers zijn weerslag gevonden in een nieuwe bouwtekening van de architect die door [consument] is goedgekeurd. Zij had dus kunnen weten hoeveel ruimte er zou resteren. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding om een verdere korting toe te passen.
4.44.
[consument] heeft tot slot gesteld dat de door [aannemer] verrichte werkzaamheden dusdanig slecht waren uitgevoerd en dusdanig veel herstelkosten met zich brachten, dat de waarde van de werkzaamheden op nul moet worden gesteld. Deze stelling heeft [consument] echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld de gemoeide herstelkosten. Voor een algehele nulstelling bestaat reeds daarom geen aanleiding.
4.45.
De kantonrechter overweegt ambtshalve dat ook de omstandigheid dat [consument] op 11 oktober 2023 de werkzaamheden heeft gestaakt en pas op 6 december 2023 definitief de overeenkomst heeft beëindigd, niet van invloed is op de korting. [aannemer] heeft onweersproken gesteld dat hij herhaaldelijk heeft verzocht om de werkzaamheden te mogen hervatten en het is aannemelijk dat hij uren heeft gederfd omdat hij zich vrijhield voor het verrichten van werkzaamheden voor [consument] . Daar staat tegenover dat [aannemer] niet heeft weersproken dat hij ook in dit stadium geen opgave heeft gegeven van de verwachte kosten van de resterende werkzaamheden, terwijl [consument] hem daar wel om heeft verzocht. Deze omstandigheden heffen elkaar in die zin op, dat de wijze waarop het beëindigingsproces is gelopen geen aanleiding geeft voor een hogere of lagere korting.
Slotsom ten aanzien van vorderingen [consument]
4.46.
Het is niet goed mogelijk om concrete percentages te verbinden aan alle individuele omstandigheden die hierboven zijn behandeld. Met inachtneming van de vastgestelde omstandigheden en de zwaarte ervan, mede in het licht van de totale omvang van de vordering, zal de kantonrechter een korting vaststellen van 35%. Dit betekent dat van de betalingen die [consument] heeft verricht van in totaal € 11.652,44, een bedrag van 11.652,44*0,35 = € 4.078,35 onverschuldigd is betaald. De vordering van [consument] zal in zoverre worden toegewezen.
Slotsom over en weer
in conventie
4.47.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [aannemer] in conventie worden afgewezen.
4.48.
[aannemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [consument] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
Totaal
947,00
in reconventie
4.49.
De vordering van [consument] wordt gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 4.078,35.
4.50.
[aannemer] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. In de begroting van de proceskosten zal het bij het toegewezen bedrag behorende liquidatietarief van 271 euro per punt worden gehanteerd. Omdat de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie, zal per proceshandeling een half punt worden toegekend. De proceskosten van [consument] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
271,00
(2 punten × factor 0,5 × € 271,00)
Totaal
271,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [aannemer] af,
5.2.
veroordeelt [aannemer] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [aannemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [aannemer] om aan [consument] te betalen een bedrag van € 4.078,35,
5.4.
veroordeelt [aannemer] in de proceskosten van € 271,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [aannemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.Y. Ifzaren en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie voor deze uitleg de Memorie van Toelichting bij de Implementatiewet richtlijn
2.Voluit: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011, betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad.
3.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677 (Arvato), rechtsoverweging 3.1.12 t/m 3.1.16.
4.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1366 (Capabel Onderwijs).